Joh.21,1-14 (22/04/2022)
Na dit alles toonde Jezus zichzelf opnieuw aan de leerlingen bij het meer van Tiberias. [= het meer van Galilea] Dit verliep als volgt:
Simon Petrus, Tomas de tweeling, Natanaël van Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en twee andere van zijn leerlingen waren er bijeen. Simon Petrus zei: “Ik ga vissen.” En zij antwoordden: “Dan gaan wij met je mee.” Ze klommen in de boot, maar die nacht vingen ze niets.
Toen het al ochtend begon te worden, stond Jezus aan de oever. De leerlingen wisten echter niet dat het Jezus was. Jezus zei hen: “Jongens, hebben jullie iets voor bij het eten?” Ze antwoordden hem: “Nee …!” Nu zei hij hen: “Werp het net uit naar de rechterkant van de boot en je zult wat vinden.” Ze deden dat, maar konden het net niet meer optrekken door de grote hoeveelheid vissen. De leerling, die Jezus erg genegen was, zei tegen Petrus: “Het is de Heer!” Toen Simon Petrus dit hoorde, trok hij zijn bovenkleed weer aan en sprong in het water. De andere leerlingen kwamen met het bootje. Ze waren niet ver van het land, ongeveer tweehonderd el [= ca. 100m] en sleepten het net met de vissen mee.
Toen ze aan land stapten, zagen ze een houtskoolvuur met vis erop en brood. Nu zei Jezus: “Breng wat van de vissen die je nu gevangen hebt.” Simon Petrus klom in de boot en trok het net op het land. Het zat vol grote vissen: honderddrieënvijftig, en ondanks de grote hoeveelheid scheurde het net niet. Jezus zei hen: “Kom eten.” Niemand van de leerlingen durfde hem te vragen ‘wie ben jij’, terwijl ze wel wisten dat het de Heer was. Maar Jezus nam het brood en gaf het hun. Zo ook met de vis.
Dit was de derde keer dat Jezus zich aan de leerlingen toonde sinds hij was opgestaan uit de dood.
We lezen deze week elke dag een verschijningsverhaal; alsof die gebeurtenissen elkaar zo snel opvolgden na Pasen. Wie beter leest, merkt dat die indruk niet klopt. ‘Vandaag’ blijken de leerlingen alweer in Galilea te zijn, en dus niet in Jeruzalem. Ze blijken teruggekeerd naar hun vroegere arbeid. Ze zijn het duidelijk niet meer gewoon, want het lukt hen niet goed, maar er zat niets anders op na hun op een zware sisser afgelopen avontuur met Jezus.
Maar net daar, als zij er eigenlijk al niet meer aan denken of op hopen, plotsklaps midden hun dood-gewone activiteiten, gebeurt er iets. En opnieuw hebben ze het in het begin niet eens zelf door. Het zijn niet de ogen die hem herkennen, niet de oren en ook niet het weten, maar de liefde! Dwars door alle ontgoocheling heen, was de liefde in hen wel blijven smeulen. Het was ‘de leerling die Jezus erg genegen was’ – de jongste volgens de traditie – die hem eerst herkende!
Als mijn hart jong genoeg is om lief te hebben en te (h)erkennen, zal mijn dagelijks werk vol-tooid worden met uitbundige Aanwezigheid.
Joh.3,1-8 (8/04/2024)
1 Er was iemand uit de farizeeën,
een overste van de Joden [lid van de Hoge Raad / Sanhedrin],
met de naam Nikodemus,
2 die ’s nachts naar Jezus kwam en hem zei:
“Rabbi [meester],
wij weten dat jij als leraar vanwege God bent gekomen,
want niemand is zo vol-macht de tekenen te doen die jij doet
als God niet met hem is.”
3 Jezus antwoordde hem:
“Amen, amen, ik zeg je:
Als iemand niet nieuw geboren wordt,
is hij niet bij machte het koningschap van God te zien.”
4 Nikodemus vroeg hem:
“Hoe kan een mens nog geboren worden
als hij al een oude man is?
Hij kan toch niet opnieuw in de schoot van zijn moeder
om een tweede keer geboren te worden?”
5 Jezus antwoordde:
“Amen, amen, ik zeg je:
Als iemand niet geboren wordt uit water en geest [pneuma/ruach],
is hij niet bij machte het koningschap van God binnen te gaan.
6 Wat geboren wordt uit het vlees, is vlees;
wat geboren wordt uit de geest-adem, is geest-adem. [pneuma/ruach]
7 Verwonder je niet dat ik zei
‘het is nodig nieuw geboren te worden’.
8 De wind [pneuma/ruach] waait waarheen het zijn bedoeling is.
Je hoort zijn geluid,
maar je weet niet vanwaar hij komt of waarheen hij gaat.
Zo is het met ieder die geboren wordt uit de geest-adem [wind/pneuma/ruach]
De volgende dagen komt de ontmoeting tussen Jezus en Nikodemus uitgebreid aan bod, daarom willen we ook een uitgebreidere commentaar meegeven over Nikodemus en wat deze ontmoeting bij hem teweeggebracht zou kunnen hebben. Klik hier om hem te lezen.
Joh. 3,31-36 (11/04/2024)
31 “Wie van boven komt, is boven allen.
Wie uit de aarde is, is uit de aarde en spreekt uit de aarde.
Wie uit de hemel komt, is boven allen.
32 Wat hij gezien en gehoord heeft,
daar getuigt hij van.
Maar niemand neemt zijn getuigenis aan.
33 Wie zijn getuigenis wél aanneemt,
bezegelt daarmee dat God waarachtig ís.
34 Want wie God gezonden heeft,
spreekt de woorden van God,
want God geeft de geest-adem [pneuma/ruach] zonder maat.
35 De Vader heeft de Zoon lief
en heeft hem alles in handen gegeven.
36 Wie zijn vertrouwen stelt in de Zoon,
heeft het volle leven,
maar wie geen gehoor heeft aan de Zoon,
zal het leven niet zien
– maar Gods genegenheid blijft op hem.”
Wat hier niet te lezen staat, maar eigenlijk wel belangrijk is ter goed begrip, is dat deze woorden niet van Jezus zijn, maar van Johannes de doper! Ze komen onmiddellijk na die fameuze woorden van hem: “Hij moet groter worden, ik kleiner.” (3,30) En die komen dan weer als besluit van de discussie met zijn leerlingen omdat die komen klagen dat Jezus ook in de buurt predikt en blijkbaar meer succes heeft dan zij … (3,25-30) Net dán getuigt Johannes volmondig over de grootsheid van Jezus!
Zou ík dat doen?
Het is een zeer ‘Christelijke’ houding van Johannes om een ander hoger te achten dan jezelf en die alle ruimte te geven, desnoods ten koste van het eigen succes. Het is een Christelijke houding om het goddelijke in de ander te herkennen, te erkennen en ervan te getuigen. G-ds Geest-Adem werkt in de ander; G-ds Liefde is aanwezig in de ander. Het is een Christelijke houding te zíen – én ernaar te leven – hoe G-ds Waarheid aanwezig is binnen in onze menselijke realiteit.
Joh. 6,52-59 (19/04/2024)
52 De Joden raakten onder elkaar in heftige discussie:
Hoe kan hij ons zijn vlees te eten geven?
53 Jezus zei hen:
“Amen, amen, ik zeg jullie:
Als jullie het vlees van de mensenzoon niet eten
en zijn bloed niet drinken,
hebben jullie geen leven in jullie.
54 Wie mijn vlees herkauwt en mijn bloed drinkt,
heeft het volle leven
en ik zal hem doen opstaan op de ultieme dag.
55 Want mijn vlees is waarachtig voedsel
en mijn bloed waarachtige drank.
56 Wie mijn vlees herkauwt en mijn bloed drinkt,
verblijft in mij
en ik in hem.
57 Zoals de levende Vader mij gezonden heeft
en ik leef door de Vader,
zo zal ook wie mij herkauwt
leven door mij.
58 Zo is het met het brood dat uit de hemel is neergedaald.
Het is niet zoals met het manna
dat jullie vaderen aten terwijl ze [toch] gestorven zijn.
Wie dít brood herkauwt,
zal leven in volheid.”
59 Hij zei deze dingen
toen hij onderricht gaf
in de plaats van samenkomst [synagoge] in Kafarnaüm.
Voor de Joden gaat Jezus hier té ver. Wat hij zegt stoot hen tegen de borst. Dit kunnen (willen) ze niet meer verstaan. En geef toe, ook voor ons is de plastische taal die Jezus hier gebruikt niet evident. En toch gaat hij ermee door en vraagt om zijn vlees te (her)kauwen en zijn bloed te drinken. Hij biedt het ons aan. Hij geeft zijn leven en vraagt ons om hem te eten, te kauwen en herkauwen zodat het kan verteren en hij in ons kan gebeuren van binnenuit. Het gaat erom dat wij ons hem eigen maken, dat hij in ons mag gaan leven of m.a.w. dat zijn gedachten onze gedachten worden, dat zijn gevoelens de onze worden, dat zijn keuzes onze keuzes worden.
Augustinus verwoordt het prachtig: ‘Ontvang wat je bent’, of anders gezegd ‘Word wie je eet, eet wie je wordt.’ Je bent het dus al, maar toch word je het steeds meer. Een proces van levenslange omvorming is het. Als je dit brood aanneemt en tot je door laat dringen, dan zal je leven, opgegeten, en weten dat je leeft.
Zo worden we steeds weer van binnenuit omgevormd tot wat we zijn, tot wie we zijn. Lichaam van Christus.
Joh.10,1-10 (22/04/2024)
1 “Amen, amen, ik zeg jullie:
Wie de binnenhof van de schapen
niet binnengaat door de deur,
maar binnenklimt langs ergens anders,
is een dief, een rover.
2 Maar wie binnengaat door de deur,
is de herder van de schapen.
3 Voor hem doet de deurwachter open
en de schapen geven gehoor aan zijn stem.
Hij roept zijn schapen bij name
en leidt ze naar buiten.
4 En wanneer hij alle naar buiten heeft gedreven,
gaat hij voor hen uit
en de schapen volgen hem
omdat ze zijn stem kennen.
5 Maar een ander zullen ze zeker niet volgen;
ze zullen van hem wegvluchten
omdat ze van de ander de stem niet kennen.”
6 Deze parabel vertelde Jezus tegen hen,
maar ze herkenden niet wat het was
dat hij tegen hen zei.
7 Jezus zei dus opnieuw tegen hen:
“Amen, amen, ik zeg jullie:
Ik ben de deur voor de schapen.
8 Allen die vóór mij gekomen zijn,
waren dieven, rovers,
nee, de schapen hebben aan hen geen gehoor gegeven.
9 Ik ben de deur.
Als iemand door mij naar binnen gaat,
zal hij bevrijd worden:
hij zal in- en uitgaan en weide vinden.
10 De dief komt voor niets anders
dan om te stelen, te slachten en verloren te laten gaan.
Ik ben gekomen
opdat zij leven zouden hebben,
en wel in overvloed.”
Voor de leerlingen was de herder en zijn schaapskooi een vertrouwd beeld. Maar hoe ziet nu zo’n schaapskooi eruit en wat is dat eigenlijk voor iets? Het is een gebied omsloten door vier muren met in een van de muren een poort. Niets of niemand kan er in- of uitgaan, tenzij door de poort waar een herder toezicht houdt. ’s Avonds roept de herder z’n schapen naar deze veilige plek. ’s Ochtends worden ze opnieuw vrijgelaten om te gaan grazen en rond te zwerven.
Vandaag identificeert Jezus zich met de poort en past de dynamiek van in- en uit gaan toe op ons. Hij doet ons in- en uitgaan, roept ons en biedt veiligheid. Het is echter niet de bedoeling om je veilig te settelen. Integendeel. Je moet weer naar buiten, uitgaan om je weg te zoeken en je mogelijkheden te leven.
Uitgaan én ook weer terug ingaan, om je te laven aan de Bron en werk te maken van je relatie met G-d. Ingaan om gevoed en verbonden opnieuw uit te gaan. Deze dynamiek geeft leven, doet je groeien als mens in relatie met de A/ander. Zo mag je Léven in overvloed.
Joh.16,29-33 (13/05/2024)
29 Nu zeiden zijn leerlingen hem:
“Kijk, nu spreek je vrijmoedig
en gebruik je geen beelden!
30 Nu weten wij dat jij alles weet
en dat het voor jou niet nodig is dat iemand je vragen stelt.
Daarom geloven wij dat je van God bent uitgegaan.”
31 Jezus antwoordde hun:
“Nu geloven jullie?
32 Kijk, er komt een uur
– ja, het is er al –
dat jullie verstrooid zullen worden,
elk naar het zijne,
en mij alleen achterlaten.
Maar toch ben ik niet alleen
omdat de Vader bij mij is.
33 Ik zeg dit tegen jullie
opdat je ín mij vrede zou hebben.
In de wereld heb je drukkende pijn,
maar hou moed:
ik heb de wereld overwonnen.
Alweer zo’n tegenstellend woordkoppel vandaag. Geen duo met ‘vreugde’ dit keer, maar wel: vrede en drukkende pijn. De vrijmoedigheid van Jezus, waarmee hij zijn eigen verbondenheid met zijn Vader opent voor zijn leerlingen, maakt dat ze a.h.w. in een andere wereld terechtkomen. De facto verblijven ze (en ook wij dus) natuurlijk in dezelfde wereld als iedereen, maar levend in verbondenheid met Jezus en zijn Vader geeft een dermate andere kijk op en zo’n anders omgaan met die wereld dat zij er eigenlijk vreemden worden.
Daarom zal er ook drukkende pijn zijn, omwille van tegenkantingen, maar ook ‘gewoon’ uit verdriet omdat die wereld niet kan en vaak niet wil zien wat Go(e)ds Jezus te bieden heeft. De verbondenheid zal de leerlingen echter tegelijk ook in vrede doen zijn. Geen goedkope vrede dus, maar één die diep geworteld staat en daarom tegen een stootje kan. Leerlingen van Jezus zijn te-vrede-n mensen, waardoor ze het verdriet om de wereld niet verdoven of verdoezelen, maar omzetten in de overwinning van ‘de wereld’.