Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Lc.2,22(-31)-40(2/02/2022)
Toen de dagen van hun reiniging vervuld waren [40 dagen na de geboorte], brachten zij hem naar Jeruzalem – volgens de wet van Mozes [Lev.12,1-8] – om hem voor te stellen aan de Heer. – Zoals geschreven staat in de wet van de Heer [Ex.13,2-15]: Al het eerstgeborene van het mannelijk geslacht aan de Heer worden toegewijd. – en om – volgens de wet van de Heer – de offerande te brengen: een koppel tortels of twee jonge duiven. [= zoals voor armen was bepaald]
Kijk! In Jeruzalem woonde iemand die Simeon heette. Hij was een rechtvaardige en een toegewijd gelovige man die uitzag naar de vervulling voor Israël [de messias] en de heilige Geest was met hem. Het was hem door de heilige Geest geopenbaard dat hij niet zou sterven voor hij de gezalfde van de Heer [christos – messiah] zou hebben gezien.
In die geest kwam hij naar de tempel en toen zijn ouders de boreling Jezus binnenbrachten om de gewoonten van de wet aan hem te voltrekken, ontving ook hij het in zijn armen. Hij loofde God en zei:
“Nu maak jij je dienaar vrij, in vrede, meester
– volgens jouw woord.
Want mijn ogen hebben jouw bevrijding gezien
die jij bereid hebt voor alle volken:
een licht,
tot verlichting van de volken
en tot heerlijkheid van jouw volk Israël.”
Zijn vader en moeder stonden verwonderd over wat er van hem werd gezegd. Simeon zegende hen en zei tegen Maria: “Kijk! Deze ligt hier tot val en opstanding van velen en tot teken dat weersproken wordt, zodat de innerlijke overwegingen van velen aan het licht zullen komen. – En ook je eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord.”
Er was ook een profetes: Hanna, dochter van Fanuël, van de stam van Aser. Ze was hoogbejaard: na haar meisjesjaren had ze zeven jaar met haar man geleefd. Nu was ze een weduwe van ongeveer vierentachtig jaar. Nooit ging ze weg van de tempel en ze diende de Heer nacht en dacht met vasten en gebed. Juist op dat moment kwam zij er bij staan. Antwoordend, loofde zij God en sprak over hem tot al wie uitzag naar de verlossing van Jeruzalem.
Toen ze alles volgens de wet van de Heer hadden volbracht, keerden ze terug naar Galilea, naar hun stad, Nazaret. Het kindje groeide op en werd gesterkt, het werd vervuld van wijsheid en de genade van God was met hem.
Dit verhaal gaat over vier belangrijke personages uit Jezus’ leven.
Zijn ouders, Maria en Jozef
Ze stonden stevig geworteld in hun geloofstraditie. Vol vertrouwen hebben ze zijn prille leven toegewijd aan G-d. Ze hebben hem geleerd (al doende) hoe G-d met mensen begaan is en hoe hij mensen naar elkaar toekeert. Het was een ouderpaar waarin G-ds genade een woonplaats vond.
Twee bejaarde mensen, Simeon en Hanna
Hun leven lang reeds wachten ze op de vervulling van wat hen was toegezegd: het zien van de Messias! Hun wachten is een ver-wachten geworden, een open staan voor Léven. Zou ík het uithouden om mijn hele leven naar iets uit te kijken, waarvan ik niet weet of het komt? En zou ik het zíen als het zover is?
Zij zagen het in dat kleine kwetsbare kind. Ze zagen, dát wat nog niet te zien is, maar reeds ten volle aanwezig is! Ze stonden open voor het ‘spel’ van ontvangen, toewijden en terugkrijgen en in hen trilde de snaar van intense verwondering. Dit zien, de openheid voor het ‘goddelijke heil’, veranderde hun leven!
Lc.15,1-3.11-32 (19/03/2022)
Wie echter dichterbij kwamen om inderdaad te luisteren, waren allemaal ‘tollenaars en zondaars’ [uitschot in andermans ogen]. De farizeeën en schriftgeleerden morden daarover: “Die daar verwelkomt zondaars en eet met hen!” Daarom vertelde Jezus [drie] gelijkenissen tegen hen:
“Iemand had twee zonen. De jongste zei tegen de vader: “Vader, geef mij het deel van het vermogen dat mij toekomt.” En de vader verdeelde zijn bezit onder hen. Niet veel later zamelde de jongste alles bijeen en trok naar een ver land. Daar vergooide hij zijn vermogen met een reddeloos [asotèr / on-be-vrij-d] leven.
Toen hij nu alles uitgegeven had, kwam er een zware hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. Hij ging op zoek en klampte zich vast aan een stedeling, die hem naar zijn velden stuurde om varkens te hoeden. Hij wou zelfs zijn buik vullen met de schillen die de varkens aten, maar niemand gaf ze hem. Daar kwam hij tot zichzelf en zei: “Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed, terwijl ik hier om kom van de honger?! Ik zal opstaan, naar mijn vader gaan en hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen [mij verwijderd van] de hemel en tegen jou. Ik ben niet meer waard je zoon genoemd te worden. Maak mij tot één van je dagloners.” En hij stónd op en ging naar zijn vader.
Toen hij nog ver weg was, zag zijn vader hem al en raakte ten diepste bewogen. Hij snelde op hem af, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk.
Nu zei de zoon tegen hem: “Vader, ik heb gezondigd tegen [mij verwijderd van] de hemel en tegen jou. Ik ben niet meer waard je zoon genoemd te worden.”
Maar de vader zei tegen zijn knechten: “Breng snel het voornaamste [= mijn] feestgewaad
en bekleed hem ermee, geef hem een ring [= familie-zegelring] aan zijn hand en sandalen aan zijn voeten [= zodat hij als vrij man kan gaan waar hij wil]. Breng het vetgemeste kalf en slacht het. Laten we een feestmaal houden en blij zijn, want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en werd teruggevonden!” En ze begonnen feest te vieren.
Nu was zijn oudste zoon op het veld. Toen hij aankwam en het huis naderde, hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van zijn knechten/jongens en ondervroeg hem wat dat allemaal was. Die zei nu tegen hem: “Je broer is teruggekomen en je vader heeft het vetgemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.” Hij werd woedend en wilde onder geen beding binnenkomen.
Daarom kwam de vader naar buiten hem tegemoet en probeerde hem over te halen. Maar hij antwoordde zijn vader: “Kijk! Al zoveel jaren sta ik jou ten dienste en nooit heb ik een gebod van jou overtreden, en aan míj heb je nooit een bokje gegeven om eens met mijn vrienden feest te vieren. En nu die zoon van jou, die je vermogen heeft verbrast met hoeren, teruggekomen is, slacht je voor hém het vetgemeste kalf.”
Maar nu zei hij tegen hem: “Mijn kind, jíj bent altijd bij mij, en al wat van mij is, is van jou. Maar er moet feest en blijheid zijn, want die broer van jou was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en werd teruggevonden!””
Een verhaal over twee zonen en een vader, maar is het je al opgevallen dat er in dit verhaal ook een vierde persoon in het spel is? Het lijkt een toevallige randfiguur. Maar het is wel hij die het 'nieuws' aan de oudste zoon vertelt. En hoe vertelt hij het! Hij kent de gevoelige plek van de oudste en speelt er handig op in. “Dat gemeste kalf, weet je wel, (dat jij nooit gekregen hebt!), jouw vader heeft het laten slachten, omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.” Sluw insinueert hij datgene wat de oudste in zijn hart kan raken en kwetsen. Hij vertelt geen leugens, neen, hij verpest alleen de sfeer. Hij zet de oudste onopvallend tegen zijn vader op. Stel je eens voor dat hij een andere knecht had aangetroffen toen hij van het veld kwam, die niet over dat gemeste kalf was begonnen, maar iets gezegd had als: ”Je broer is teruggekomen, helemaal uitgehongerd en vol spijt. Je vader is zo gelukkig dat hij dit samen met jou wil vieren. Hij vroeg onmiddellijk naar jou.” Misschien was het dan wel een heel ander verhaal geworden.
Communicatie is zo bepalend en dus belangrijk om bij stil te staan. Is mijn communicatie een eerlijke communicatie? Drijft ze mensen uit elkaar of verbindt ze?
Lc.24,46-53(26/05/2022)
En hij zei tegen hen: “Zo staat het geschreven en zo ‘moet’ het: Dat de Gezalfde [Christos] zou lijden en opstaan uit de doden op de derde dag, en dat er in zijn Naam ommekeer verkondigd zou worden tot vrijmaking van zonden [verwijdering] voor alle volken, te beginnen met Jeruzalem. En jullie zijn hiervan de getuigen [martyres]. Kijk! Ik zend over jullie de belofte van mijn Vader. Blijf in de stad totdat je bekleed wordt met vol-macht uit den hoge.
Nu leidde hij hen naar buiten, naar Betanië. Hij hief zijn handen op en zegende hen. En het gebeurde in het zegenen dat hij niet meer [lijfelijk] bij hen was. Hij werd omhoog gedragen tot in de hemelen.
Zij bogen zich voor hem neer en keerden met grote vreugde naar Jeruzalem terug. Ze waren voortdurend in de tempel, God zegenend.
Amen!
Jezus ziet zijn leven helemaal in de lijn van ‘wat geschreven staat’. Hij volgt een spoor dat een volk voor hem heeft verkend en hij dank zij dat volk heeft leren kennen, maar hij trekt het wel uitermate consequent door. Het heeft hem gebracht tot aan de verwerping door datzelfde volk. Ook dat heeft hij consequent doorleefd. Hij is er niet van weggelopen. De leerlingen, zelf duidelijk minder consequent en aarzelend, neemt hij mee in zijn ‘verhaal’, ook dat over zijn fysieke dood heen.
Is het je opgevallen hoe dat gebeurt ‘ín het zegenen’?! Fysiek zal hij niet meer bij hen zijn, maar zijn zegen zal hen vergezellen, ja, zijn ‘geest’ zal hen vergezellen.
Zegenen is: je goede geest meegeven aan de ander, opdat die nooit alleen zijn weg zou moeten gaan.
En het werkt! Die bange leerlingen leren ook zegenen, hier nog ‘God zegenend’, maar heel snel daarna lezen we hoe ze ménsen zegenen in Jezus’ naam. Zó gaat het Jezus-verhaal vérder! Zal ík, vaak ook wel bange wezel, in dat spoor meegaan? Zal ik mij láten zegen, en op mijn beurt mensen zegenen?
Lc.4,31-37 (30/08/2022)
Hij daalde af naar Kafarnaüm [dat aan het meer lag], een stad in Galilea en onderrichtte er op de sabbatdagen. Ze stonden versteld over zijn onderricht, want zijn woord had gezag.
In de plaats van samenkomst [synagoge] was een mens, bezeten met een geest van een nog niet gereinigde demon, die met luide stem schreeuwde: “Jij daar! Wat is er tussen ons en jou, Jezus van Nazareth? Ben je gekomen om ons te vernietigen? Ik weet wel wie je bent: de heilige van God!”
Jezus sprak hem streng toe: “Zwijg, en ga uit hem weg!” De demon smeet hem nog in het midden, maar ging uit hem weg, zonder hem te schaden.
Verbijstering overviel allen en ze zeiden onder elkaar: “Wat voor woord is dit dat met gezag en volmacht de nog niet gereinigde geesten beveelt en dat ze wegtrekken?”
De weerklank [echo] over hem deinde uit naar alle plaatsen van de omgeving.
Het is Sabbat. Iemand gaat naar voren en neemt de Schrift om eruit te onderrichten. Hij doet het anders dan we gewoon zijn. Hij leert niet; hij vertelt over het leven, hoe het geleefd kan worden, niet hoe het geleefd móet worden. Er wordt ademloos geluisterd. Het is écht, levend, hij raakt aan ons diepste verlangen, een echo van hoe het leven bedoeld is.
Zó onderrichtte Jezus. Wat hij zei, dééd hij tegelijkertijd. Zó leefde hij! Hij sprak het kwade, de tegenkrachten aan en legde ze het zwijgen op. De mens laat hij intact, meer zelfs: hij geneest hem! Dat kan alleen ‘met gezag.’ Ge-zag. Gezien hebben. Hij ziet wat leven geeft én wat vernietigt. Hij ziet kwade geesten (tegenkrachten) in de man, die schreeuwen: “jij bent gekomen om ons in het verderf te storten” en ze hadden gelijk. Dat was wat Jezus vervolgens deed: hen verjagen, zichtbaar maken hoe verderfelijk die geesten (krachten) waren. Jezus liet de menigte (en ook mij), vol verbazing en vragen achter. Kwade geesten verdrijven, hoe dan? Hij geeft een aanwijzing: kwade geesten moeten aangesproken worden. Dan kunnen ze verdreven worden. Het vraagt veel geloof en vertrouwen om dit te laten gebeuren, maar het brengt wél leven!
Lc.6,20-26 (7/09/2022)
Hij keek op naar zijn leerlingen en zei:
“Gezegend wie leeft in [de geest van] armoede [Gr.: ptoochoi = Hebr.: anawim, de levenshouding om in armoede en nederigheid het leven in Gods hand te leggen],
ja, van jullie is het koningschap van God.
Gezegend wie nu hongeren,
ja, jullie zullen verzadigd worden.
Gezegend wie nu weeklagen,
ja, jullie zullen lachen.
Gezegend zijn jullie als de mensen je haten,
je buitensluiten, je smaden
en je naam verwerpen als iets slechts,
omwille van de mensenzoon.
Op die dag: spring op van vreugde!
Want kijk: groot is jullie loon in de hemel,
want hetzelfde deden hun voorvaderen met de profeten.
Maar wee jullie rijken,
ja, je vertroosting heb je al.
Wee jullie die voldaan zijn,
ja, jullie zullen hongeren.
Wee jullie die nu lachen,
ja, jullie zullen treuren en weeklagen.
Wee jullie als de mensen jullie mooipraten,
want hetzelfde deden hun voorvaderen met de valse profeten.
Werden de zaligsprekingen in de tweede of de derde persoon uitgesproken? Misschien lijkt dat een pietluttige vraag, en toch ... het komt heel anders binnen: “gelukkig zijn de armen, … zij zullen …” (zoals Matteüs zegt) of “gezegend… jullie zullen …” (zoals Lucas zegt). Of nog krachtiger zoals Chouraqui vertaalt: “En marche, les humiliés. Oui, il est à vous le royaume d’Elohim”. Matteüs noemt een aantal situaties op en wijst op het belang ervan voor de samenleving. Lucas en Chouraqui spreken hun toehoorders rechtstreeks aan. Het gaat over ons. Wij worden uitgedaagd om ons te laten bevragen, kritisch naar de wereld te kijken en aan de slag te gaan, in het vertrouwen dat er een gezegend land zal komen ...
Een land waar gerechtigheid het brood is dat allen voedt … zalig!
Een land waar mensen vrede stichten,
waar liefde alle angst verdreven heeft,
waar zachtmoedigheid de harde korst doorbreekt van onverschilligheid … zalig!
Een land waar verdrukking omwille van geloof omgebogen wordt
tot gelovig leven, Léven-IN-vertrouwen… zalig!
Gezegend is zo’n land!
Lc.7,1-10 (12/09/2022)
Nadat hij al deze woorden voleindigd had ten aanhoren van het volk, ging hij Kafarnaüm binnen. Een zekere dienaar van de centurio daar [legeroverste over 100 man] was erg ziek en op het punt te sterven. Hij was hem zeer dierbaar. Nu had hij gehoord over Jezus en zond de oudsten [presbyteros] van de Joden naar hem om hem te vragen zijn dienaar te komen bevrijden.
Zij kwamen bij Jezus en verzochten hem met aandrang: “Hij is het waard dat je dit voor hem zou doen! Hij heeft ons volk daad-werkelijk lief en hij heeft zelf de plaats van samenkomst [synagoge] voor ons gebouwd.”
Jezus ging met hen mee. Toen hij niet ver meer van het huis af was, stuurde de centurio vrienden naar hem om te zeggen: “Heer, doe geen moeite, want ik ben te klein dat jij in mijn huis zou binnenkomen. Daarom heb ik me ook niet waardig geacht zelf naar jou toe te komen. Maar spreek een woord en mijn jongen [pais, kan een knecht of een zoon zijn] zal [moet wel] genezen. Want ook ik ben een mens aan wie volmacht werd gegeven. Ik heb soldaten onder mij en als ik tot de ene zeg ‘ga’, dan gaat hij, en tot een ander ‘kom’, dan komt hij, of tegen mijn dienaar ‘doe dit’, dan doet hij dat.”
Toen Jezus dit hoorde, verwonderde hij zich over hem. Hij keerde zich naar de menigte die volgde: “Ik zeg jullie: Zelfs in Israël heb ik niet zo’n groot vertrouwen gevonden!”
Toen zij die uitgestuurd waren naar het huis terugkeerden, vonden ze de zieke dienaar gezond.
En weer trekt Jezus verder, alles was gezegd. Tot hij staande gehouden wordt door de dienaar van een legeroverste, een man met aanzien. Vol liefde en respect gaat hij om met zijn mensen. Liefde is zijn drijfveer. Zolang de knecht bevelen ontvangt en ze uitvoert, is hij een knecht. Zodra hij echter ziek wordt, verandert de relatie, wordt hij een kind: een liefdesrelatie die buiten elke machtsorde komt te staan. Bewust van zijn eigen kwetsbaarheid laat de centurio zich raken door de pijn en het verdriet van de ander. Die menselijke houding getuigt van een grote innerlijke vrijheid. Hij leeft op de juiste plaats, erkent wie hij is (maar is) en dat is de leven-gevende kracht van leven-IN-vertrouwen, leven in de juiste verhouding tot je medemens. Van daaruit komt hij in beweging.
Nederig en vol vertrouwen laat hij Jezus aanspreken. Zoveel vertrouwen, zo’n diep geloof ontroert zelfs Jezus.