Joh. 6,44-51 (27/04/2023)
44 Niemand is bij machte naar mij toe te komen
als de Vader, die mij zendt, hem niet trekt,
en ik zal hem doen opstaan op de ultieme dag.
45 Bij de profeten staat geschreven:
En allen zullen door God onderricht zijn. [Jes.54,13]
Ieder dus die naar de Vader luistert en leert,
komt naar mij toe.
46 Niet dat iemand de Vader heeft gezien!
Enkel degene die van God komt,
heeft de Vader gezien.
47 Amen, amen, ik zeg jullie:
Wie in mij vertrouwt, heeft het volle leven.
48 Ik ben het brood van het leven.
49 Jullie voorvaderen hebben het manna gegeten in de woestijn,
maar zijn [toch] gestorven.
50 Ziehier het [ware] brood dat uit de hemel neerdaalt:
ieder die hiervan eet, zal niet sterven.
51 Ik ben het levende brood
dat uit de hemel is neergedaald.
Als iemand van dit brood eet,
zal hij in volheid leven.
Het brood dat ik zal geven voor het leven van de wereld
is mijn vlees [lichaam].
Het gaat verder over dat bijzondere ‘brood’. De vergelijking met het hemelse manna in de woestijn is dat mensen het niet zelf kunnen maken; je kunt het alleen ontvangen. Je kunt het ook niet ‘oppotten’; je kunt het alleen dankbaar gebruiken vandaag en er voor de rest op vertrouwen dat het er morgen opnieuw zal zijn. En Jezus zegt dat dat manna nog maar ‘klein bier’ is in vergelijking met het ‘brood’ dat zijn eigen leven is, gegeven aan de wereld.
Wat kunnen of moeten wij ‘doen’ voor dat ‘levende brood’? Niet zoveel blijkbaar. Misschien wel: honger hebben, verlángen naar dát brood! Én vertrouwen dat we het zúllen ontvangen! Je voelt natuurlijk dat daartussen een zeker hiaat zit, een soort lege ruimte waarin ik mij oncomfortabel onmachtig voel. Behalve die ruimte wat vrijwaren, kan ik eigenlijk niet veel doen. Ontvangen is nu eenmaal ontvangen, en daar hebben wij ‘doenderige’ mensen het nogal moeilijk mee. Maar is het niet net in die onmacht dat G-ds ‘macht’ zich aan ons kan voltrekken …?
Vrijdag (5/04/2024)
Joh.21,1-14
1 Na dit alles toonde Jezus zichzelf opnieuw aan de leerlingen
bij het meer van Tiberias. [= het meer van Galilea]
Dit verliep als volgt:
2 Simon Petrus, Tomas de tweeling,
Natanaël van Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs
en twee andere van zijn leerlingen waren er bijeen.
3 Simon Petrus zei: “Ik ga vissen.”
En zij antwoordden: “Dan gaan wij met je mee.”
Ze klommen in de boot, maar die nacht vingen ze niets.
4 Toen het al ochtend begon te worden,
stond Jezus aan de oever.
De leerlingen wisten echter niet dat het Jezus was.
5 Jezus zei hen: “Jongens, hebben jullie iets voor bij het eten?”
Ze antwoordden hem: “Nee …!”
6 Nu zei hij hen: “Werp het net uit naar de rechterkant van de boot en je zult wat vinden.”
Ze deden dat, maar konden het net niet meer optrekken
door de grote hoeveelheid vissen.
7 De leerling, die Jezus erg genegen was, zei tegen Petrus:
“Het is de Heer!”
Toen Simon Petrus dit hoorde, trok hij zijn bovenkleed weer aan en sprong in het water.
8 De andere leerlingen kwamen met het bootje.
Ze waren niet ver van het land, ongeveer tweehonderd el [= ca. 100m]
en sleepten het net met de vissen mee.
9 Toen ze aan land stapten, zagen ze een houtskoolvuur
met vis erop en brood.
10 Nu zei Jezus:
“Breng wat van de vissen die je nu gevangen hebt.”
11 Simon Petrus klom in de boot en trok het net op het land.
Het zat vol grote vissen: honderddrieënvijftig,
en ondanks de grote hoeveelheid scheurde het net niet.
12 Jezus zei hen: “Kom eten.”
Niemand van de leerlingen durfde hem te vragen ‘wie ben jij’,
terwijl ze wel wisten dat het de Heer was.
13 Maar Jezus nam het brood en gaf het hun. Zo ook met de vis.
14 Dit was de derde keer dat Jezus zich aan de leerlingen toonde
sinds hij was opgestaan uit de dood.
Christus op het spoor komen en toe laten in je leven gaat niet vanzelf. Het gebeurt niet zomaar in een keer. Het vraagt tijd en brengt verwarring met zich mee. Je oude vertrouwde leven lijkt niet langer te lukken. Je kan niet zomaar doorgaan met leven zoals je vroeger deed. Er is iets in jou veranderd ook al weet je niet goed wat dat zou kunnen zijn. Er speelt iets in jou waardoor je aandacht naar elders gericht wordt. De vraag is of je de jarenlange gewoontes aan de kant durft te schuiven en je volledig durft te richten naar dat nieuwe leven dat je in en rond je hoort, ziet en voelt?
Simon Petrus waagde de sprong en mocht aan den lijve ervaren wat een overvloed aan Léven het met zich meebrengt. Hij en de anderen mochten voelen hoe leven-gevend het is als je het oude loslaat en je durft toe te vertrouwen aan die uitnodigende (bekende?) stem: “Kom eten”. Binnentreden in die goddelijke gastvrijheid, verzameld rond een houtskoolvuur, geeft dat er geen woorden ter verduidelijking meer nodig zijn. Iedereen weet en voelt wie je bijeengebracht heeft.
Joh.6,16-21 (13/04/2024)
16 Toen het avond werd,
daalden zijn leerlingen af naar het meer,
17 klommen in de boot
en voerden naar de overzijde, naar Kafarnaüm.
Ondertussen was het donker geworden
en Jezus was nog niet bij hen.
18 Er stak een hevige wind op
die op het meer hoge golven maakte.
19 Toen ze zo vijfentwintig of dertig stadiën [= ca. 5 km] ver waren geraakt,
zagen ze Jezus wandelen op het meer
en naar de boot toe komen.
Ze werden bang.
20 Maar hij zei hen:
“Ik ben het. Wees niet bang!”
21 Ze wilden hem dan in de boot nemen,
maar onmiddellijk was de boot aan land,
daar waar zij heen gingen.
Dit is een overgangspassage. De leerlingen trekken weg van de ene plaats (van de broodvermenigvuldiging) naar de andere (Kafarnaüm). Ze moeten er ook letterlijk voor ‘oversteken’: hier het grote meer van Galilea.
Mensen zijn bang van overgangen. Zelfs als het oude ook moeilijkheden of verwarring met zich meebracht, blijft men vaak toch liever bij dat oude, want dat is tenminste bekend. Het nieuwe is … nieuw, en dat is nu eenmaal ónbekend. De oversteek zelf is zo mogelijk nóg lastiger en beangstigender, want dan heb je geen van de twee!
Hierin komt Jezus zijn leerlingen – toen en nu – echter tegemoet! Midden in de hevige wind (dat is: de Geest-kracht, de goddelijke scheppings-adem!) komt hij naar ons toe met zijn vertrouwenwekkend woord: “Ik ben het. Wees niet bang!”
Dat Jezus naar ons toekomt, is zeker. Dat wij ook onze angst kunnen overwinnen en aan de overkant raken, heeft nog als voorwaarde dat wij hem aan boord nemen …
Joh.6,30-35 (16/04/2024)
30 Ze zeiden hem daarop:
“Welk teken doe jij dan,
zodat wij [in]zien en je vertrouwen?
Wat is jouw werk?
31 Onze voorvaderen hebben het manna gegeten in de woestijn
– zoals geschreven staat:
brood uit de hemel gaf hij hen te eten.” [Ps.78,24]
32 Jezus antwoordde hen:
“Amen, amen, ik zeg jullie:
Niet Mozes heeft jullie het brood uit de hemel gegeven,
maar mijn Vader geeft jullie het ware brood uit de hemel.
33 Want het brood van God
is hij die neerdaalt uit de hemel
en leven geeft aan de wereld.”
34 Nu zeiden ze tegen hem:
“Heer, geef ons altijd dat brood!”
35 En Jezus zei:
“Ik ben het brood ten leven.
Wie naar mij toe komt, zal geen honger meer hebben,
en wie in mij vertrouwt, zal nooit meer dorst hebben.”
Opnieuw stellen we vast dat de mensen die hier naar Jezus luisteren het eigenlijk wel goed menen. En Jezus is ook geneigd hen tegemoet te komen: andere keren wijst hij het af als ze ‘een teken’ vragen, maar hier gaat hij er wel op in. Hij trekt zelfs hetzelfde ‘teken’ dat zijn publiek aanhaalt voor Mozes door en past het toe op zichzelf! Hijzélf is “het brood uit de hemel” en – toen en nu – is het alleen ‘de Vader’ die dit kan geven.
Nog steeds is het publiek geneigd erin mee te gaan. Brood? … ja; Jezus zelf? … dat wordt al moeilijker te vertrouwen. Maar ze luisteren en vragen naar dát ‘brood’. Jezus geeft het hen! De volgende 15 verzen geeft hij aan wat het betekent en wat het doet in een mensenleven. En naarmate het voedsel krachtiger wordt, wordt het wantrouwen en de tegenstand dat ook … Vanaf v.52 gaan ze weer in de clinch met Jezus.
Dan toch niet zo goed begrepen dat ‘het brood uit de hemel’ toch wat anders is dan ‘brood dat je buik vult’?
Bedenk steeds als je evangelieverhalen leest: de toehoorders, dat zijn wíj.
Joh.6,35-40 (17/04/2024)
35 En Jezus zei:
“Ik ben het brood ten leven.
Wie naar mij toe komt, zal geen honger meer hebben,
en wie in mij vertrouwt, zal nooit meer dorst hebben.”
36 “Maar ik heb je al gezegd
dat jullie niet vertrouwen,
ook al hebben jullie mij gezien.
37 Al wie de Vader mij geeft, zal naar mij toe komen,
en wie naar mij toe komt, zal ik onder geen beding verwerpen.
38 Want ik ben van de hemel neergedaald,
niet om mijn eigen wil te doen,
maar de wil van wie mij gezonden heeft.
39 En dit is de wil van wie mij gezonden heeft:
dat ik van allen die hij mij gegeven heeft
niemand verloren laat gaan,
maar hen doe opstaan op de ultieme dag.
40 En dit is de wil van wie mij gezonden heeft:
dat ieder die de Zoon ziet en in hem vertrouwt,
het volle leven heeft
en ik zal hem doen opstaan op de ultieme dag.”
Johannes schrijft verder aan Jezus’ redevoering over: brood, honger die niet meer zal zijn, vertrouwen en het niet kunnen vertrouwen. Hij spreekt over de Vader en de Zoon, over het volle leven en opstaan op de ultieme dag … Geen eenvoudige zaken die Johannes vanuit zijn eigen beleving aan ons probeert mee te geven. Of is het toch eenvoudiger dan wij denken.
Het draait allemaal om een leven vanuit een intense verbondenheid en van daaruit niet anders meer te kunnen dan de wil te doen van Degene waarmee je verbonden bent. Niet langer je eigen goesting doen; niet langer je laten richten door je eigen verlangens, maar wel door de wil van de Vader – onze Vader … Als je die sprong waagt, zal er niemand nog verloren gaan en komt eenieder tot z’n recht. Niemand wordt dan nog verworpen, aan de kant geschoven of genegeerd. Iedereen zal opstaan en alle ruimte van leven krijgen. Leven vanuit die G-dsverbondenheid doet jou en de mensen met wie jij verbonden bent voluit leven, niet alleen later, ooit eens, maar hier en nu, vandaag!
Joh.6,60-69 (20/04/2024)
60 Veel van zijn leerlingen hoorden dit [de ‘broodrede’] en reageerden:
“Dit zijn harde woorden.
Wie is bij machte dit te aanhoren?”
61 Maar Jezus wist uit zichzelf dat zijn leerlingen hierover morden.
Daarom zei hij hen:
“Struikel je hierover? [skandalizei = lett.: struikelen; fig.: aanstoot nemen, ergeren,
geschandaliseerd zijn]
62 Wat dan als je de mensenzoon zult zien opgaan
naar waar hij eerst was?
63 Het is de geest die levend maakt,
daarvoor helpt het vlees niet.
De woorden die ik tegen jullie zeg, zijn geest en leven.
64 Maar sommigen van jullie vertrouwen niet.”
Want Jezus wist vanaf het begin
wie het waren die niet vertrouwden
en wie hem zouden overleveren.
65 En hij zei:
“Daarom heb ik tegen jullie gezegd
dat niemand bij machte is naar mij toe te komen,
als hem dat niet vanuit mijn Vader gegeven is.”
66 Vanaf het moment van deze woorden
trokken vele van zijn leerlingen zich van hem terug
en gingen niet meer met hem om.
67 Jezus zei tegen de twaalf:
“Jullie willen soms ook niet weggaan?”
68 Maar Simon Petrus antwoordde:
“Heer naar wie zouden wij zo nabij kunnen gaan?
Jij hebt woorden vol leven!
69 En wij zijn gaan vertrouwen en erkennen
dat jij de heilige van God bent!”
Jezus confronteert en zet mensen aan het denken. Er zullen keuzes gemaakt moeten worden als je hem wilt blijven volgen.
Jezus zegt het heel duidelijk: neen, ik ‘geef’ geen brood, maar ik ‘bén’ het brood dat gegeten moet worden. Het gaat er als christen dus niet om iets te geven en zelf buiten schot blijven, neen je zal jezelf moeten geven, je eigen leven. Bij Jezus is er immers alleen maar waarheid – die leven is – te vinden in het geven van jezelf. Jezus zover volgen is dan ook voor velen een stap te ver en ze vertrekken. Ook aan de twaalf vraagt hij expliciet of ze misschien liever vertrekken. Hij laat hen in alle vrijheid hun keuze maken. Simon Petrus is heel duidelijk. Hij blijft! Hij heeft blijkbaar iets ervaren van de volheid van leven, van het goddelijke dat er van Jezus uitgaat. Hij kan dit niet zomaar aan de kant schuiven en weggaan om z’n oude leven terug op te nemen. Hij vertrouwt en kiest er bewust voor om zich van binnenuit te laten omvormen tot een ‘dankbare, zich-gevende en dienstbare’ mens.
En wij? Hoe ver zijn wij bereid om met hem mee te gaan?