Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Wil je graag het evangeliecommentaar dagelijks in je mailbox? Schrijf je dan in op onze dagelijkse nieuwsbrief onderaan de homepagina.
Woensdag (3/09/2025)
Lc.4,38-44
38 Nu stond hij op uit de plaats van samenkomst [synagoge]
en ging binnen in het huis van Simon.
De moeder van Simons vrouw was bevangen door hoge koorts
en zij vroegen hem om haar heen.
39 Hij ging over haar heen gebogen staan
en sprak de koorts streng toe.
Die liet haar los
en op hetzelfde ogenblik stond zij op en bediende hen.
40 Toen de zon onderging
brachten de mensen al hun zieken met allerlei kwalen naar hem toe.
Bij één-ieder van hen legde hij de handen op, wat hen genas.
41 Uit velen gingen ook demonen weg,
die schreeuwden: “Jij bent de zoon van God!”
Hij sprak hen streng toe en liet hen niet toe te spreken,
omdat zij wisten dat hij de Gezalfde [Christos/Messias] was.
42 Toen het dag werd,
trok hij weg naar een verlaten plaats.
Een menigte mensen zocht hem.
Ze kwamen naar hem en hielden hem tegen van hen weg te gaan.
43 Hij zei tegen hen:
“Ik moet ook aan andere steden de bevrijdende boodschap verkondigen [euangellion] van het koningschap van God,
want daartoe ben ik gezonden.
44 En hij ging verkondigen
in de plaatsen van samenkomst van Judea.
We blijven even staan bij het eerste genezingsverhaal.
Opvallend is hoe “de moeder van Simons vrouw” – Petrus’ schoonmoeder dus – omringd wordt in haar ziekte. “Zij vroegen hem om haar heen”, dat is dus: Petrus en zijn vrouw, die hun (schoon)moeder al omringen, vragen Jezus om mee rondom haar te komen staan – en dat mag je zowel letterlijk als figuurlijk begrijpen, net zoals wij het woord ‘mantelzorg’ gebruiken.
Jezus gaat op die vraag in. Mensen omringen is hem nooit te min, integendeel, we zien het hem vaak doen. En zoals in alle essentiële dingen van zijn leven gaat hij er ver in: “Hij ging over haar heen gebogen staan.”
Tegelijk is er die andere kant. Al die zachte omarming verhindert hem niet om tegenover het kwade streng op te treden.
En dit alles samen geneest de vrouw. Ze werd vrij – vrij van de koorts, van haar aan bed gekluisterd zijn en van haar noodgedwongen rond zichzelf draaien. Meteen staat ze op en … gaat weer anderen omringen …
Dit gebeuren werkt vandaag even goed. Probeer het maar!
Dinsdag (2/09/2025)
Lc.4,31-37
31 Hij daalde af naar Kafarnaüm [dat aan het meer lag],
een stad in Galilea
en onderrichtte er op de sabbatdagen.
32 Ze stonden versteld over zijn onderricht,
want zijn woord had gezag.
33 In de plaats van samenkomst [synagoge] was een mens,
bezeten met een geest van een nog niet gereinigde demon,
die met luide stem schreeuwde:
34 “Jij daar! Wat is er tussen ons en jou, Jezus van Nazareth?
Ben je gekomen om ons te vernietigen?
Ik weet wel wie je bent: de heilige van God!”
35 Jezus sprak hem streng toe:
“Zwijg, en ga uit hem weg!”
De demon smeet hem nog in het midden,
maar ging uit hem weg, zonder hem te schaden.
36 Verbijstering overviel allen
en ze zeiden onder elkaar:
“Wat voor woord is dit
dat met gezag en volmacht
de nog niet gereinigde geesten beveelt
en dat ze wegtrekken?”
37 De weerklank [echo] over hem deinde uit
naar alle plaatsen van de omgeving.
Al lezend verplaats ik mij naar de synagoge in Karfanaum. Het is een Sabbat. Er komt iemand naar voren om uit de Schrift te onderrichten. Hij doet het anders dan we gewoon zijn. Hij leert niet, maar vertelt over het leven en hoe het geleefd kan worden. Er wordt ademloos geluisterd, het is zo levens-écht.
Plots wordt er geschreeuwd en Jezus spreekt streng. Hij legt de demonen het zwijgen op, maar laat de mens intact, veel meer zelfs: hij geneest hem.
Zó onderrichtte hij daad-werkelijk. Dat kan alleen ‘met gezag.’ Ge-zag? Gezien hebben! Jezus zag wat leven geeft én wat vernietigt.
Nochtans hadden de schreeuwende kwade geesten gelijk. Demonen of tegenkrachten verjagen en zichtbaar maken hoe verderfelijk ze zijn, was inderdaad wat Jezus kwam doen.
We staan versteld en vragen ons af: Tegenkrachten de baas zijn, ze verdrijven, hoe doe je dat in G-dsnaam? Inderdaad is het in G-dsnaam dat ze moeten aangesproken worden. Dan kunnen ze verdreven worden.
Het vraagt veel geloof en vertrouwen om dit te kunnen laten gebeuren. Maar het brengt wél leven!
Maandag (1/09/2025)
Lc.4,16-30
16 Ook kwam hij in Nazaret, waar hij was opgegroeid.
Zoals hij gewoon was,
ging hij op de dag van de sabbat
binnen in het huis van samenkomst.
Hij stond op om voor te lezen
17 en men gaf hem een boekrol van de profeet Jesaja.
Hij opende de boekrol
en vond de plaats waar geschreven staat:
18 De geest van de Heer is over mij gekomen –
hij heeft mij gezalfd,
om de bevrijdende boodschap te verkondigen
aan wie zich arm weten.
Hij heeft mij gezonden
om wie gebroken is te genezen,
om wie gevangen zit vrijlating te melden,
om wie blind is het zicht terug te geven,
om wie verdrukt wordt te bevrijden;
19 om af te kondigen
een genadejaar van de Heer. [Jes.61,1-2]
20 Hij rolde het boek dicht, gaf het terug aan de dienaar
en ging zitten.
De ogen van allen in het huis van samenkomst
waren aandachtig op hem gericht.
21 Hij begon nu tegen hen te spreken:
“Vandaag
is voor jullie oren
dit Schriftwoord in vervulling gegaan!”
22 Allen vielen hem bij en verwonderden zich
over de woorden van genade die uit zijn mond kwamen,
en ze zeiden:
“Is dat niet de zoon van Jozef?”
23 Hij zei tegen hen:
“Natuurlijk zullen jullie mij de spreuk voorhouden:
Geneesheer, heel jezelf!
Al die dingen die in Kafarnaüm gebeurd zijn
– naar wij gehoord hebben –
doe ze ook eens hier in je vaderstad.
24 Daarop zei hij:
“Zeker, ik zeg jullie
dat geen enkele profeet welkom is in zijn vaderstad.
25 Naar waarheid zeg ik jullie:
In de dagen van [de profeet] Elia
waren er veel weduwen in Israël
toen de hemel gedurende drieëneenhalf jaar gesloten bleef
zodat er grote hongersnood kwam over heel het land.
26 Toch werd Elia naar geen van hen gezonden
[om haar te redden van de hongerdood – 1 Kon.17]
maar naar een weduwe in Sarepta bij Sidon [= buiten Israël].
27 En ten tijde van de profeet Elisa
waren er veel melaatsen in Israël.
Toch werd geen enkele van hen gereinigd
maar wel de Syriër [= buitenlander] Naäman.”
28 Allen die in de samenkomst [synagoge] waren
en dit hoorden
raakten overvol woede.
29 Ze stonden op en wierpen hem buiten de stad.
Ze dreven hem naar de rand van de berg
waarop hun stad gebouwd was,
om hem van de steilte te gooien.
30 Maar hij ging midden tussen hen door
en trok weg.
Het Griekse woord dat met gezag is vertaald, betekent heel letterlijk ‘vanuit zijn wezen’. Dat is onvergelijkbaar met gezag dat jou verleend wordt omdat je toevallig een bepaald beroep hebt. Nee, hier is iets anders aan de hand en de omstanders voelen dat haarfijn aan. Jezus spreekt vanuit zijn wezen. Hij legt de Schiften uit met hart en ziel, hij is er met huid en haar bij betrokken. Zijn hele geschiedenis, zijn hele identiteit, de hele mens die hij is – van dááruit komt zijn uitleg. De toehoorders voelen dat ze niet alleen woorden horen, maar dat hier een gehele mens zich geeft. Hij is niet bang om zichzelf te laten zien, om zijn wezen te laten meeklinken in wat hij zegt. Hij is een mens voor wie ‘kind van G-d zijn’ een levende werkelijkheid is. Zó een mens spreekt hier. Vanuit zijn wezen spreekt hij. En feilloos voelen de inwoners van Kafarnaüm aan dat ze hier iets wezen-lijks horen. Maar, wanneer dit alles doordringt, wordt het confronterend en worden ze woedend. Jezus laat zich hierdoor niet van de wijs brengen. Hij gaat midden tussen hen door en trekt weg.
Zondag (31/08/2025) – 22ste zondag door het Jaar
Lc.14,1.7-14
1 Het gebeurde eens
dat Jezus te gast was voor de maaltijd op sabbat
in het huis van een overste van de farizeeën
en zij hielden hem in de gaten.
7 Jezus had opgemerkt
hoe de gasten de voornaamste plaatsen aan tafel zochten.
Hierop vertelde hij hun een gelijkenis:
8 Wanneer je door iemand wordt uitgenodigd voor een bruiloftsfeest,
ga dan niet aanliggen aan de voornaamste plaatsen.
Misschien is er iemand uitgenodigd
die voornamer is dan jij.
9 Als die dan komt,
zou jullie gastheer zeggen:
“Maak plaats voor hem”,
en dan zul je vol schaamte
de laatste plaats moeten innemen.
10 Nee, wanneer je wordt uitgenodigd,
ga dan aanliggen op de laatste plaats.
Als dan de gastheer komt,
zal hij je zeggen:
“Vriend, kom meer naar voor!”,
en dan zal je eer te beurt vallen
voor de ogen van al je tafelgenoten.
11 Want ieder die zichzelf groter maakt,
zal kleiner worden,
en wie zichzelf kleiner maakt,
zal groter worden.
12 En tegen degene die hem had uitgenodigd, zei Jezus:
“Wanneer je een gastmaal inricht,
nodig dan niet je vrienden of broers uit,
ook niet je verwanten of rijke buren,
want zij kunnen op hun beurt jou uitnodigen
en zo krijg je terugbetaling.
13 Maar als je een gastmaal inricht,
nodig dan armen, gebrekkigen, lammen en blinden uit.
14 Gezegend zul je zijn!,
want zij hebben niets om je terug te geven.
Het zal je teruggegeven worden
in de opstanding van de rechtvaardigen.
Vandaag is het wereldscheppingsdag. We weten allemaal dat wij onontkoombaar in een klimaatcrisis zijn beland, daarom is het misschien wel zinvol om dit Evangelie ook eens door een groene bril te benaderen. Wat heeft deze lezing ons te zeggen over onze verhouding met de schepping?
Als gasten zijn we uitgenodigd op deze aarde.
In hoeverre leven we vanuit het bewustzijn dat we zijn úitgenodigd voor het feest van het leven? Of zijn we zó gewend onze eigen gang te gaan, zodat we het feest allang hebben overgenomen van onze gastheer om het voor onszelf zo goed mogelijk te maken?
Welke plaats kiezen we?
Kiezen we ervoor om de beste plaatsen te bezetten en de andere genodigden in de schepping tot onze werktuigen te maken?
Of durven we op weg te gaan, weg van de hoogste ereplaats naar de laatste plaats, om zo onze plaats weer te ont-dekken in de schepping en er werkelijk onderdeel van te worden, in plaats van overheerser?
Zaterdag (30/08/2025)
Mt.25,14-30
14 Want het is zoals met een man die naar het buitenland ging.
Hij riep zijn dienaren en vertrouwde hen zijn bezit toe.
15 Aan de één gaf hij vijf talenten [5x 6000 daglonen],
een ander twee en nog een ander één,
elk naar zijn eigen mogelijkheden.
Daarna vertrok hij.
16 Meteen ging degene die vijf talenten gekregen had eropuit
om er handel mee te drijven en hij verdiende er vijf bij.
17 Zo ook degene die er twee ontvangen had:
hij verdiende er twee bij.
18 Maar degene die het ene gekregen had,
ging ergens ver weg, groef een gat in de grond
en verborg zo het geld van zijn heer.
19 Een hele tijd later kwam nu de heer van die dienaars terug
en hield afrekening met hen.
20 Die de vijf talenten gekregen had,
kwam bij hem en gaf hem ook de vijf andere:
“Heer, vijf talenten heb je mij toevertrouwd,
zie, vijf talenten heb ik erbij verdiend.”
21 Zijn heer zei hem:
“Uitstekend, goede en trouwe dienaar,
over het weinige was je trouw, over veel zal ik je aanstellen.
Verblijf in de vreugde van je heer!”
22 Ook die de twee talenten gekregen had
kwam bij hen en zei:
“Heer, twee talenten heb je mij toevertrouwd,
zie, twee talenten heb ik erbij verdiend.”
23 Zijn heer zei hem:
“Uitstekend, goede en trouwe dienaar,
over het weinige was je trouw, over veel zal ik je aanstellen.
Verblijf in de vreugde van je heer!”
24 Nu kwam ook die het ene talent gekregen had bij hem en zei:
“Heer, ik wist dat je een hard mens bent,
die oogst wat je niet hebt gezaaid
en verzamelt wat je niet hebt uitgestrooid.
25 Ik was bang
en heb je talent ergens ver weg verborgen in de grond.
Zie, hier heb je je bezit.
26 Zijn heer antwoordde hem echter:
“Slechte en angstig aarzelende dienaar,
je meende te weten dat ik oogst wat ik niet heb gezaaid
en verzamel wat ik niet heb uitgestrooid?
27 Je had dus mijn geld bij de bank moeten geven,
zodat ik het terugkreeg met rente.
28 Neem dus dat talent van hem af,
en geef het aan wie er tien heeft,
29 want aan wie heeft, zal gegeven worden
– hij zal overvloed hebben –
en van al wie niet heeft,
zal zelfs wat hij heeft weggenomen worden.
30 En werp die nutteloze dienaar eruit,
in de buitenste duisternis,
daar zal geween zijn en tandengeknars.
We kennen de oproep in dit verhaal om onze talenten ten volle te benutten. Dat moeten we inderdaad gewoon doen. Laat ons hier maar even iets verder kijken.
Een niet onbelangrijk detail is dat elk van die dienaren talenten krijgt, en wel “elk naar zijn eigen mogelijkheden”! Hoe vaak denken wij niet dat we nog iets te kort hebben vooraleer we aan de slag kunnen? Is dat geen uitvlucht om er níet aan te beginnen? En als talenten gekrégen zijn, is het dan niet nog maar normaal ze ook te gebruiken. Hoe zou het zijn als ik een geschenkje krijg en dat niet uitpak, maar gewoon laat staan?
Een ander betekenisvol detail is dat de reactie van de ‘heer’ op de eerste en de tweede precies hetzelfde is: “Uitstekend, goede en trouwe dienaar.” De hoeveelheid talenten en winst doen er dus helemaal niet toe, wel de inzet, en die inzet is mijn gehele zelf.
Wat maakt dan wel het verschil met die derde? De angst. De eerste twee lieten zich leiden door hun vertrouwen en hun dankbaarheid; de derde liet zich leiden door zijn angst. Beide spreken over hun verhouding tot hun heer.
Wat is mijn verhouding tot de Heer, en waar voert dit mij als ik mij daardoor laat leiden?
Vrijdag (29/08/2025) - ged. vd marteling van Johannes de doper
Mc.6,17-29
17 Herodes had inderdaad zelf soldaten gezonden
om Johannes te grijpen
en hem te binden in de gevangenis,
omwille van Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus,
met wie hij [onrechtmatig] was getrouwd.
18 Johannes had immers tegen Herodes gezegd:
“Het is niet geoorloofd
de vrouw van je broer te huwen.”
19 Daarom had Herodias het op hem gemunt
en wilde hem doden,
maar dat kon ze niet,
20 want Herodes had ontzag voor Johannes
omdat hij hem kenden als een rechtgeaarde en heilige man.
Daarom beschermde hij hem.
Telkens hij hem hoorde, kwam hij in verlegenheid,
maar toch luisterde hij graag naar hem.
21 Maar er kwam een geschikte dag
toen Herodes op zijn verjaardag
een feestmaal inrichtte
voor zijn rijksgroten, de legeroversten
en de vooraanstaanden van Galilea.
22 Herodias’ dochter was binnengekomen
en had gedanst.
Dat behaagde Herodes en zijn tafelgenoten.
De koning zei tegen het meisje:
“Vraag me wat je wil
en ik zal het je geven.”
23 En hij zwoer haar:
“Wat je mij ook vraagt,
ik zal het je geven,
tot de helft van mijn koninkrijk!”
24 Zij ging naar buiten
en vroeg haar moeder: “Wat zou ik vragen?”
Die zei: “Het hoofd van Johannes de doper.”
25 Onmiddellijk ging zij weer binnen,
haastte zich naar de koning en vroeg:
“Ik wil dat je mij,
onmiddellijk, op een schotel,
het hoofd van Johannes de doper geeft.”
26 De koning werd zeer bedroefd,
maar vanwege de eed
en de tafelgenoten
wilde hij haar niet afwijzen.
27 Onmiddellijk zond de koning een lijfwacht
en beval hem het hoofd van Johannes te brengen.
28 Hij ging heen en onthoofde hem in de gevangenis.
Hij bracht zijn hoofd op een schotel
en gaf het aan het meisje,
en zij gaf het aan haar moeder.
29 Toen zijn leerlingen dit hoorden,
kwamen ze om zijn lichaam mee te nemen
en legden het in een graf.
Is Johannes de ‘passieve aanwezige’ in heel dit gebeuren? Zo lijkt het natuurlijk wel. Het gaat voortdurend óver hem, maar zelf komt hij niet aan het woord en iets doen kan hij nog minder, daar in zijn gevangenschap en zijn overgeleverd zijn aan de grilligheden van een wispelturige vorst en zijn onrechtmatige vrouw.
Maar in die ogenschijnlijke passiviteit behoudt hij een merkwaardige standvastigheid. Te midden al die wispelturigheid houdt hij vaste koers – en Herodes benijdt hem dat, maar hij kan er niet aan tippen. Uiteindelijk levert die standvastigheid Johannes het martelaarschap op.
Wat is dat toch met die martelaren dat ze zo voor hun geloof doorgaan, ook ten koste van hun eigen leven? Blijkbaar zijn zij zó door G-d gegrepen, en hebben zij in antwoord zó ook zijn hand gegrepen, dat zij daar standvastig en uiterst consequent in willen doorgaan, en dat zij die G-dsverbondenheid belangrijker vinden dan hun eigen fysieke leven!
Hoe standvastig ben ík voor en vanuit mijn verbondenheid met G-d?