Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)

Kunstwerk als verwerking van de Psalm gemaakt door Elly Mondelaers
Psalm 126
Heer, Jij bracht de ballingen terùg
– het was alsof wij dròomden.
We jubelden van vreugde en gelúk;
lach en gejuich lagen ons op de líppen.
Volken zeiden: “De Heer deed grote dìngen.”
Ja, Jij, Heer, deed grote dìngen aan ons!
Keer dan ons leven ook nu ten góede, Heer,
zoals Je water doet weerkeren op dorstig lánd.
Wie op weg gaat onder trànen,
beladen met buidels met zàad,
zal weerkeren onder gejúich,
beladen met volle schóven.
Gezongen door zuster Godeliph (St.-Trudoabdij) en Elke Poppe (pastorale eenheid Sint-Trudo-Assebroek), met citerbegeleiding
Aanzet Psalm 126
Na zonneschijn komt regen
en na regen komt zonneschijn …
Voor mij beschrijft psalm 126 vooreerst de voortdurende slingerbeweging tussen goede en kwade tijden. Het is in een mensenleven – en vanzelfsprekend ook in de bestaansgeschiedenis van een volk – niet altijd rozengeur en maneschijn. Er is ballingschap en er is terugkeer uit de ballingschap. Er is droogte en er is regen die het land weer vruchtbaar maakt. Er zijn tranen en er is gejuich. En als je denkt de vreugde en het geluk te hebben, dan ontglipt het je weer. Zo is het leven nu eenmaal.
Daaronder ligt wat ik zou willen noemen het ‘Godsniveau’. Als de dingen ten goede keren, is er vreugde en geluk onder de mensen. Dat is ‘normaal’, zo denken we dan. Net een stapje verder gaat het als dan God ter sprake mag komen: ‘De Heer deed grote dingen aan ons!’ Immers, het is de Heer die de ballingen terugbracht naar het hun beloofde land. Aan ons dus de vraag of ook wij spontaan het goede in ons leven aan God kunnen toeschrijven, en ja, Hem ervoor danken.
Of moeten we hierin, net zoals in de psalm, nog een stapje verder gaan? Laten we de vreugde om het goede wat de Heer ons deed, zo in ons opborrelen dat anderen dat aan ons zien? In onze psalm is het alvast zo. Het zijn de andere volkeren die zeggen: ‘De Heer deed grote dingen.’ Het moet dus aan de terugkerende ballingen te zien en te horen zijn geweest dat zij hun redding aan God toeschrijven.
In vers 4 van onze psalm ontdekken we dat de psalmist bij het schrijven van de psalm zich zelf niet in een positieve periode in zijn leven bevindt. En dan zie je dat hij twee dingen doet:
1. Hij trekt zich op aan de geschiedenis van zijn volk en aan het handelen van God in vroegere tijden. Hij ‘her-innert’ zich hoe God handelt, en dat is al het halve werk. Zijn geloof in wat zou kunnen, brengt hoop.
2. Hij richt zich tot God met de smeekbede ook nu het leven van de psalmist en de zijnen ten goede te keren. Klop en er zal worden opengedaan, vraag en je zult krijgen.
De laatste strofe ‘voltooit’ deze beweging als het ware. Ze doet dat met een beeld dat we op vandaag misschien niet meer zo goed begrijpen. Dat komt omdat wij nooit meer honger lijden. Door onze moderne manier van leven, door onze massale voedselproductie en de methoden om voedsel het hele jaar door beschikbaar te hebben en te houden, spreekt het beeld van de laatste strofe niet zomaar meer.
Je moet je vroegere tijden indenken om dat beeld te doorvoelen. Elk jaar, zo rond de tijd dat er gezaaid moest worden, werd het voedsel in de voorraden schaars. En dan moest uit die povere voorraad goed zaad worden genomen om uit te zaaien – goed graan dus, waarvan perfect nog brood gemaakt kon worden. Men moest ervoor kiezen om ‘nu’ honger te lijden, om dan ‘straks’ weer volop te eten te hebben. Men moest erop vertrouwen dat het zaad zou kiemen en opgroeien tot volle wasdom. En dat terwijl zoveel dingen fout konden gaan. Vogels konden te veel van het goede zaad wegpikken, het weer kon tegenvallen waardoor het graan ofwel zou verdorren ofwel verrotten, ziekten konden de gewassen vernietigen, sprinkhanen konden de oogst voor de neus van de mensen wegkapen, enz.
Als jij je voldoende kunt inleven in het leven van de landbouwer van toen, dan voel je de zorg en de last die op zijn schouders drukte. Hij moest keuzes maken waarvan hij van te voren niet zeker wist dat ze ten goede zouden keren. Hij wist niet of ze het zouden redden tot aan de nieuwe oogst. Maar als dan die nieuwe oogst er was, en een jaar van werken en zwoegen weer z’n vruchten afwierp, dan was er vreugde. Dan was er feest, dan was er dankzegging om de vruchten der aarde.
Wij missen dat wat. We kennen niet meer de simpele vreugde en de dankbaarheid omdat er weer eten is voor het komende jaar. Of nog, zoals we dat in het Onze Vader bidden, dat er eten is voor vandaag. Misschien is het dat wat deze psalm ons wil leren: het vertrouwen dat God alles ten goede keert en de dankbaarheid om het volle leven dat we krijgen. En dat alles niet alleen in de grote dingen in het leven, maar evenzeer in het leven van alledag.