Lc.21,34-36 (29/11/2025)
34 “Neem jezelf in acht!,
dat je hart niet wordt bezwaard
door brasserij en dronkenschap
en door zorgen om je levensonderhoud,
en dat die dag niet plots voor je komt te staan
35 als een klapnet.
Hij zal komen over allen op heel de wereld.
36 Waak dan, op elk moment, en bid
dat je standvastig mag zijn,
deze dingen, die op het punt staan te gebeuren, zou ontvluchten
en mogen standhouden voor de mensenzoon.”
Als er één woord is dat op het einde van dit (liturgische) jaar klinkt – en nodig is –, dan is het blijkbaar: standvastigheid. Over de immense intergalactische ontwikkelingen wist men toen nog niets af, over veranderingen waar de natuur aan onderhevig is des te meer. Ook het wel en wee van volkeren werd in verhalen overgeleverd, en het wisselend getij in elk mensenleven … tja, dat ondervindt elke mens!
Bestaat er dan wel iets zoals ‘standvastigheid’? De mens met zijn nietige leventje in dat immense geheel is toch veel te klein om al die variaties de baas te kunnen?
Standvastigheid, zegt Jezus, is niet iets wat de mens uit zichzelf kan. Standvastigheid is inderdaad iets wat ‘groter is dan elke individuele mens’. Standvastigheid is meer iets wat je krijgt, dan wat je hebt.
Maar daarvoor is dan het tweede sleutelwoord nodig: bid! In het bidden erkennen we onze kleinheid en eigen wisselvalligheid, maar verbinden we ons met die ‘immens’ grotere Lévenskracht. Dáár – en alleen daar – zullen we standvastigheid vinden …

