Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Joh.21,1-14 (25/04/2025)

     Na dit alles toonde Jezus zichzelf opnieuw aan de leerlingen
       bij het meer van Tiberias. [= het meer van Galilea]
       Dit verliep als volgt:
     Simon Petrus, Tomas de tweeling,
       Natanaël van Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs
       en twee andere van zijn leerlingen waren er bijeen.
     Simon Petrus zei: “Ik ga vissen.”
       En zij antwoordden: “Dan gaan wij met je mee.”
       Ze klommen in de boot, maar die nacht vingen ze niets.
     Toen het al ochtend begon te worden,
       stond Jezus aan de oever.
       De leerlingen wisten echter niet dat het Jezus was.
     Jezus zei hen: “Jongens, hebben jullie iets voor bij het eten?”
       Ze antwoordden hem: “Nee …!”
     Nu zei hij hen: “Werp het net uit naar de rechterkant van de boot en je zult wat vinden.”
       Ze deden dat, maar konden het net niet meer optrekken
       door de grote hoeveelheid vissen.
     De leerling, die Jezus erg genegen was, zei tegen Petrus:
       “Het is de Heer!”
       Toen Simon Petrus dit hoorde, trok hij zijn bovenkleed weer aan en sprong in het water.
     De andere leerlingen kwamen met het bootje.
       Ze waren niet ver van het land, ongeveer tweehonderd el [= ca. 100m]
       en sleepten het net met de vissen mee.
     Toen ze aan land stapten, zagen ze een houtskoolvuur
       met vis erop en brood.
10    Nu zei Jezus:
       “Breng wat van de vissen die je nu gevangen hebt.”
11    Simon Petrus klom in de boot en trok het net op het land.
       Het zat vol grote vissen: honderddrieënvijftig,
       en ondanks de grote hoeveelheid scheurde het net niet.
12    Jezus zei hen: “Kom eten.”
       Niemand van de leerlingen durfde hem te vragen ‘wie ben jij’,
       terwijl ze wel wisten dat het de Heer was.
13    Maar Jezus nam het brood en gaf het hun. Zo ook met de vis.
14    Dit was de derde keer dat Jezus zich aan de leerlingen toonde
       sinds hij was opgestaan uit de dood.

Wat mij opvalt in deze verhalen is de merkwaardige vermenging van vermoeden en herkenning, van twijfel en zekerheid. Er is de ongrijpbaarheid van Jezus, het mysterieuze dat rond hem hangt. Er is die wonderlijke sfeer van stil zwijgen, van halve woorden en hele gebaren, dingen die gedaan worden – brood en vis breken en delen – en een diepere lading verraden. Je proeft een dubbele sfeer, van uitbundigheid en overvloed aan de ene kant – ik ga vissen, Petrus die impulsief het water inspringt, de overdadige visvangst – en tegelijk aan de andere kant die schroomvolle gereserveerdheid. Alsof men bang is de mystieke stilte die deze ochtend rondom hen hangt, te doorbreken. Niemand durft hem te vragen wie hij was …
Pasen is een geheim. Het wordt uit de stilte geboren en openbaart zich in de stille eenvoud van brood en vis. In de stilte van de ochtend. De stilte van een nieuwe dag… als de schepping ontwaakt, als alles nog mogelijk is. Pasen openbaart zich wanneer de dag, het hele leven, als een belofte voor je openligt.