Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Lc.11,1-13 (27/07/2025)
1 Eens was Jezus ergens aan het bidden.
Toen hij opgehouden was,
vroeg een van zijn leerlingen:
“Heer, leer ons bidden,
zoals Johannes dat ook aan zijn leerlingen geleerd heeft.”
2 Hij zei hen:
“Telkens wanneer jullie bidden, zeg dan:
Vader,
laat geheiligd worden jouw naam,
laat komen jouw koninkrijk.
3 Geef elke dag weer
ons brood voor de komende dag,
4 en vergeef ons onze verwijdering [zonde]
– zelf vergeven wij ieder die ons iets schuldig is –
en laat ons niet ingaan op beproeving.”
5 En Jezus ging verder
“Stel, je hebt een vriend
en midden in de nacht ga je naar hem toe en vraagt:
“Vriend, leen mij drie broden,
6 want een andere vriend van mij is van een reis
bij mij aangekomen
en ik heb niets om hem voor te zetten.”
7 Zou die dan van binnenuit antwoorden:
“Doe mij die moeite niet aan!
De deur is al gesloten
en mijn kinderen en ik zijn al in bed,
ik kan niet opstaan om ze je te geven.”?
8 Ik zeg jullie:
Zelfs al zou hij niet opstaan en het hem geven
omdat het zijn vriend is,
dan nog zou de onbeschaamdheid hem oproepen
en zal hij hem geven zoveel als hij nodig heeft.
9 Ik druk jullie op je hart:
Vraag – en je zult krijgen,
zoek – en je zult vinden,
klop – en er zal je worden opengedaan.
10 Want iedere vragende
ontvangt,
iedere zoekende
vindt,
voor iedere kloppende
zal er opengedaan worden!
11 Welke vader onder jullie zal,
als je zoon om brood vraagt,
hem een steen geven?
Als hij om vis vraagt,
geef je hem toch geen slang?
12 Als hij om een ei vraagt,
geef je hem toch geen schorpioen?
13 Als jullie dan – ook al zijn jullie slecht –
goede gaven weet te geven aan jullie kinderen,
hoeveel te meer zal de hemelse Vader
heilige Geest geven
aan wie hem daarom vragen?!”
Durf ik iets te vragen aan G-d?
Durf ik iets te vragen aan G-d?
Durf ik iets te vragen aan G-d?
Durf ik iets te vragen aan G-d?
Durf ik iets te vragen aan G-d?
Durf ik iets te vragen aan G-d?
Durf ik iets te vragen aan G-d?
Durf ik iets te vragen aan G-d?
Durf ik iets te vragen aan G-d?
…
(hoe lang moet Hij nog wachten …?)
Lc.12,49-53 (17/08/2025)
49 “Vuur ben ik komen werpen in de wereld,
en hoe verlang ik dat het al oplaait!
50 Ik moet in een doop worden ondergedompeld
en hoe ben ik erop gespannen
tot die is volbracht.
51 Denken jullie dat ik vrede op aarde ben komen brengen?
Nee, zeg ik jullie! Niets anders dan verdeeldheid!
52 Vanaf nu zullen vijf in één huis verdeeld zijn:
drie tegen twee, twee tegen drie.
53 Verdeeld zullen zijn
vader tegen zoon en zoon tegen vader,
moeder tegen dochter en dochter tegen moeder,
schoonmoeder tegen haar schoondochter en schoondochter tegen haar schoonmoeder.
Heftige woorden vandaag! Woorden die spreken van een vurig verlangen naar G-ds Rijk. Gaande de weg wordt het steeds duidelijker: Het vuur dat in hem brandt, roept geen vrede op. Integendeel!
Hoe kan het toch dat zoveel liefde zoveel weerstand oproept? Hoe kunnen zijn woorden zoveel verdeeldheid teweeg brengen; een verdeeldheid zo groot dat het verschil tussen de een en de ander niet kan worden overbrugd; een verdeeldheid zo groot dat er geen verbinding meer mogelijk is?
Nochtans is de verdeeldheid waarover Jezus spreekt een realiteit, ook de onze. En dan is het maar de vraag of ik, oog in oog met hem, het aandurf het vuur dat in hem brandt op mij te laten overslaan. Of ik het aandurf, in de ontmoeting met hem, mezelf onder ogen te komen? Waag ik het erop te vertrouwen dat er in mij afgebroken moet worden om te kunnen worden opgebouwd? Dat vraagt dat ik werk maak van een leven in verbondenheid met hem, dat ik steeds weer een innerlijk gesprek met hem aanga in de diepte van mezelf, daar waar hij aanwezig is, en dat ik mij laat uitzuiveren.
Lc.17,5-10 (5/10/2025)
5 Nu zeiden de apostelen:
“Heer, vergroot ons vertrouwen!”
6 De Heer zei:
“Als jullie vertrouwen hadden zoals een mosterdzaadje,
zouden jullie tegen deze boom zeggen:
‘word ontworteld en geplant in de zee’,
en hij zou jullie gehoor geven.”
7 Wie van jullie zal tegen zijn dienaar
die ploegt of het vee hoedt,
wanneer die thuiskomt van het veld,
zeggen: “Kom meteen mee aan tafel.”?
8 Zal hij niet tegen hem zeggen:
“Maak mijn eten klaar,
omgord je en bedien mij, zo lang ik eet en drink.
Daarna kun je zelf eten en drinken.”?
9 Zal hij zijn dienaar bedanken
omdat hij deed wat zijn taak was?
10 Zo is het ook voor jullie:
Wanneer je alles hebt gedaan wat je moest doen,
zeg dan: Wij zijn maar doodgewone dienaars,
wij hebben alleen maar onze plicht gedaan.”
De leerlingen vragen: “Vergroot ons vertrouwen.” En Jezus beantwoordt hun vraag in beelden.
Het mosterdzaadje kennen we wel. Het is onooglijk klein en als je het laat vallen, vind je het bijna niet terug. Dat onooglijk kleine beetje geloof is dus voldoende, horen we vandaag. Het zál uitgroeien.
En het beeld van de moerbeiboom laat ons ook zien dat vanuit dit kleine beetje geloof, zelfs dat wat muurvast zit in beweging komt, want een moerbeiboom heeft een enorm groot wortelstelsel. Het onmogelijke – zo’n boom verplaatsen – wordt mogelijk. Dat is bemoediging.
En dan is er de plotse overgang waar Jezus zegt dat de leerlingen eigenlijk niet meer zijn dan knechten die hun werk doen. Hij gebruikt het beeld van een knecht, waarvan na een dag van werken, zonder meer verwacht wordt, dat hij de maaltijd bereidt en zijn heer bedient. Het behoort gewoon tot zijn normale dagtaak. Hij is gewoon beschikbaar, doet wat gedaan moet worden, en is zo dienend aanwezig. Dat is wat ook ons te doen staat: G-d zoeken, G-d ervaren, om dan ‘gewoon’ G-ds werk te doen.
Lc.1,26-38 (20/12/2020)
In de zesde maand [van de zwangerschap van Elisabeth, de toekomstige moeder van Johannes de doper],
werd de boodschapper [engel] Gabriël vanwege God uitgezonden naar een stad in Galilea, Nazaret genaamd,
naar een jonge vrouw die verloofd [in ondertrouw] was met een man die Jozef heette, uit het huis van [die afstamde van koning] David.
De naam van die jonge vrouw was Maria.
De engel kwam bij haar binnen en zei: “Vrede zij met jou, begenadigde. De Heer weze met jou! Gezegend ben jij onder de vrouwen.”
Zij echter was erg in de war van deze woorden en vroeg zich af wat deze begroeting moest betekenen.
De boodschapper zei tegen haar: “Wees niet bang, Maria, jij hebt genade gevonden bij God. Kijk!
Je zult zwanger worden en een zoon baren en je zult hem de naam ‘Jezus’ [God redt] geven.
Hij zal groot zijn en zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en God de Heer zal aan hem geven de troon van zijn vader David.
Hij zal koning zijn over het huis van Jakob [Israël] tot in eeuwigheid en aan zijn koningschap zal geen grens zijn.”
Nu zei Maria tegen de boodschapper: “Hoe zal dat gebeuren, aangezien ik geen omgang met een man heb?”
De boodschapper antwoordde haar: “Heilige geest zal over jou komen, de geestkracht van de Allerhoogste zal je omhullen.
Daarom ook zal wie uit jou geboren wordt heilig genoemd worden, zoon van God.
Kijk! Elisabet, je bloedverwante, ook zij heeft in haar ouderdom een zoon ontvangen.
Ze is in haar zesde maand, hoewel ze onvruchtbaar werd genoemd. Want bij God is geen woord krachteloos.”
Nu zei Maria: “Ziehier de dienares van de Heer. Moge met mij gebeuren naar jouw woord.”
En de boodschapper ging van haar weg.
“Gezegend ben jij…” en “jij hebt genade gevonden bij God…”.
Wat zou het met je doen als iemand je zo aansprak of stel je even voor dat jij iemand met deze woorden zou aanspreken.
Je zou van minder schrikken en voor gek verklaard worden.
Nochtans, zo gek hoeft dit toch niet te zijn? Zijn we niet allen gezegend? Vinden we niet allen genade bij G-d?
De vraag is of we dit ten volle durven laten doordringen. Want dat heeft consequenties.
Dan zullen we, net als Maria, niet anders kunnen dan in relatie gaan met G-d, ons wederzijds afstemmen op elkaar:
Hij op mij (dat is geen probleem) en ik op Hem (dat is een ander paar mouwen 😊).
Wij zullen voor de keuze komen te staan: Maak ik ruimte in mij voor dat kwetsbare, weerloze kind? Mag G-d in mij ruimte van leven krijgen?
Je kan ook de commentaar van 8 december hier terugvinden
Lc.5,1-11 (2/9/2021)
Op een keer drong de menigte rondom hem om het woord van God te horen. Hij was toen bij het meer van Gennesaret [= meer van Galilea]. Hij zag twee boten aan de oever liggen. De vissers waren eruit gestapt en spoelden hun netten. Hij stapte in één van de boten – het was
die van Simon – en vroeg hem een eindje van het land af te varen. Hij ging zitten en onderrichtte de menigte vanuit de boot.
Toen hij ophield te spreken, zei hij tegen Simon: “Vaar naar het diepe en gooi daar jullie netten uit om iets te vangen.” Simon antwoordde hem: “Meester, de hele nacht door hebben wij gezwoegd en hebben niets gevangen, maar op jouw woord zal ik het net uitwerpen.”
Ze deden dit en vingen zo’n massa vissen dat hun netten ervan dreigden te scheuren. Ze wenkten hun maats in de andere boot om de vangst mee op te trekken. Die kwamen en vulden beide boten tot zinkens toe. Toen hij dit zag, viel Simon Petrus bij Jezus’ knieën neer en zei: “Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig man!” Want verbazing beving hem
en al de mannen die bij hem waren, over de visvangst die ze hadden samengebracht. Zo ook Jakobus en Johannes, de zonen van zebedeus, de metgezellen van Simon.
En Jezus zei tegen Simon: “Wees niet bang! Vanaf nu zul je mensen vangen en het leven schenken.”
Ze brachten de boten aan land, verlieten alles en volgden hem.
Dit verhaal gaat niet over magische krachten, noch over een spectaculair wonder of over het feit dat Jezus deze beroepsvissers even een lesje zou leren. (Hij kent immers niks van vissen. Hij was de zoon van een timmerman.)
Het gaat over een visser die de ganse nacht niks gevangen heeft en zich toch laat overtuigen door een man die niets van vissen kent. Het gaat over een man die in zijn dagelijkse leven – zijn vissersberoep – iets meemaakt waardoor hij verandert, door de knieën gaat. Een man die de huiveringwekkende nabijheid van het goddelijke mag ervaren, die Jezus ontmoet als de getuige van de overweldigende kracht die G-d is, en zo een ander mens wordt. Hij begint te spreken en overtuigt anderen dat er een liefde door de wereld gaat waaraan we allen mogen deelnemen. Hij wordt een mensen’vanger’: iemand die in bescheidenheid getuigt van iets groots dat hem is toe-gekomen en die dit aan anderen aanreikt. Dat maakt het leven intens mooi.
Een verhaal dat ook ons mag raken, zodat we boven onszelf uit komen tot het getuigen van Léven dat ons gegeven wordt.
Lc.10,17-24 (2/10/2021)
De tweeënzeventig kwamen terug, uitbundig van vreugde: “Heer, zelfs de demonen onderwerpen zich aan ons in jouw naam!”
Hij zei tegen hen: “Ik was getuige hoe de tegenstander [satan] als een bliksem uit de hemel viel. Zie je? Ik heb jullie de bevoegdheid gegeven slangen en schorpioenen te vertrappen en over alle krachten van de vijand. [Lc.9,1 / Ps.91,13] Niets kan jullie ook maar enigszins schaden.
Maar let wel: Verheug jullie niet zozeer erover dat de geesten zich aan jullie onderwerpen, maar verheug je vooral hierover dat jullie namen geschreven staan in Gods hand.”
Op dat eigen moment, vervuld van de geest, jubelde Jezus het uit: “Ik prijs en dank je, vader, heer van hemel en aarde, dat je deze dingen verborgen hebt voor [eigenmachtige] bekwamen en verstandigen en ze onthuld hebt voor [onmachtige] onmondigen. Ja, vader, zo heb jij het goed bevonden voor jouw gelaat.”
En hij ging verder tegen de leerlingen: “Alles is mij door mijn vader toevertrouwd, en niemand weet wie de zoon is, behalve de vader, en niemand weet wie de vader is, behalve de zoon en aan wie de zoon het wil onthullen. Zalig de ogen die zien wat jullie zien, want ik zeg jullie: Veel profeten en koningen verlangden te zien wat jullie zien, maar zij hebben het niet gezien, en te horen wat jullie horen, maar zij hebben het niet gehoord.”
Eergisteren werden ze gezonden en vandaag komen ze uitbundig van vreugde terug thuis. Ze zijn trots op wat ze gepresteerd hebben, en geneigd om het goede dat ze deden aan zichzelf toe te schrijven (voor een groot deel althans). Hoe zouden we zelf zijn? Niets voelt immers zo goed als succes ervaren in wat je doet. En dan zegt Jezus: “Je hebt inderdaad van alles kunnen doen, en ook goed gedaan, maar daarover moet je je niet te zeer verheugen, anders ga je rond jezelf draaien en blijf je steken in jezelf. Laat jezelf los en wees blij dat je gekend en geliefd bent door G-d. Hij is het immers die jou de kracht schenkt.”
Voor Jezus is het duidelijk: G-d werkt door de ‘kleinen’. Zij staan – meer dan de wijzen en verstandige - open om te ‘ontvangen’, in hun afhankelijkheid en niet-weten zijn ze veel meer geneigd zich te laten dragen door de Liefde en ze beseffen dat ‘macht’ niet van henzelf komt, maar van elders.
Dus blijf verbonden met G-d (of beter: laat je verbinden) dan zal je net als de 72 een vreugdevolle leerling worden.