Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Joh. 15,26 – 16,4a (15/05/2023)

26     Maar wanneer de medestander komt
       die ik van bij de Vader naar jullie zal zenden,
       de Geest van de waarheid
       die van de Vader uitgaat,
       zal díe over mij getuigen.
27    En ook jullie zullen getuigen,
       omdat je vanaf het begin bij mij bent geweest.
1       Ik heb jullie deze dingen gezegd
       opdat je niet zou struikelen.
2       Ze zullen jullie uit de samenkomsten weren.
       Ja, er komt een uur
       dat ieder die jullie doodt
       zal denken een dienst aan God te doen!
3     En ze zullen dat doen
      omdat ze noch mij noch de Vader hebben leren kennen.
4
     Maar ik heb jullie deze dingen gezegd
       opdat wanneer dat uur komt,
       je je zou her-inneren dat ik ze gezegd heb.

Jezus belooft ons zijn Geest – en we weten dat Jezus’ beloften niet loos zijn. Wie ín Jezus zoekt te leven – of Jezus ín zich toelaat te leven – kan voluit leven ín en vanuit zijn Geest. Dat is goed – Go(e)d – om weten, want als beperkte mens kunnen wij dat ‘leven ín Hem’ niet zomaar op eigen krachten. G-d zelf zendt ons zíjn kracht, om de onze te ver-vullen.
En dat zal nodig zijn, want voor wie Jezus daad-werkelijk volgt, staan er ‘per definitie’ (de logica van de liefde, weet je nog wel) moeilijke tijden te wachten: ‘de wereld’ ontvangt die goddelijke kracht van de liefde niet. Meer nog: ze denken een dienst aan god te doen door te doden (letterlijk of figuurlijk) wie daad-werkelijk getuigen van die liefde – inderdaad een dienst aan de god van de ik-gerichtheid en de materiële maakbaarheid.
Maar Jezus hééft deze woorden gesproken; hij hééft de belofte van zijn Geest gedaan. Her-inner je zijn woorden, zodat je ín die Geest je weg kunt blijven gaan, ook bij tegenkantingen!

Joh.21,1-19 (1/05/2022)

Na dit alles toonde Jezus zichzelf opnieuw aan de leerlingen bij het meer van Tiberias. [= het meer van Galilea] Dit verliep als volgt:
Simon Petrus, Tomas de tweeling, Natanaël van Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en twee andere van zijn leerlingen waren er bijeen. Simon Petrus zei: “Ik ga vissen.” En zij antwoordden: “Dan gaan wij met je mee.” Ze klommen in de boot, maar die nacht vingen ze niets. Toen het al ochtend begon te worden, stond Jezus aan de oever. De leerlingen wisten echter niet dat het Jezus was. Jezus zei hen: “Jongens, hebben jullie iets voor bij het eten?” Ze antwoordden hem: “Nee …!” Nu zei hij hen: “Werp het net uit naar de rechterkant van de boot en je zult wat vinden.” Ze deden dat, maar konden het net niet meer optrekken door de grote hoeveelheid vissen.
De leerling, die Jezus erg genegen was, zei tegen Petrus: “Het is de Heer!” Toen Simon Petrus dit hoorde, trok hij zijn bovenkleed weer aan en sprong in het water. De andere leerlingen kwamen met het bootje. Ze waren niet ver van het land, ongeveer tweehonderd el [= ca. 100m] en sleepten het net met de vissen mee. Toen ze aan land stapten, zagen ze een houtskoolvuur met vis erop en brood. Nu zei Jezus: “Breng wat van de vissen die je nu gevangen hebt.” Simon Petrus klom in de boot en trok het net op het land. Het zal vol grote vissen: honderddrieënvijftig, en ondanks de grote hoeveelheid scheurde het net niet. Jezus zei hen: “Kom eten.” Niemand van de leerlingen durfde hem te vragen ‘wie ben jij’, terwijl ze wel wisten dat het de Heer was. Maar Jezus nam het brood en gaf het hun. Zo ook met de vis.
Dit was de derde keer dat Jezus zich aan de leerlingen toonde sinds hij was opgestaan uit de dood.
Nadat ze gegeten hadden, zei Jezus tegen Simon Petrus: “Simon, zoon van Johannes, heb je mij daad-werkelijk lief, meer dan de anderen hier?” Hij antwoordde: “Ja, Heer, Je weet dat ik van jou houd.” Jezus zei hem: “Weid mijn lammeren.” En opnieuw vroeg hij hem: “Simon, zoon van Johannes, heb je mij daad-werkelijk lief?” Hij antwoordde: “Ja, Heer, Je weet dat ik van jou houd.” Jezus zei hem: “Wees herder voor mijn schapen.” En voor de derde keer vroeg hij hem: “Simon, zoon van Johannes, hou je van mij?” Petrus werd bedroefd omdat hij dit voor de derde keer vroeg. Hij zei: “Heer, jij weet alles. Jij weet dat ik van je houd.” Nu zei Jezus: “Weid mijn schapen. Amen, amen, ik zeg jou: Toen je jong was, deed je zelf je gordel om en ging je waar je wilde, maar wanneer je oud wordt, zul je je handen uitstrekken en een ander zal je omgorden en je brengen waar je niet wil.” Zo duidde hij aan met wat voor dood hij God zou grootsmaken. Toen zei hij nog: “Volg mij.”

“Heb jij mij lief?“ dat is de vraag die Jezus vandaag stelt aan Petrus, maar ook aan ieder van ons. Voor Jezus is herder zijn alleen maar mogelijk vanuit de liefde voor G-d, door dienstbaar te zijn en zo een gegeven mens te worden voor anderen. Jezus écht beminnen (niet op eigen kunnen maar als geschenk van G-d), is intreden in een andere wereld, in de wereld van G-d. Tot driemaal toe stelt Jezus de vraag: “Hou je van mij?”, want liefhebben vanuit G-d is een groeiproces. Het vraagt tijd en inzicht om jezelf te leren geven en je te laten leiden door wat go(e)d is, niet voor jezelf alleen, maar in de eerste plaats voor de anderen.
Nadien krijgt Petrus (en ook wij) liefdevol zijn opdracht toegezegd. “Hoed mijn schapen, ga aan het werk”, niet je eigen werk maar wel de verderzetting van wat Jezus begonnen is.
Het kan als je hart maar jong genoeg is om écht lief te hebben, te (h)erkennen en de nederige weg te gaan die Jezus ging. Vertrouwvol zal je op weg gaan en je dagelijks werk zal voltooid worden met zijn Aanwezigheid.

Joh.6,16-21 (30/04/2022)

Toen het avond werd, daalden zijn leerlingen af naar het meer, klommen in de boot en voerden naar de overzijde, naar Kafarnaüm. Ondertussen was het donker geworden en Jezus was nog niet bij hen. Er stak een hevige wind op die op het meer hoge golven maakte. Toen ze zo vijfentwintig of dertig stadiën [= ca. 5 km] ver waren geraakt, zagen ze Jezus wandelen op het meer en naar de boot toe komen. Ze werden bang. Maar hij zei hen: “Ik ben het. Wees niet bang!” Ze wilden hem dan in de boot nemen, maar onmiddellijk was de boot aan land, daar waar zij heen gingen.

Het leven kabbelt steeds verder tot opeens alles op zijn kop komt te staan. Een verkeerd bericht … een ongeluk dat jou of één van je naaste zomaar overkomt ... ontslag … ruzie door miscommunicatie … of … vul zelf maar aan. Storm steekt op. De wind beukt en het wordt donker. Zo herkenbaar wat hier aan de leerlingen gebeurt. Daar te midden van de woelige wateren zien ze niet meer wie hen tegemoet komt, wie hen een helpende hand reikt. Ze zien alleen de golven, de ellende, dat wat er fout loopt. En toch horen ze temidden van de onrust een onzichtbare stem: “Ik ben het, wees niet bang!” Ze horen een Woord dat zo vertrouw-vol klinkt dat ze niet eens aarzelen om het aan boord te nemen. Hun vertrouwen wordt niet beschaamd. De rust keert weer en er komt opnieuw vaste grond onder hun voeten.
Zou ik wanneer mijn leven wankelt door onrust en onzekerheid het Woord aan boord nemen? Zou ik kunnen geloven dat het juist midden in die storm kómt, die glimp van G-d?

 

Joh.6,60-69 (7/05/2022)

Veel van zijn leerlingen hoorden dit [de ‘broodrede’] en reageerden: “Dit zijn harde woorden. Wie is bij machte dit te aanhoren?”
Maar Jezus wist uit zichzelf dat zijn leerlingen hierover morden. Daarom zei hij hen: “Struikel je hierover? [skandalizei = lett.: struikelen; fig.: aanstoot nemen, ergeren, geschandaliseerd zijn] Wat dan als je de mensenzoon zult zien opgaan naar waar hij eerst was? Het is de geest die levend maakt, daarvoor helpt het vlees niet. De woorden die ik tegen jullie zeg, zijn geest en leven. Maar sommigen van jullie vertrouwen niet.”
Want Jezus wist vanaf het begin wie het waren die niet vertrouwden en wie hem zouden overleveren. En hij zei: “Daarom heb ik tegen jullie gezegd dat niemand bij machte is naar mij toe te komen, als hem dat niet vanuit mijn Vader gegeven is.”
Vanaf het moment van deze woorden trokken vele van zijn leerlingen zich van hem terug en gingen niet meer met hem om. Jezus zei tegen de twaalf: “Jullie willen soms ook niet weggaan?” Maar Simon Petrus antwoordde: “Heer naar wie zouden wij zo nabij kunnen gaan? Jij hebt woorden vol leven! En wij zijn gaan vertrouwen en erkennen dat jij de heilige van God bent!”

Ik weet niet of ik die ‘broodrede’ die we de voorbije dagen lazen ‘harde’ woorden vind, maar in elk geval wel moeilijke! Ik hoop – nee, ik mag er op rekenen! – dat Jezus mij met zijn Geest tegemoet komt. Hij verwijt zijn toehoorders niet het onbegrip, zelfs niet het struikelen, maar wel dat ze na het struikelen niet opnieuw opstaan!
Ook wij zullen in ons leven én in ons geloof (is er een verschil?) soms struikelen en de neiging hebben af te haken. Alleen het vertrouwen kan ons verder helpen! Vertrouwen is: simpelweg weer opstaan na gestruikeld te zijn, ook met bebloede knieën; weten dat de weg vóór je ligt; weten dat er iemand je roept, omdat hij/zij je graag ziet en wil dat je vrijuit wandelt! (Kijk maar vaak eens naar een kindje dat leert lopen!)
Naar wie zouden wij opkijken om echt als vol-wassen mensen vrij te leren lopen, als er Jezus niet was, de weg naar waarheid en leven, het brood om van te leven?! Ja, we kúnnen weggaan, zó vrij zijn wij geschapen, maar het zal wel naar de kille ijlte zijn …
Ik kies – met vallen én opstaan – …

Joh.2,1-12 (7/01/2023)

Op de derde dag [= na de roeping van (5) leerlingen / = ‘verrijzenisdag’] was er in Kana in Galilea een bruiloft. Jezus’ moeder was daar, en ook Jezus en zijn leerlingen waren uitgenodigd op de bruiloft. Er ontstond een tekort aan wijn.
Jezus’ moeder zei tegen hem: “Ze hebben geen wijn (meer).” Jezus antwoordde: “Wat dan nog voor mij en voor jou, vrouw? Mijn uur is nog niet gekomen.” Zijn moeder zei tegen de dienaren: “Wat hij jullie ook zegt, doe het.”
Er stonden daar nu zes stenen waterkruiken, volgens de reinigingsgebruiken van de Joden, elk met een inhoud van twee of drie metreten. [1m = 39,39l  tot. ca. 600l] Jezus zei hen: “Vul deze waterkruiken met water.” En ze vulde ze tot bovenaan. Nu zei hij hen: “Schep er wat van uit en breng dat naar de tafelmeester.” En zij brachten het.
Toen de tafelmeester het water had geproefd dat wijn geworden was, – hij wist niet vanwaar die kwam, alleen de dienaren die het water geschept hadden wisten het – riep de tafelmeester de bruidegom en zei: “Iedereen zet eerst de goede wijn voor, en als ze bedronken zijn de mindere. Jij hebt de goede wijn bewaard tot nu!”
Dit was het begin van de tekenen die Jezus deed, in Kana in Galilea. Hij openbaarde zijn grootsheid en zijn leerlingen vertrouwden in hem. Hierna daalde hij af naar Kafarnaum, [Kana lag in het bergland, Kafarnaum aan het meer van Galilea] hijzelf, zijn moeder, zijn broers en zijn leerlingen, en daar bleven ze enkele dagen.

Dit is ‘het begin van Jezus’ openbaar optreden’ volgens het Johannesevangelie. We zouden het dus uiteraard over Jezus kunnen hebben, maar misschien moeten we vandaag eens bijzonder naar Maria kijken. Zij spreidt in navolgenswaardige eenvoud een verbluffend vertrouwen ten toon.
Het is Maria die ‘gezien’ heeft dat er geen wijn meer was, niet Jezus. Het is Maria die het initiatief neemt, niet Jezus, integendeel, hij wijst het zelfs af. ‘Mijn uur is nog niet gekomen’ is in het Johannesevangelie een goddelijk statement. ‘Het uur’ is het moment van G-ds openbaring aan de wereld. Jezus had het nog niet gezien, Maria wél!
Goddelijke moeders die het ‘momentum’ in hun kinderen zien en weten wakker te maken. Goddelijk waar de ene mens de andere zo ‘bemoedert’ dat zij/hij het allerbeste in de ander naar boven haalt. Goddelijk waar vertrouwen op G-ds gebeuren/geboren worden in de wereld door mensen zo beleefd wordt dat ze op díe basis in alle eenvoud initiatieven nemen.
Goddelijk kan het vandaag worden, als ik zo’n ‘moeder’ word.

Joh.13,31-33a.35(15/05/2022)

Toen hij [Judas] was weggegaan, zei Jezus: “Nu komt de grootheid van de mensenzoon aan het licht, en in hem de grootheid van God. Als Gods grootheid in hem aan het licht komt, zal God ook hem in die grootheid laten delen, en wel onmiddellijk.
Kinderen, nog maar een korte tijd ben ik bij jullie.
Je zult mij zoeken, maar zoals ik al zei tegen de Joden ‘waarheen ik ga, kunnen jullie niet komen’, zo zeg ik het nu ook tegen jullie.”
Ik geef jullie een nieuw gebod: Heb elkaar daad-werkelijk lief. Als [= zoals + omdat] ik jullie heb liefgehad, heb ook elkaar lief. Hieraan zullen allen herkennen dat je mijn leerling bent: als je elkaar daad-werkelijk liefhebt.”

In zijn afscheidsrede, tijdens het Laatste Avondmaal, gaf Jezus ons een nieuw gebod: ”Heb elkaar daad-werkelijk lief. Zoals ik jullie heb liefgehad, heb ook elkaar lief.” Het nieuwe van dit gebod bestaat er niet zozeer in dat christenen mensen zijn die ‘iedereen’ graag willen zien; een soort ruime, universele liefde, over alle grenzen heen. Het nieuwe bestaat erin dat wij diegenen, met wie wij verbonden leven, leren liefhebben ‘zoals hij ons heeft liefgehad’, dat wij leren beminnen naar ‘zijn maat’, met ’zijn intensiteit’, op ‘zijn manier’.
Het gaat om een liefde in volheid, de volheid (grootheid) van G-ds Liefde. Het is een liefde die zich niet opsluit in zichzelf, maar zo vol is dat ze overloopt en doorstroomt van de Vader naar de Zoon tot in onze onderlinge liefde. Het is een liefde die open is, niet ronddraait in zichzelf, m.a.w. totale gegevenheid.
Met dit gebod nodigt Jezus ieder van ons uit om in te treden in die liefdesbeweging en zo aan de wereld – daad-werkelijk – een liefde te laten zien naar ‘zijn maat’.