Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Lc.6,39-42 (9/09/2022)
Hij vertelde hen nu een gelijkenis:
“Een blinde kan toch niet een blinde op weg leiden? Zullen beide dan niet in een put vallen?
Een leerling staat niet boven zijn leermeester. Maar als hij volgroeid zal zijn, zal hij zijn zoals zijn leermeester.
Maar wat kijk je naar de splinter in het oog van je broer als je de balk in je eigen oog niet opmerkt? Of kun je tegen je broer zeggen: ‘Broer, laat me de splinter uit je oog weghalen’, als je de balk in je eigen oog niet ziet? Ondermaatse oordelaar! [hypocritès] Haal eerst de balk uit je eigen oog, dan [pas] zul je doorzicht hebben om de splinter uit het oog van je broer te halen.”
Om anderen de weg te kunnen wijzen, te leiden, heeft men inzicht nodig. Wie dat inzicht mist, is blind. Dit gold voor de farizeeën, maar dat geldt ook voor de leerlingen (voor ons) wanneer zij aan zichzelf overgelaten zijn. Overgelaten aan zichzelf gaat het als volgt: Men ziet eerst de splinter bij de broeder en ergert zich er aan. De volgende stap is dat men de splinter wil verwijderen. Daarbij wordt de ander met ‘broeder’ aangesproken, maar niet als broeder behandeld, want in plaats van naast hem gaat men boven hem staan. Wie zich zo inspant om een ander te veranderen maar niet ziet hoeveel er bij zichzelf nog schort, wordt door Jezus een ‘ondermaatse oordelaar’ genoemd. Wie écht verlangt naar gerechtigheid zal eerst zelf G-dgericht moeten gaan leven en pas daarna naar de ander kijken. Dit is geen pleidooi om er dan maar van af te zien om elkaar te vermanen, neen, maar wel om dit te doen in een geest van vergevingsgezindheid en zachtmoedigheid.
Lc.7,36-50 (15/09/2022)
Iemand van de Farizeeën verzocht Jezus nu bij hem te komen eten. Toen hij bij het huis aankwam, ging hij aan tafel aanliggen.
Maar kijk! Een vrouw die in de stad als zondares bekend stond, bemerkte dat Jezus in het huis van de Farizeeër was. Ze nam een albasten kruikje geurige balsem mee en ging wenend achter hem, bij zijn voeten staan. Haar tranen maakten zijn voeten nat en met haar hoofdhaar droogde ze die af. Ze kuste zijn voeten liefdevol en zalfde ze met de balsem.
De Farizeeër die hem uitgenodigd had, zag dit en dacht bij zichzelf: ‘Als die man een profeet was, dan zou hij weten wie en wat voor iemand die vrouw is die hem aanraakt. Hij zou toch moeten weten dat ze een zondares is!’
Jezus antwoordde hem door te zeggen: “Simon, ik wil je iets zeggen.” “Spreek, meester!”, zei hij. “Een zekere geldschieter had twee schuldenaars. De ene was hem vijfhonderd daglonen schuldig, de andere vijftig. Omdat ze niets hadden om te betalen, schonk hij het hen beide uit genade.” “Zeg mij eens, wie van hen beide zal hem meest daadwerkelijke liefde tonen?” Simon antwoordde: “… Ik vermoed degene aan wie hij het meest geschonken heeft …?” Jezus zei: “Je oordeel is juist.”
Zich nu omkerend naar de vrouw, ging hij verder tegen Simon: “Zie je deze vrouw? Ik ben in jouw huis binnengekomen, maar water om mijn voeten te verfrissen heb jij mij niet gegeven. Zij echter heeft met haar tranen mijn voeten nat gemaakt en ze met haar haren afgedroogd. Een kus heb jij mij niet gegeven, maar zij heeft sinds ik binnengekomen ben onophoudelijk mijn voeten liefdevol gekust. Mijn hoofd heb jij niet met olijfolie gezalfd, maar zij heeft mijn voeten gezalfd met geurige balsem.”
“Om die genade zeg ik je: Haar vele zonden zijn haar vergeven. Bewijs daarvan is dat zij veel daadwerkelijke liefde heeft getoond. Wie weinig vergeven wordt, toont weinig daadwerkelijke liefde.”
Nu zei Jezus tot de vrouw: “Je zonden zijn je vergeven.” De andere tafelgenoten begonnen onder elkaar te mompelen: “Wie is die man, dat hij zonden vergeeft?” Maar hij zei verder tot de vrouw: “Deze daad van innerlijk vertrouwen heeft je behoed. Ga heen tot vrede!”
Speelt Jezus hier een spel met zijn gastheer? Door zijn spitsvondige reactie zou je dat kunnen denken. Toch doet hij eigenlijk niet meer dan alleen maar de feiten op een rijtje zetten en de logica verder zijn werk laten doen.
Welmenende mensen – die stilletjes denken dat ze in het gelijk staan – doen dat wel meer, de logica van de feiten naast zich neer leggen omdat ze het eigen doel niet dienen of bevestigen. Jezus doorprikte dat toen. Mag hij dat ook vandaag doen, in míjn leven?
Lc.9,18-22 (23/09/2022)
Op zekere dag was Jezus aan het bidden op een eenzame plek. Zijn leerlingen waren bij hem en hij vroeg hun: “Wie zeggen de mensen dat ik ben?” Zij antwoordden: “Johannes de doper, anderen Elia, en nog anderen dat een van de vroegere profeten is opgestaan.”
“Maar jullie, vroeg Jezus, wie zeggen jullie dat ik ben?” Petrus antwoordde: “De gezalfde [christos / messiah] van God!” Maar hij drukte hen met klem op het hart dit aan niemand te zeggen. “Eerst zal de mensenzoon veel moeten lijden en door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden verworpen en gedood moeten worden en op de derde dag opgewekt zijn.”
Stel dat Jezus die vraag aan mij zou stellen: “Wie zeg jij dat ik ben?” Vermoedelijk zou mijn antwoord iets zijn in de richting van … dat ik het niet weet en dat ik het waarschijnlijk ook nooit echt zal weten en dat ik dat zelfs helemaal niet erg vind.
Niet weten geeft mij immers zoveel meer levensruimte. Het zorgt ervoor dat onverwacht nieuwe aspecten van de a/Ander aan het licht kunnen komen. Het voert mij binnen in een wereld van niet-weten en niet-verbeelden, in een wereld van aanwezigheid en nabijheid zonder vast te houden (zoals Jezus bij het lege graf zei tot Maria van Magdalena). Er is immers een andere nabijheid dan diegene waaraan wij mensen spontaan denken, nl. een stille, onuitsprekelijke nabijheid voorbij, of liever voorafgaand aan, alle woorden. Al levend in die nabijheid, groeit er een verwantschap zonder te grijpen of te begrijpen. Zo is het dat ik Jezus zou willen benoemen: een fascinerend Mysterie, een geheimvolle nabijheid die mij oproept om zo ook voor elkaar te zijn.
Lc.11,14-26 (7/10/2022)
Eens dreef Jezus een demon uit die stom was. Toen de demon verdreven was, kon de stomme weer spreken. De omstaanders verwonderden zich daarover. Sommigen zeiden: “Het is door Beëlzebul, de heerser van de demonen, dat hij demonen kan uitdrijven!” Anderen – om hem op de proef te stellen – verlangden van hem een teken uit de hemel. Maar hij wist welke gedachten bij hen leefden en zei daarom:
“Elk koninkrijk dat innerlijk verdeeld is, raakt verwoest; het ene huis valt op het andere. Als nu de tegenstander [satan] zelf innerlijk verdeeld is, hoe kan zijn koninkrijk dan standhouden? Want jullie zeggen dat ik door Beëlzebul demonen uitdrijf. En als ik ze door Beëlzebul uitdrijf, door wie drijven jullie zonen ze dan uit? Als jullie zo redeneren, zullen zij zelf jullie rechters zijn. Maar als ik door Gods kracht de demonen uitdrijf, dan heeft het koninkrijk van God jullie bereikt!
Wanneer een sterke goed bewapend zijn domein bewaakt, dan is wat hem lijkt toe te behoren in vrede. Maar zodra nu iemand komt die sterker is dan hij, overwint hij hem, ontneemt hem de wapenrusting waarop hij vertrouwde en geeft weg wat hij op hem heeft buitgemaakt.
Wie niet mét mij is, is tegen mij, en wie niet met mij bijeenbrengt, die verstrooit. Telkens wanneer een nog niet gereinigde geest uit iemand weggaat, dwaalt hij door dorre plaatsen op zoek naar rust. Omdat hij die niet vindt, zegt hij: “Ik ga terug naar mijn huis, vanwaar ik ben weggegaan.” Wanneer hij er terugkomt en hij vindt het schoongeveegd en [leeg, kil] ordentelijk, dan trekt hij andere geesten met zich mee, wel zeven, nog slechter dan hijzelf. Eens binnen, vestigen ze zich daar. Zo is het voor die mens aan het eind nog erger dan van tevoren.”
In al hun verwondering blijven Jezus’ omstaanders het ontzettend lastig hebben met die genezende kracht in hem. Het verwart hen. Aan de ene kant zien ze dat hij mensen bevrijdt van demonen die hen monddood maken en hen het zwijgen opleggen. Aan de andere kant weigeren ze aan te nemen dat die bevrijdende kracht van G-d komt. En Jezus ziet hun verwarring. Hij spoort hen aan om te leven uit één stuk, in één-voud. Laat je niet verstrooien of in verdeeldheid brengen, door welke demon dan ook. Geef hen geen vrij spel in jou maar richt heel je leven op G-d. Dan zal je niet van jezelf noch van elkaar verwijderd raken.
En weet: Die goddelijke kracht is bedoeld voor iedereen, ook voor jou en mij. Het enige wat nodig is, is dat je je laat bevrijden – je laat vrij maken van alle demonen – en dan mét Jezus mee-gaat. Niet als een vroom voornemen maar heel concreet ‘mét Jezus zijn’, daar waar je woont en werkt.
Lc.11,42-46 (12/10/2022)
[Jezus ging verder tegen de Farizeeër in wiens huis hij te gast was:]
“Wee jullie, Farizeeën, want jullie staan wel een tiende deel af van alles, tot in het kleinste detail van kruid en groente, maar je passeert het onderscheidingsvermogen en de liefde van God! Dít zou je moeten doen, en het ander niet nalaten. Wee jullie, Farizeeën, want je bent er maar al te graag op uit op de ereplaats te zitten in de synagoge en begroet te worden op de markt. Wee jullie, huichelaars, want jullie zijn als onherkenbare graven: onwetend lopen mensen erover [waardoor ze zich op goed vertrouwen verontreinigen].”
Een wetgeleerde zei nu: “Meester, door zoiets te zeggen beledig je ook ons.” Jezus zei daarop: “Wee ook jullie, wetgeleerden, want jullie belasten de mensen met lasten die amper te dragen zijn, terwijl je zelf die lasten met geen vinger aanraakt!”
Jezus komt weer uit op het onderscheidingsvermogen.
Wat die farizeeën doen, is op zichzelf zeker niet fout. Die genoemde handelingen waren allemaal in de loop van de geschiedenis ooit ingesteld als uitdrukkelijk gebaar van eer geven aan G-d. Zij houden dat in stand. Dat is ook al mooi op zich. Wat is dan het probleem? Het probleem is dat bij dat soort zaken – dat is vandaag dus ook zo – er geleidelijk aan een geruisloze omkering plaatsvindt: van een teken van wat al aanwezig is, naar een gebaar op zich, waarmee dan verondersteld wordt dat het feit ook aanwezig is.
Toegegeven, die omkering gebeurt meestal geruisloos en niet zo scherp afgebakend. Maar net daarom is het onderscheidingsvermogen zo belangrijk. Dat start met zelfonderzoek: Waaróm doe ik wat ik doe? Voel ik mij innerlijk dankbaar aan G-d, en wil ik dat dan uitdrukken met een uiterlijk gebaar? Of stel ik een gebaar, er van uitgaande dat de mensen het wel zullen interpreteren als dat ik dankbaar ben? Subtiel maar net belangrijk verschil.
Lc.12,39-48 (19/10/2022)
“Maar weet goed: Als de heer des huizes geweten had op welk uur de dief kwam, dan had hij wel gewaakt en niet toegelaten dat er ingebroken werd in zijn huis. Wees ook jullie dus bereid [klaargemaakt én bereidwillig], want je weet niet op welk uur de mensenzoon komt.”
Petrus vroeg hem nu: “Heer, bedoel je deze gelijkenis voor ons alleen, of ook voor allen?”
De Heer antwoordde: “Wie zou die trouwe en verstandige huismeester zijn die de heer zal aanstellen over zijn personeel en die op de gepaste tijd hen het eten geeft dat hen toekomt? Gezegend de dienaar die zó bezig is wanneer de heer thuiskomt. Waarlijk, ik zeg jullie dat hij hem zal aanstellen over alles wat hij bezit. Maar als die dienaar in zijn hart zegt: mijn heer neemt er de tijd van, en hij begint de knechten en meiden te slaan en eet en drinkt tot hij dronken wordt, dan zal de heer van die dienaar komen op een dag dat hij het niet verwacht en op een tijdstip dat hij niet kent; hij zal worden verwijderd van zijn heer en ondergaan het lot van de ontrouwen.
De dienaar die de wil van zijn heer heeft leren kennen, maar zich daar niet heeft op voorbereid en gedaan, zal met vele slagen geslagen worden. Als hij die echter niet heeft leren kennen en heeft gedaan wat straf verdient, zal hij met weinig slagen geslagen worden.
Van ieder aan wie veel is gegeven, zal veel worden gevraagd;
en aan wie veel is toevertrouwd, van hem zal veel worden geëist.”
Jezus roept op om attentvolle en wakkere mensen te zijn. Hij vraagt om verantwoordelijkheid op te nemen vanuit het besef dat wat rond jou is, niet van jou is, maar aan jou is toevertrouwd. Wees alert en zorgzaam in het omgaan met elkaar. Het is een oproep om dienend in het leven te staan. Doorheen je leven bezig te zijn met mensen, wetenschap, economie of politiek terwijl je tegelijkertijd G-d een centrale plaats geeft. Kortom dag en nacht alert zijn om te kunnen leven en spreken vanuit een innerlijke, gelovige overtuiging met aandacht voor het schone, het zachte en het kwetsbare.
Petrus heeft hierbij nog een vraag: “Geldt dit enkel voor de leerlingen, of voor alle mensen?“ Waarop Jezus hem op zijn verantwoordelijkheden wijst. Zij die veel gekregen hebben, moeten ook bijkomende zorgen op zich nemen. Zij moeten weerstaan aan de verleiding van corruptie en machtsmisbruik, en zorgen voor een rechtvaardige samenleving waar ieders basisbehoeften vervuld zijn.
“Gezegend de dienaar die zó – wakker en attent – bezig is wanneer de heer thuiskomt.”, die zijn opdracht ten volle heeft opgenomen en er alles voor doet om G-dgericht te leven.