Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Joh 8, 1-11 (3/04/2022)

Bij de ochtendschemering kwam Jezus weer in de tempel en al het volk kwam naar hem. Hij ging zitten en onderrichtte hen. Maar de schriftgeleerden en farizeeën brachten een vrouw bij hem die op overspel was betrapt en plaatsten haar in het midden. Ze zeiden hem: “Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt op overspel. In de wet heeft Mozes ons geboden zulke vrouwen te stenigen. En jij nu, wat zeg jij?”
Dit vroegen ze om hem op de proef te stellen, opdat ze hem zouden kunnen aanklagen. Maar Jezus boog zich naar beneden en schreef met de vinger in de aarde. [Jer.17,13] Toen ze bleven vragen, boog hij zich naar boven en zei tegen hen: “Wie van jullie zonder zonde is moet maar als eerste een steen op haar werpen.” En opnieuw boog hij zich naar beneden en schreef in de aarde.
Toen ze dit hoorden, gingen ze één voor één naar buiten, beginnend bij de oudsten, tot de laatste. Ze lieten hem alleen achter, met de vrouw die in het midden stond.
Opnieuw boog hij zich naar boven en zag niemand behalve de vrouw. Hij zei tegen haar: “Vrouw, waar zijn je aanklagers? Heeft niemand je veroordeeld?” Ze zei: “Niemand, heer.” En Jezus zei: “Ook ik veroordeel je niet. Ga heen, en zondig [verwijder je] van nu af niet meer.”

De vrouw in het verhaal is niet meer dan een geval, een aanleiding. Haar verhaal interesseert de mannen niet wezenlijk. Ze behandelen haar als een object, als een middel voor eigen doeleinden. Ze wordt gebruikt. Misbruikt. Haar bestaan, haar waardigheid wordt ontkent.
Zo staat ze daar, in het midden. De priemende ogen, de wijzende vingers, de blikken die doden zijn op haar gericht. Ze staat daar voor Jezus. Te schande?
En er gebeurt niets… of toch …? Jezus schrijft in het zand.
De spanning loopt op. Ze dringen aan. Jezus laat zich niet opjagen. Hij neemt de tijd om contact te maken met de/zijn g/Grond. Hij weet dat dááruit Léven ontstaat!
Verbonden met de Grond van zijn bestaan, richt hij zich tot de vrouw. Met aandacht kijkt hij haar aan, ziet haar werkelijk staan en spreekt haar aan. Hij vraagt niet door, veroordeelt niet en zegt: “Ga naar huis, maar … zondig niet meer.”
Ook wij kunnen ons verbinden met die g/Grond en zo levengevend worden voor onze even-mens.

Joh.21,15-19 (21/05/2021)

Nadat ze gegeten hadden, zei Jezus tegen Simon Petrus: “Simon, zoon van Johannes, heb je mij daad-werkelijk lief, meer dan de anderen hier?” Hij antwoordde: “Ja, Heer, Je weet dat ik van jou houd.” Jezus zei hem: “Weid mijn lammeren.”
En opnieuw vroeg hij hem: “Simon, zoon van Johannes, heb je mij daad-werkelijk lief?” Hij antwoordde: “Ja, Heer, Je weet dat ik van jou houd.” Jezus zei hem: “Wees herder voor mijn schapen.”
En voor de derde keer vroeg hij hem: “Simon, zoon van Johannes, hou je van mij?” Petrus werd bedroefd omdat hij dit voor de derde keer vroeg. Hij zei: “Heer, jij weet alles. Jij weet dat ik van je houd.” Nu zei Jezus: “Weid mijn schapen.
Amen, amen, ik zeg jou: Toen je jong was, deed je zelf je gordel om en ging je waar je wilde, maar wanneer je oud wordt, zul je je handen uitstrekken en een ander zal je omgorden en je brengen waar je niet wil.” Zo duidde hij aan met wat voor dood hij God zou grootmaken. Toen zei hij nog: “Volg mij.”

“Heb je mij lief?” Op zich niet zo’n vreemde vraag, misschien zelfs enigszins ‘standaard’, maar ze verdraagt geen standaard-antwoord. Als ik onachtzaam vlug even de vraag beantwoord, moet ik niet vreemd opkijken dat de vraagsteller herbegint. Hij wil zeker zijn dat ik het meen – en daar denk ik best twee keer over na.
En als het héél serieus is, komt er nog een derde keer; eentje die doet aarzelen, misschien zelfs wat verdrietig maakt, omdat het mijn eigenlijke onzekerheid en kwetsbaarheid blootlegt. Het ‘ja’ kan dan geen stoere, zelfverzekerde ‘ja’ meer zijn, maar een overgave (aan iets wat ik eerder kríjg dan gééf).
En dát het serieus wordt – heel serieus – geeft Jezus verder aan, zowel in de taak die daaruit voortvloeit (als ik beweer mijn medemensen lief te hebben, houdt dat altijd een verantwoordelijkheid in), als in de consequenties voor mijn eigen leven.
Die consequenties spreken heel sterk van overgave: mijn leven zal niet meer van mij zijn; wat ‘ik’ wil, zal niet meer ter zake doen; ‘leven’ zal ‘leven geven’ worden – tot het uiterste …
… dat nu begint

Joh.1,47-51 (29/09/ 2021)

Jezus zag Natanaël naar zich toekomen en zei over hem: “Kijk! Een waarachtige Israëliet, iemand wiens hart geen ongerechtigheid herbergt.” [Ps.32,2] Natanaël vroeg hem: “Vandaar ken jij mij?” Jezus antwoordde: “Vóór Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat, zag ik jou!” Nu zei Natanaël: “Rabbi, jij bent de zoon van God, jij bent de koning van Israël!” Jezus antwoordde hem: “Omdat ik je zei dat ik je zag onder de vijgenboom, geloof je? Je zult grotere dingen dan deze zien!”
En hij zei: “Amen, amen, ik zeg jullie: Je zult de hemel geopend zien en Gods engelen zien opklimmen en neerdalen op de mensenzoon.”

Hoe zou jij reageren als iemand jou als volgt zou aanspreken: “Kijk! Een waarachtige gelovige, iemand wiens hart geen ongerechtigheid herbergt.”? Ik zou denken: “Die mens kent mij niet.” Maar zou het kunnen dat er Iemand is die dieper kijkt, voorbij onze prestaties, voorbij al onze onhebbelijkheden, en kleine kantjes, en daar de mens ziet die we écht zijn?
Jezus is zo’n mens ten voeten uit. Zijn kennen is een bijbels kennen en dat valt samen met beminnen (‘in kennis zijn met’). Dit kennen toelaten, zal je ogen doen open gaan voor wie Jezus écht is en dan kan hij je blik richten, weg van het alledaagse, naar G-d.
Je op die manier gekend weten doet iets met je. Toelaten dat hij je kent, niet zoals mensen je kennen maar ten diepste, dieper dan elk ander (ja zelfs dieper dan je jezelf kent), vraagt ook om wederzijdsheid. Zal ik de stap wagen om met hem in kennis te zijn die ziet wat mij ten diepste beweegt, zelfs in stille en verborgen ogenblikken (onder de vijgenboom)? En zal ik mij laten kennen (liefhebben)?

Joh. 21,15-19 (29/05/2020)

Toen ze gegeten hadden vroeg Jezus aan Simon Petrus: 'Simon, zoon van Johannes, heb je me lief, meer dan de anderen hier?'
'Ja, Heer,' zei hij, 'jij weet dat ik van je hou.' Daarop zei Jezus: 'Zorg dan voor mijn kudde.' Nogmaals vroeg hij:
'Simon, zoon van Johannes, heb je me lief?' 'Ja, Heer,' zei hij, 'jij weet dat ik van je hou.' Daarop zei Jezus:
'Wees dan een herder voor mijn schapen.' Nog een derde keer vroeg hij: 'Simon, zoon van Johannes, houd je van mij?'
Het deed Petrus pijn dat hij hem voor de derde keer vroeg of hij van hem hield, en hij zei: 'Heer, jij die alles weet,
je beseft toch wel dat ik van je hou.' Daarop zei Jezus: 'Zorg dan voor mijn schapen. Waarachtig, ik verzeker je:
als jongeman deed je zelf je gordel om en je ging de weg die je zelf wilde; als je oud bent zul je je armen uitstrekken en je gordel laten omdoen,
en je zult een weg gaan die je zelf niet wilt.' Hiermee kondigde hij aan door wat voor dood Petrus God zou verheerlijken.
En na deze voorspelling zei hij tegen hem: 'Volg mij.'

 “Heb je me lief? “
Wat een vraag. Stel je even voor dat ze aan jou gesteld wordt. Ik word er stil van. “Hoe lief, wat lief … wat bedoel je juist?”, werp ik op.
Zo kan ik mijn antwoord wat uitstellen. Maar eigenlijk weet ik perfect wat er bedoeld wordt. Namelijk of ik bereid ben om me persoonlijk
met heel mijn wezen te verbinden? Of ik er onvoorwaardelijk voor kies om heel mijn doen en laten af te stemmen op hem? Of ik bereid ben om te leven
weg van mezelf, totaal gericht op de (A)ander?
Ik voel ook een zekere teleurstelling omwille van de vraag. Is het dan niet duidelijk? Tot ik besef dat het een harts-kwestie is en niets te maken heeft met al wat ik doe of verkondig.
Petrus was diep geraakt en door zijn tranen heen zag hij alleen nog Jezus en diep van binnen wist hij dat hij meer van deze man hield dan hij kan zeggen. Hier was sprake van ware liefde.
Een liefde die niet zelfgenoegzaam is, waar geen sprake is van enige ikkigheid.
Op dat punt gekomen kan ik alleen maar zeggen: Ja ik ben bereid, mijn liefde geef ik als antwoord op jouw liefde voor mij, ik geef ze jou en de wereld.

Joh.16,12-15 (12/06/2022)

Nog veel zou ik jullie willen zeggen, maar je bent nu nog niet bij machte ze te dragen. Maar wanneer díe [de medestander] komt, de Geest van de waarheid, zal hij jullie de weg wijzen in alle waarheid. Want hij zal niet uit zichzelf spreken, maar hij zal uitspreken wat hij hoort en jullie verkondigen wat komt. Hij zal mij eren door te verkondigen wat hij van mij hoorde.
Alles wat de Vader heeft, is het mijne. Daarom zei ik dat hij zal verkondigen wat hij van mij hoorde.

Drievuldigheidszondag, een week na Pinksteren, is a.h.w. een afronding en samenvatting van het hele Paasgebeuren. Toch zien we het beter niet als een einde, maar net als een begin! Wat er met Jezus in het Pasen – uittocht/lijden-doortocht/dood-intocht/verrijzenis – is gebeurd als uiting van wie G-d voor mensen wil zijn, vindt zijn doorwerking in de Geest. Die Geest stuwt ons dezelfde weg op!
Drie-eenheid is dus verrassenderwijze niet een onderonsje in G-d. Het is een wervelwind van Liefde die als een windhoos met zich meesleurt al wie ook maar een beetje in de buurt van die Liefde komt. ‘Perichorese’ is het Griekse woord dat men daar in de 4de eeuw voor bedacht. Je hoort er terecht ons ‘Nederlandse’ woord ‘choreografie’ in. Drie-eenheid is geen onmogelijke rekensom; drie-eenheid is een dans waartoe G-d mij uitnodigt!
Durf ik uit mijn al te stijve schoenen treden en mij door G-d ten dans laten meeslepen in een avontuur van Liefde? Ons leven zal te klein zijn om te vertellen wat er dan gebeurt!

 

Joh.20,19-23 (23/05/2021)

Toen het dan avond was, op die eerste dag, waren de leerlingen bijeen, met gesloten deuren, uit vrees voor de Joden. Jezus kwam, hij stond in hun midden, en zei tegen hen: “Vrede voor jullie!” [Sjaloom] En hij toonde hun zijn handen en zijn zijde.
De leerlingen waren diep verheugd toen ze de Heer zagen. Jezus zei hen opnieuw: “Vrede voor jullie! Zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ik jullie.”
Toen blies hij over hen en zei: “Ontvang de heilige Geest-adem.” Als je iemands zonden [verwijdering] loslaat [vergeeft], dan worden ze losgelaten; als je ze vasthoudt, worden ze vastgehouden.

Zoals in de dagen van de schepping van de mens, bij wie het genomen worden uit de materialiteit van de aarde niet voldoende is, maar hij ook G-ds Geest-adem meekrijgt om te léven, zo herneemt Jezus in dit Pinkstergebeuren dit gebaar en worden de leerlingen – wij incluis – herschapen tot lévende mensen.
Als wij die Geest-adem bij ons binnen laten komen (en ons niet te bang opsluiten), brengt hij ons Sjaloom. Dat wordt terecht vertaald met ‘vrede’, als je het maar hoog en breed en diep genoeg begrijpt. Het gaat over véél meer dan ‘geen oorlog of ruzie’. Het gaat over een te-vrede-nheid met alles en iedereen, een harmonie met de mensen en de omstandigheden in je leven, een één-heid waar de ánder evenveel tot zijn recht komt als mezelf.
Opvallend is dat Jezus dit onmiddellijk verbindt met vergeving. De dynamische beweging die de Geest-adem in ons teweeg brengt, moet/zal zich tonen in de beweeglijkheid die wij aan de dag leggen voor de tekortkomingen van anderen. Hoe vred-ig wordt het, als ik naar de ander toega met het vuur van de Liefde!