Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Joh. 21,1-14 (17/4/2020)

In die tijd verscheen Jezus opnieuw aan de leerlingen bij het meer van Tiberias. De verschijning verliep als volgt: er waren bijeen:
Simon Petrus, Tomas, die ook Dídymus genoemd wordt, Natánaël uit Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en nog twee van zijn leerlingen.
Simon Petrus zei tot hen: 'Ik ga vissen!' Zij antwoordden: 'Dan gaan wij mee.' Zij gingen dus op weg en klommen in de boot maar ze vingen die nacht niets.
Toen het reeds morgen begon te worden, stond Jezus aan het strand, maar de leerlingen wisten niet dat het Jezus was. Jezus sprak hen aan:
'Vrienden, hebben jullie soms wat vis?' 'Neen', zeiden ze. Toen beval hij hun: 'Werpt het net uit, rechts van de boot, daar zult ge iets vangen.'
Nadat ze dit gedaan hadden, waren ze niet meer bij machte het net op te halen vanwege de grote hoeveelheid vissen. Daarop zei de leerling van wie Jezus veel hield tot Petrus:
'Het is de Heer!' Toen Simon Petrus hoorde dat het de Heer was, trok hij zijn bovenkleed aan – want hij droeg slechts een onderkleed – en sprong in het meer.
De andere leerlingen kwamen met de boot, want zij waren niet ver uit de kust, slechts ongeveer tweehonderd el, en sleepten het net met de vissen achter zich aan.
Toen zij aan land waren gestapt zagen zij dat er een houtskoolvuur was aangelegd met vis erop en brood. Jezus sprak tot hen: 'Haalt wat van de vis die gij juist gevangen hebt.'
Simon Petrus ging weer aan boord en sleepte het net aan land. Het was vol grote vissen, honderddrieënvijftig stuks en ofschoon het er zoveel waren scheurde het net niet.
Jezus zei hun: 'Komt ontbijten.' Wetend dat het de Heer was durfde geen van de leerlingen hem vragen: 'Wie zijt gij?' Jezus trad dichterbij, nam het brood en gaf het hun,
en zo ook de vis. Dit nu was de derde keer dat Jezus aan de leerlingen verscheen sinds hij uit de doden was opgestaan.

Met zeven waren ze daar op het strand bijeen. Wat zullen we doen? Gaan vissen? Opnieuw de draad opnemen van ons oude leven, van voor we hem kenden? Maar het levert niets meer op.
Er is geen weg terug in dat oude leven wanneer hij je aangeraakt heeft.
En Jezus? Hij verschijnt telkens weer aan zijn leerlingen. Hij was er in het breken van het brood Hij was er in de wonden. En opnieuw is hij er en roept hen toe.
Gooi het eens over een totaal andere boeg!
Wie is dat die daar roept? Ga ik op zijn roep in? Geef ik me over aan een Stem die me doorheen mijn dagelijkse bezigheden aanspreekt? Die me de ogen opent voor een nieuw perspectief?
Johannes herkent hem en roept. Petrus komt in beweging. De zeven komen aan land en ‘zien’ hem. Bekend maar toch anders!
Bij een houtvuur staat hij hen op te wachten en nodigt hen uit. Ze eten samen, veel zeggen ze niet, hoeft ook niet.
Daar bij het meer gaat de zon op. En ik vraag me af: Wie is dat toch die mij zo liefdevolle nabij blijft? Hoe zal ik hem leven?

Joh. 3,1-8 (17/04/2023)

Er was iemand uit de farizeeën, een overste van de Joden [lid van de Hoge Raad / Sanhedrin], met de naam Nikodemus, die ’s nachts naar Jezus kwam en hem zei: “Rabbi [meester], wij weten dat jij als leraar vanwege God bent gekomen, want niemand is zo vol-macht de tekenen te doen die jij doet als God niet met hem is.”
Jezus antwoordde hem: “Amen, amen, ik zeg je: Als iemand niet nieuw geboren wordt, is hij niet bij machte het koningschap van God te zien.” Nikodemus vroeg hem: “Hoe kan een mens nog geboren worden als hij al een oude man is? Hij kan toch niet opnieuw in de schoot van zijn moeder om een tweede keer geboren te worden?”
Jezus antwoordde: “Amen, amen, ik zeg je: Als iemand niet geboren wordt uit water en geest [pneuma/ruach], is hij niet bij machte het koningschap van God binnen te gaan. Wat geboren wordt uit het vlees, is vlees; wat geboren wordt uit de geest-adem, is geest-adem. [pneuma/ruach] Verwonder je niet dat ik zei ‘het is nodig nieuw geboren te worden’. De wind [pneuma/ruach] waait waarheen het zijn bedoeling is. Je hoort zijn geluid, maar je weet niet vanwaar hij komt of waarheen hij gaat. Zo is het met ieder die geboren wordt uit de geest-adem [wind/pneuma/ruach]

Nikodemus, overwinnaar van het volk is zijn naam. Dat was hij alvast omdat hij het aandurfde gewoon zijn ogen, oren en hart te geloven en dus te durven erkennen dat Jezus een bijzondere profeet was die van Godswege gezonden was.
Nikodemus, bange rechtschapene, die zijn eigen eerlijke inzichten niet durft te laten zien in zijn leef- en werkkring. Hij wil het zelf wel, maar het moet allemaal een beetje heimelijk ’s nachts gebeuren, zodat de anderen het niet zouden zien – en er hem wellicht zouden om uitlachen, of wie weet nog erger: uitstoten.
Nikodemus verlangt te begrijpen, maar dat lukt hem niet al te best. Wat zit er in de weg? Te rationeel/praktisch? Te gehecht nog aan oude/eigen opvattingen? Te bang om uitgestoten te worden en/of te bang om iets nieuws te omarmen?
Wij zijn het allemaal. Wij moeten nog uit ruach herboren worden, dat onvertaalbare Woord van Gods Begin: levensadem, geest, wind, ja ook stormwind die wel eens kan beangstigen maar ook in beweging zet, losmaakt wat vastzit en onze longen volblaast met éindelijk Léven …

 

Joh. 21,1-14  (9/4/2021)

Na dit alles toonde Jezus zichzelf opnieuw aan de leerlingen bij het meer van Tiberias. [= het meer van Galilea] Dit verliep als volgt:
Simon Petrus, Tomas de tweeling, Natanaël van Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en twee andere van zijn leerlingen waren er bijeen. Simon Petrus zei: “Ik ga vissen.” En zij antwoordden: “Dan gaan wij met je mee.” Ze klommen in de boot, maar die nacht vingen ze niets.
Toen het al ochtend begon te worden, stond Jezus aan de oever. De leerlingen wisten echter niet dat het Jezus was. Jezus zei hen: “Jongens, hebben jullie iets voor bij het eten?” Ze antwoordden hem: “Nee …!” Nu zei hij hen: “Werp het net uit naar de rechterkant van de boot en je zult wat vinden.” Ze deden dat, maar konden het net niet meer optrekken door de grote hoeveelheid vissen. De leerling, die Jezus erg genegen was, zei tegen Petrus: “Het is de Heer!” Toen Simon Petrus dit hoorde, trok hij zijn bovenkleed weer aan en sprong in het water. De andere leerlingen kwamen met het bootje. Ze waren niet ver van het land, ongeveer tweehonderd el [= ca. 100m] en sleepten het net met de vissen mee.
Toen ze aan land stapten, zagen ze een houtskoolvuur met vis erop en brood. Nu zei Jezus: “Breng wat van de vissen die je nu gevangen hebt.” Simon Petrus klom in de boot en trok het net op het land. Het zal vol grote vissen: honderddrieënvijftig, en ondanks de grote hoeveelheid scheurde het net niet. Jezus zei hen: “Kom eten.” Niemand van de leerlingen durfde hem te vragen ‘wie ben jij’, terwijl ze wel wisten dat het de Heer was.
Maar Jezus nam het brood en gaf het hun. Zo ook met de vis.
Dit was de derde keer dat Jezus zich aan de leerlingen toonde sinds hij was opgestaan uit de dood.

Voor de derde keer toont Jezus zich aan zijn leerlingen. Drie keer een gelijkaardig scenario.
• Ontmoediging en leerlingen die aanstalten maken om terug te keren naar hun leven van voordien
• Een vreemde komt hen tegemoet
• En plots herkennen zij dat vreemd-bekend gezicht
Deze keer zijn het zeven van zijn leerlingen die proberen om hun oude leven terug op te nemen: “Ik ga vissen.” Maar dat blijkt niet langer te werken. Dat leven is niet meer hetzelfde, het lukt niet meer.
Tot er een nieuwe dag aanbreekt en iemand Hem herkent: in een man, in het breken en delen, in woorden die gesproken worden … kortom in de mens tegenover je.
Tot iemand Hem herkent: niet temidden van de angst maar ergens in een open ruimte, daar waar men gericht is op de A/ander, verbinding zoekt, temidden van het ‘gewone’ leven.
Tot iemand Hem herkent en de ogen van de ander opent zodat ook zij dat vreemd-bekend gezicht herkennen.
En ik, ik vraag me af: Wie is dat toch die mensen zo liefdevol nabij blijft en leven geeft in overvloed?

Joh 8, 1-11 (3/04/2022)

Bij de ochtendschemering kwam Jezus weer in de tempel en al het volk kwam naar hem. Hij ging zitten en onderrichtte hen. Maar de schriftgeleerden en farizeeën brachten een vrouw bij hem die op overspel was betrapt en plaatsten haar in het midden. Ze zeiden hem: “Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt op overspel. In de wet heeft Mozes ons geboden zulke vrouwen te stenigen. En jij nu, wat zeg jij?”
Dit vroegen ze om hem op de proef te stellen, opdat ze hem zouden kunnen aanklagen. Maar Jezus boog zich naar beneden en schreef met de vinger in de aarde. [Jer.17,13] Toen ze bleven vragen, boog hij zich naar boven en zei tegen hen: “Wie van jullie zonder zonde is moet maar als eerste een steen op haar werpen.” En opnieuw boog hij zich naar beneden en schreef in de aarde.
Toen ze dit hoorden, gingen ze één voor één naar buiten, beginnend bij de oudsten, tot de laatste. Ze lieten hem alleen achter, met de vrouw die in het midden stond.
Opnieuw boog hij zich naar boven en zag niemand behalve de vrouw. Hij zei tegen haar: “Vrouw, waar zijn je aanklagers? Heeft niemand je veroordeeld?” Ze zei: “Niemand, heer.” En Jezus zei: “Ook ik veroordeel je niet. Ga heen, en zondig [verwijder je] van nu af niet meer.”

De vrouw in het verhaal is niet meer dan een geval, een aanleiding. Haar verhaal interesseert de mannen niet wezenlijk. Ze behandelen haar als een object, als een middel voor eigen doeleinden. Ze wordt gebruikt. Misbruikt. Haar bestaan, haar waardigheid wordt ontkent.
Zo staat ze daar, in het midden. De priemende ogen, de wijzende vingers, de blikken die doden zijn op haar gericht. Ze staat daar voor Jezus. Te schande?
En er gebeurt niets… of toch …? Jezus schrijft in het zand.
De spanning loopt op. Ze dringen aan. Jezus laat zich niet opjagen. Hij neemt de tijd om contact te maken met de/zijn g/Grond. Hij weet dat dááruit Léven ontstaat!
Verbonden met de Grond van zijn bestaan, richt hij zich tot de vrouw. Met aandacht kijkt hij haar aan, ziet haar werkelijk staan en spreekt haar aan. Hij vraagt niet door, veroordeelt niet en zegt: “Ga naar huis, maar … zondig niet meer.”
Ook wij kunnen ons verbinden met die g/Grond en zo levengevend worden voor onze even-mens.

Joh.21,15-19 (21/05/2021)

Nadat ze gegeten hadden, zei Jezus tegen Simon Petrus: “Simon, zoon van Johannes, heb je mij daad-werkelijk lief, meer dan de anderen hier?” Hij antwoordde: “Ja, Heer, Je weet dat ik van jou houd.” Jezus zei hem: “Weid mijn lammeren.”
En opnieuw vroeg hij hem: “Simon, zoon van Johannes, heb je mij daad-werkelijk lief?” Hij antwoordde: “Ja, Heer, Je weet dat ik van jou houd.” Jezus zei hem: “Wees herder voor mijn schapen.”
En voor de derde keer vroeg hij hem: “Simon, zoon van Johannes, hou je van mij?” Petrus werd bedroefd omdat hij dit voor de derde keer vroeg. Hij zei: “Heer, jij weet alles. Jij weet dat ik van je houd.” Nu zei Jezus: “Weid mijn schapen.
Amen, amen, ik zeg jou: Toen je jong was, deed je zelf je gordel om en ging je waar je wilde, maar wanneer je oud wordt, zul je je handen uitstrekken en een ander zal je omgorden en je brengen waar je niet wil.” Zo duidde hij aan met wat voor dood hij God zou grootmaken. Toen zei hij nog: “Volg mij.”

“Heb je mij lief?” Op zich niet zo’n vreemde vraag, misschien zelfs enigszins ‘standaard’, maar ze verdraagt geen standaard-antwoord. Als ik onachtzaam vlug even de vraag beantwoord, moet ik niet vreemd opkijken dat de vraagsteller herbegint. Hij wil zeker zijn dat ik het meen – en daar denk ik best twee keer over na.
En als het héél serieus is, komt er nog een derde keer; eentje die doet aarzelen, misschien zelfs wat verdrietig maakt, omdat het mijn eigenlijke onzekerheid en kwetsbaarheid blootlegt. Het ‘ja’ kan dan geen stoere, zelfverzekerde ‘ja’ meer zijn, maar een overgave (aan iets wat ik eerder kríjg dan gééf).
En dát het serieus wordt – heel serieus – geeft Jezus verder aan, zowel in de taak die daaruit voortvloeit (als ik beweer mijn medemensen lief te hebben, houdt dat altijd een verantwoordelijkheid in), als in de consequenties voor mijn eigen leven.
Die consequenties spreken heel sterk van overgave: mijn leven zal niet meer van mij zijn; wat ‘ik’ wil, zal niet meer ter zake doen; ‘leven’ zal ‘leven geven’ worden – tot het uiterste …
… dat nu begint

Joh.1,47-51 (29/09/ 2021)

Jezus zag Natanaël naar zich toekomen en zei over hem: “Kijk! Een waarachtige Israëliet, iemand wiens hart geen ongerechtigheid herbergt.” [Ps.32,2] Natanaël vroeg hem: “Vandaar ken jij mij?” Jezus antwoordde: “Vóór Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat, zag ik jou!” Nu zei Natanaël: “Rabbi, jij bent de zoon van God, jij bent de koning van Israël!” Jezus antwoordde hem: “Omdat ik je zei dat ik je zag onder de vijgenboom, geloof je? Je zult grotere dingen dan deze zien!”
En hij zei: “Amen, amen, ik zeg jullie: Je zult de hemel geopend zien en Gods engelen zien opklimmen en neerdalen op de mensenzoon.”

Hoe zou jij reageren als iemand jou als volgt zou aanspreken: “Kijk! Een waarachtige gelovige, iemand wiens hart geen ongerechtigheid herbergt.”? Ik zou denken: “Die mens kent mij niet.” Maar zou het kunnen dat er Iemand is die dieper kijkt, voorbij onze prestaties, voorbij al onze onhebbelijkheden, en kleine kantjes, en daar de mens ziet die we écht zijn?
Jezus is zo’n mens ten voeten uit. Zijn kennen is een bijbels kennen en dat valt samen met beminnen (‘in kennis zijn met’). Dit kennen toelaten, zal je ogen doen open gaan voor wie Jezus écht is en dan kan hij je blik richten, weg van het alledaagse, naar G-d.
Je op die manier gekend weten doet iets met je. Toelaten dat hij je kent, niet zoals mensen je kennen maar ten diepste, dieper dan elk ander (ja zelfs dieper dan je jezelf kent), vraagt ook om wederzijdsheid. Zal ik de stap wagen om met hem in kennis te zijn die ziet wat mij ten diepste beweegt, zelfs in stille en verborgen ogenblikken (onder de vijgenboom)? En zal ik mij laten kennen (liefhebben)?