Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Lc.11,1-4 (6/10/2021)
Eens was Jezus ergens aan het bidden. Toen hij opgehouden was, vroeg een van zijn leerlingen: “Heer, leer ons bidden, zoals Johannes dat ook aan zijn leerlingen geleerd heeft.”
Hij zei hen: “Telkens wanneer jullie bidden, zeg dan:
Vader,
laat geheiligd worden jouw naam,
laat komen jouw koninkrijk.
Geef elke dag weer
ons brood voor de komende dag,
en vergeef ons onze verwijdering [zonde]
– zelf vergeven wij ieder die ons iets schuldig is –
en laat ons niet ingaan op beproeving.”
‘Bidden’ was in Jezus’ tijd duidelijk een vanzelfsprekendheid: Johannes deed het, en leerde het aan zijn leerlingen; Jezus deed het, en leerde het aan zijn leerlingen; ook de ‘farizeeën en schriftgeleerden’ overigens deden het, en leerden het aan hun leerlingen.
Hoe vanzelfsprekend is het in míjn leven?
En laat ik mij leren door mijn meester? (En leer ik het aan mijn ‘leerlingen’?)
Wat de inhoud betreft van de woorden die Jezus hiervoor meegeeft, kan ik een leven lang leren uit de eindeloze rij boeken die daar in de geschiedenis over geschreven zijn. En dat moet ik doen: met mijn denkend vermogen dit gebed steeds dieper proberen te doorgronden.
Maar ik kan ook me erin ‘onderdompelen’: bidden in het diepe besef dat ik Jezus’ woorden bid; Jezus zelf dus ín mij laten bidden. Híj is het die ín mij bidt tot zijn Vader. Daar ontstaat een ‘verbinding’ die veel verder strekt dan woorden ooit kunnen weergeven. Daar wordt een relatie gevoed die niet te verengen is tot wat mijn ratio daarover kan zeggen. Bidden is een liefdesstroom …
Lc.11,42-46 (13/10/2021)
[Jezus ging verder tegen de Farizeeër in wiens huis hij te gast was:]
“Wee jullie, Farizeeën, want jullie staan wel een tiende deel af van alles, tot in het kleinste detail van kruid en groente, maar je passeert het onderscheidingsvermogen en de liefde van God! Dít zou je moeten doen, en het ander niet nalaten.
Wee jullie, Farizeeën, want je bent er maar al te graag op uit op de ereplaats te zitten in de synagoge en begroet te worden op de markt.
Wee jullie, huichelaars, want jullie zijn als onherkenbare graven: onwetend lopen mensen erover [waardoor ze zich op goed vertrouwen verontreinigen].”
Een wetgeleerde zei nu: “Meester, door zoiets te zeggen beledig je ook ons.” Jezus zei daarop:
“Wee ook jullie, wetgeleerden, want jullie belasten de mensen met lasten die amper te dragen zijn, terwijl je zelf die lasten met geen vinger aanraakt!”
Opnieuw horen we hoe hard Jezus van leer trekt tegen zijn gastheer en diens collega’s. Hij verzet zich tegen hun religieuze hypocrisie. Zonder er doekjes om te winden zegt hij wat hij ziet gebeuren, nl. dat ze vooral aandacht besteden aan de ‘buitenkant’ meer dan aan de ‘binnenkant’. Het maakt hem kwaad. Voor hem is het immers vanzelfsprekend dat je de uiterlijke vormen, de bestaande richtlijnen, met de nodige souplesse moet hanteren en dat je je er niet door laat bepalen. Maar daarvoor is onderscheidingsvermogen en goddelijke Liefde nodig, je mag aan deze twee niet voorbij gaan. Je hebt beide nodig als je je woorden echt waar wil laten worden in daden (daad-werkelijk). En als er geen overeenstemming is, dan word je een onherkenbaar graf. Dan word je een plaats des doods zonder dat je het zelf (of iemand anders) beseft. De vraag is: hoe kan je voor het leven kiezen, als je je niet eens realiseert dat je dood bent?
Onderscheid en leef in de geest van de liefde dat zal het verschil maken!
Lc.12,49-53 (21/10/2021)
“Vuur ben ik komen werpen in de wereld, en hoe verlang ik dat het al oplaait! Ik moet in een doop worden ondergedompeld en hoe ben ik erop gespannen tot die is volbracht.
Denken jullie dat ik vrede op aarde ben komen brengen? Nee, zeg ik jullie! Niets anders dan verdeeldheid! Vanaf nu zullen vijf in één huis verdeeld zijn: drie tegen twee, twee tegen drie. Verdeeld zullen zijn vader tegen zoon en zoon tegen vader, moeder tegen dochter en dochter tegen moeder, schoonmoeder tegen haar schoondochter en schoondochter tegen haar schoonmoeder.”
Jezus – en dus ook al wie in zijn spoor wil gaan – heeft een opdracht in deze wereld. Hij loopt hier niet zomaar wat rond, zo hier en daar wat goed doend waar het uitkomt. Nee, er zit een zeer welbepaalde richting in zijn levenstocht, en hij staat erop gespannen die taak ook te vol-brengen.
Wij die het einde van het verhaal kennen, zullen snel denken dat dat het kruis is. Maar dat is niet de táák, dat is ‘alleen maar’ de consequentie van de taak.
De taak is: vúúr komen brengen in de wereld! Jezus was gepassioneerd door de Liefde van en voor G-d, zó gepassioneerd dat de vonken eruit sloegen! Zijn passie – overigens heel interessant dat wij dat woord gebruiken voor ‘liefde’ én ‘lijden’! – stuwde hem onder de mensen en gaf richting aan zijn leven.
Ook vandaag kun je moeiteloos vaststellen doen dat pure goedheid, pure liefde, vaak veel tegenstand oproept. Mag de ‘passie’ ons dan leiden? Mag de Liefde richting geven aan ons leven? Ook doorheen alle (innerlijke en uiterlijke) weerstand?
Lc.14,1-6 (29/10/2021)
Het gebeurde eens dat Jezus te gast was voor de maaltijd op sabbat in het huis van een overste van de farizeeën en zij hielden hem in de gaten.
Kijk! Iemand met oedeem stond voor hem. Jezus reageerde door aan de wetgeleerden en farizeeën te vragen: “Is het geoorloofd op sabbat te genezen, of niet?” Maar zij hielden zich stil. Jezus nam de man bij de hand, genas hem en liet hem gaan.
En tegen hen zei hij: “Wie van jullie zal, als je zoon of je os in een put valt, hem niet onmiddellijk er uit trekken, ook op de sabbat?” Ze waren niet in staat hier iets tegenin te brengen.
Als het over de wet gaat, is het voor Jezus heel duidelijk: alle wetten zijn ondergeschikt aan die ene, nl. G-d beminnen en je naaste als jezelf. Met dit in je achterhoofd zal je G-dgericht leven.
De vraag is of ik evenveel lef heb als Jezus? Zijn leven straalt het uit, die daad-werkelijke liefde. Consequent kiest hij er voor om zich, elke keer opnieuw, te laten leiden door die goddelijke liefde voor élke mens (in het bijzonder de meest kwetsbare) en op élk moment. Zonder aarzelen biedt hij ‘goede zorg’ aan de mens die op zijn weg komt, ook al is het sabbat. (Is het doel van de sabbat niet G-d eren? En hoe kan je dat beter doen dan door je medemens nabij te zijn, hem rechtop te helpen, te bevrijden en te helen?)
Jezus zegt het telkens weer, niet de wet staat voorop maar de nood van de ander. Niet de wet, maar je medemens zal je doen en laten richting geven. Jezus kijkt voorbij de verwijtende, veroordelende blikken, ziet de man en neemt hem bij de hand. En ik? Voor m’n eigen kind zou ik het doen zonder aarzelen. Waarom dan twijfelen voor een ander?
Lc.15,1-10 (4/11/2021)
Wie echter dichterbij kwamen om inderdaad te luisteren, waren allemaal ‘tollenaars en zondaars’ [uitschot in andermans ogen]. De farizeeën en schriftgeleerden morden daarover: “Die daar verwelkomt zondaars en eet met hen!” Daarom vertelde Jezus [drie] gelijkenissen tegen hen:
“Wie onder jullie, die honderd schapen heeft en er één van verliest, laat niet de negenennegentig alleen achter en zoekt het verloren schaap, totdat hij het vindt? En als hij het gevonden heeft, legt hij het op zijn schouders en is blij!: Als hij thuiskomt roept hij zijn vrienden en buren samen: Wees blij samen met mij, want het schaap dat verloren was, heb ik gevonden!”
Ik zeg jullie: Zo zal er blijheid zijn in de hemel om één zondaar die zich toekeert [naar God en zijn mensen], meer dan om negenennegentig rechtvaardigen die geen toekeer nodig hebben.
“Of welke vrouw, die tien zilveren munten heeft en er één van verliest, zal niet een lamp aansteken, het huis vegen en zorgvuldig zoeken, totdat ze die vindt? En als zij die gevonden heeft, roept ze haar vriendinnen en buurvrouwen samen: Wees blij, samen met mij, want de zilveren munt die verloren was, heb ik gevonden!”
Ik zeg jullie: Zo zal er blijheid ontstaan bij de engelen van God om één zondaar die zich toekeert.
We vinden het wel mooi, zo van dat schaap en op zijn schouders en zo, Maar willen we ook dat schaap zíjn? Het moment van gevonden worden en op zijn schouders mogen liggen, dat willen we nog wel, maar willen we ook bij de kudde komen?
Waarschijnlijk verrast je deze vraag, omdat wij er meestal van uit gaan dan wij wel bij de grote groep brave schapen horen en wij ook wel ‘even zo goed willen zijn’ er een verloren schaap bij te nemen. Maar dan lezen we niet precies genoeg! “Wie dichterbij kwamen waren allemaal ‘tollenaars en zondaars”. De werkelijke kudde die Jezus rond zich verzamelde, waren allemáál ‘verloren schapen’. Wie zich niet tot deze categorie bekent, is … wolf!
De ‘toekeer’ die Jezus vraagt is – in het beeld klinkt het wat vreemd, maar in werkelijkheid is het zéér reëel: van wolf naar verloren schaap! (Wellicht helpt het als die wolf wat dieper in zichzelf kijkt en daar eerlijk vaststelt dat zijn gegrom alleen maar zelf-verdediging is van een ikje dat zich kwetsbaar voelt.)
Hoe zalig zou het niet zijn – denk ik nu als ‘wolf’ – éindelijk even te mogen rusten van wat mij zogezegd bedreigt … Maar … dan word ik opgenomen in die kudde … en wíl ik wel bij die ‘allemaal tollenaars en zondaars’ horen? …
Lc.17,11-19 (10/11/2021)
Op weg naar Jeruzalem ging Jezus tussen Samaria en Galilea in. Toen hij daar een dorp binnenging, kwamen tien melaatsen hem tegemoet, die op een afstand bleven staan.
Ze riepen: “Jezus, ontferm je over ons!” Jezus zag hen aan en zei: “Ga, en toon jullie aan de priesters.” En terwijl ze gingen, werden ze gereinigd.
Eén van hen nu, toen hij zag dat hij geheeld was, keerde terug en verheerlijkte God met luide stem, en hij viel voor Jezus’ voeten neer om hem te danken – en hij was een Samaritaan [die volgens de Joden niet op de juiste wijze hun geloof beleefden].
Jezus vroeg hem: “Zijn niet alle tien gereinigd? Waar zijn dan de andere negen? Is er dan niemand teruggekeerd om God de eer te geven dan alleen deze allochtoon [allogenes: van een andere afkomst]?” En hij zei tegen hem: “Sta op en ga. Je geloof heeft je behoed.”
Er zit beweging in dit stukje Evangelie, een dynamiek van komen, gaan en terugkomen. Geloof drukt zich uit in het op weg gaan, én … in het terugkeren naar de Bron van Léven; dat is het ‘extra’ van die ene Samaritaan. Hij keert terug, niet omdat hij wel dankbaar is en de andere negen niet – waarom zouden die anderen ondankbaar zijn? Ook de anderen zullen G-d gaan loven, maar waarschijnlijk in de tempel, bij de priesters, bij wie zij moesten zijn om een gezondheidsattest te bekomen (ter controle). Maar daar is een allochtoon niet welkom. De buitenstaander keert terug naar Jezus, de Bron van Léven. Attesten en controles zijn voor hem geen prioriteit. Hij kiest in de eerste plaats voor Léven en weet waar hij daarvoor moet zijn! Het is typisch voor het Lucasevangelie dat de buitenstaander, de uitgeslotene, de Samaritaan in dit geval, het uiteindelijk beter begrijpt. Hij ‘weet’ dat bij Jezus G-ds bedoeling met het leven en met de mensen aan het licht komt en dat daar de goddelijke liefde zichtbaar en tastbaar wordt. Vanuit die Liefde mag hij opstaan en gaan, en gaat de beweging verder.