Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Mc.2,1-12 (17/01/2025)

1      Toen hij na een aantal dagen weer in Kafarnaüm kwam,
       hoorde men dat hij thuis was.
2     Onmiddellijk verzamelden zich zovelen
       dat er geen ruimte meer overbleef, zelfs niet voor de deur.
       En hij richtte het woord tot hen.
3     Men bracht een verlamde bij hem
       die door vier mannen gedragen werd.
4     Door de menigte vonden ze echter geen mogelijkheid
       hem dichter bij Jezus te brengen.
       Daarom namen ze op de plaats waar hij was de dakbedekking weg
       en lieten de baar waarop de verlamde lag door het gat zakken.
5     Bij het zien van hun vertrouwen,
       zei Jezus tegen de verlamde:
       “Kind, je zonden zijn je vergeven.”
6      Er zaten daar enkele schriftgeleerden.
       Die dachten in zichzelf:
7      “Wat zegt die daar? Dat is lasterlijk!
       Wie kan zonden vergeven behalve God alleen?”
8      Onmiddellijk onderkende Jezus in zijn geest
       dat zij zo in zichzelf redeneerden
       en hij zei tegen hen:
       “Waarom redeneer je zo in je hart?
9      Wat is gemakkelijker tegen de verlamde te zeggen:
       ‘je zonden zijn je vergeven’ of
       ‘sta op, neem je draagbaar en loop’?
10    Welnu, zodat jullie zouden weten
       dat de mensenzoon volmacht heeft
       op aarde zonden te vergeven,
       ik zeg je – zei hij nu tegen de verlamde:
11    Sta op, neem je draagbaar en ga naar huis.”
12    Onmiddellijk stond hij op, nam de draagbaar
       en ging voor de ogen van allen naar buiten,
       zodat allen verbaasd waren en God verheerlijkten:
       "Zoiets hebben wij nog nooit gezien!”

In dit gebeuren kijken we nogal spontaan naar het bijzondere ervan. Een lamme weer laten lopen, is niet niks. En ook het vertrouwen en de inzet van die vrienden, is ook niet niks.
Tussen al dat bijzondere staat hier echter ook iets te lezen wat helaas erg alledaags is, nl. het verschil in manier van kijken van Jezus en van de farizeeën. Jezus heeft oog voor de mooie kant (het vertrouwen dat spreekt uit het gebeuren); de farizeeën blijven haperen aan het negatieve (“dat is lasterlijk”). – Geef toe dat het gemakkelijker kijken naar het negatieve dan naar het positieve, iets alledaags is, ook in ons eigen leven!
We komen dus al een stuk dichter bij het navolgen van Jezus als we er uitdrukkelijk en daad-werkelijk voor kiezen méér oog te hebben voor het positieve, en dát meer naar de voorgrond halen. Je kunt je oog erop trainen in wat voor situatie ook het mooie, positieve, opbouwende, … ‘Go(e)de’ te zien!
Als hij ons zo bezig ziet, zal Jezus warm glimlachen en ons zeggen: “Kind, je zonden zijn je vergeven!”

Mc.2,13-17 (18/01/2025)

13    Daarna ging Jezus opnieuw langs het meer.
       Een hele menigte kwam bij hem en hij gaf hen onderricht.
14    Verder gaande, zag hij Levi, [de zoon] van Alfeüs bij het tolhuis zitten.
       “Volg mij”, zei hij tegen hem
       en hij stond op en volgde Jezus.
15    Jezus ging in op zijn uitnodiging voor een afscheidsmaal.
       En kijk: Veel tollenaars en zondaars kwamen ook
       en lagen mee aan tafel met Jezus en zijn leerlingen.
       Ze waren met velen en ze volgden hem.
16    Toen de schriftgeleerden en farizeeën zagen
       dat hij at met tollenaars en zondaars,
       zeiden ze tegen zijn leerlingen:
       “Waarom eet en drinkt hij met tollenaars en zondaars?”
17    Jezus hoorde dit en zei tegen hen:
       “Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken.
       Niet om rechtvaardigen te roepen, ben ik gekomen, maar zondaars.”

Oef! Wat een geluk dat Jezus “niet gekomen is om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars”, anders was ik er wellicht niet bij! Wie kan nu zeggen dat hij geheel ‘rechtvaardig’ is? Je kunt natuurlijk wel dénken dat je rechtvaardig bent, en dat zodanig denken dat je het nog zelf gelooft ook! – En dat is zeker geen privilege voor farizeeërs. Het is een houding die we vandaag zeer ruim verspreid zien, en die we ook moeten durven onderzoeken bij onszelf.
Jezus klaagt nooit farizeeën aan als concrete mensen, maar als die ‘farizeïsche houding’, en deze is dus blijkbaar hardnekkig, want na 2000 jaar is ze nog steeds zeer levendig aanwezig. Bést dus dat Jezus …
En nog een opluchting is dat hij dat ‘roepen van zondaars’ nogal eens laat gebeuren … aan tafel! Meer dan eens zien we Jezus met mensen van allerlei slag aan tafel gaan. Het is blijkbaar een goede plek om zó aandacht te hebben voor iemand dat die niet alleen fysiek gevoed wordt, maar ook innerlijk gesterkt om zijn/haar leven een andere wending te geven.

Mc.2,23-28 (21/01/2025)

23     Op zekere sabbat liep Jezus door korenvelden.
       Zijn leerlingen plukten al gaande aren.
24    De farizeeën zeiden tegen hem:
       “Kijk! Waarom doen zij iets wat op sabbat niet mag?”
25    Hij antwoordde:
       “Hebben jullie nooit kennis genomen van wat David deed toen hij gebrek leed
       en hij en zijn metgezellen honger kregen? [1Sam.21,1-6]
26    Hoe hij – ten tijde van de hogepriester Abjatar –
       het huis van God binnenging en de uitstallingsbroden opat,
       die niemand mag eten behalve de priesters,
       en hoe hij ze ook gaf aan zijn metgezellen?”
27    “De sabbat is er voor de mens,
       en niet de mens voor de sabbat.
28    Zo is de mensenzoon heer, ook van de sabbat.

Over vrijheid en heer-lijkheid.
Heer-lijk toch hoe Jezus in waarachtige vrijheid weet om te gaan met ‘de wet’ (= alle geschreven en ongeschreven regels). En heer-lijk toch hoe vrij-makend dat is voor de mensen die hem zo ontmoeten.
We schrijven heer-lijk met koppelteken. Het gaat Jezus echt niet om een ‘happy clappy-leventje’ waar je je van niets zou moeten aantrekken en alleen doen waar je zin in hebt. Het gaat om een leven als ‘heer’, en dat mogen we tegelijk begrijpen als voornaam, correct, met eerbied naar mensen en dingen (én wetten), én ook als ‘soeverein’. Hij laat zich niet dicteren door mensenwetten, maar heeft alleen zijn G-dgerichtheid als kompas.
Dát is echte vrijheid! Vrijheid is níet: alles doen waar je zin in hebt. Waarachtige vrijheid is: je door niets laten tegenhouden (ook geen ‘wet’ dus) om te doen wat je moet doen.
Het klinkt simpel, maar het is het niet! Probeer maar. Het vraagt een voortdurend innerlijk afwegen én een grote durf (‘lev’). Het levert je wel een heer-lijke wandeling door de korenvelden van het leven op in de vrijheid van de kinderen G-ds!

Mc.10,17-27 (3/03/2025)

17    Toen hij weer op weg was,
       haastte zich iemand naar hem toe [volgens Matteüs een adolescent].
       Die viel voor hem op de knieën en vroeg:
       “Goede meester,
       wat moet ik doen om deel te krijgen aan het volle leven?”
18    Maar Jezus zei hem:
       “Wat noem je mij goed? –
       niemand is goed behalve één: God.
19    Je kent de wijzingen:
       je zult niet doden,
       je zult niet stelen,
       je zult niet vals getuigen,
       je zult niet beroven,
       eer je vader en je moeder.”
20    Maar hij antwoordde hem:
       “Meester, al deze dingen heb ik in acht genomen
       van zodra ik ze leerde kennen.”
21      Jezus keek hem aan en had hem lief.
       Hij zei: “Aan één iets heb je nog tekort:
       ga, verkoop wat je hebt, en geef het aan wie tekort heeft.
       Zo zul je een schat hebben in de hemelen,
       en kom dan: volg mij!”
22    Hij werd droevig om dat woord
       en ging verdrietig weg – hij had veel bezittingen …
23    En rond kijkend zei Jezus tegen zijn leerlingen:
       “Hoe moeilijk is het
       om het koningschap van God binnen te gaan
       voor wie heeft wat hij meent nodig te hebben.”
24    De leerlingen waren verbaasd over zijn woorden,
       maar Jezus zei opnieuw:
       “Kinderen, wat is het moeilijk
       om het koningschap van God binnen te gaan
       voor wie vertrouwt op wat hij heeft.
25    Makkelijker is het
       voor een kameel door het oog van de naald binnen te gaan
       dan voor een rijke in het koningschap van God.”
26    Zij waren enorm verbaasd en vroegen onder elkaar:
       “Wie kan dan bevrijd worden?”
27    Maar Jezus keek hen aan [met dezelfde blik als naar de adolescent] en zei:
       “Bij mensen is dit onmogelijk, maar niet bij God;
       want bij God is alles mogelijk!” [Gen.18,14]

De vraagsteller is een zeer rechtgeaard man, die het bijzonder ernstig meent met zijn religieus en sociaal leven. Van jongs af aan heeft hij de geboden zo goed mogelijk toegepast.
Daarom nodigt Jezus hem uit de volgende stap te zetten. ‘Doen wat moet’ is één ding – een belangrijk ding!; ‘doen wat daaraan surplus is’, omwille van een ‘surplus’ aan liefde voor G-d, dát is waar Jezus hem toe uitnodigt, zeg maar uitdaagt!
We horen het niet zo graag, maar eigenlijk zijn wij meestal zoals die man (áls we al zo goed zijn!). Wij doen – in het beste geval – wat moet. Maar is er in ons ook een surplus? Doet onze liefde voor G-d ons ook overvloeien voorbíj wat de wet voorschrijft? Net zoals de man in het Evangelie zijn wij daar bang voor. Wij zijn bang dat we er zelf zullen bij inschieten.
Dát is nu echter de uitdaging van heel Jezus’ ‘bevrijdende boodschap’: dat wij de angst van het minimalistische gebod zouden laten varen, voor de vreugde van de overvloeiende liefde!

Mc. 12,1-12 (1/06/2020)

In die tijd begon Jezus tot de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten te spreken in gelijkenissen:
'Er was eens een man die een wijngaard aanlegde, er een omheining omheen zette, een wijnpers erin uithakte en er een wachttoren in bouwde;
daarna verpachtte hij hem aan wijnbouwers en hij vertrok naar den vreemde. Op de vastgestelde tijd zond hij een dienaar naar de wijnbouwers
om zijn aandeel in de opbrengst van de wijngaard van hen in ontvangst te nemen. Maar ze grepen hem vast, mishandelden hem en stuurden hem
met lege handen terug. Daarop zond hij een andere dienaar naar hen toe. Maar ze sloegen hem op zijn hoofd en beledigden hem.
Weer stuurde hij er een, maar hem doodden zij; en zo nog verscheidene anderen die zij mishandelden en doodden. Hij had nu niemand meer dan zijn geliefde zoon.
Die stuurde hij als laatste naar hen toe, in de veronderstelling: Mijn zoon zullen ze wel ontzien. Maar de wijnbouwers zeiden onder elkaar:
'Dit is de erfgenaam; vooruit, laten we hem vermoorden, dan zal de erfenis voor ons zijn.' Ze grepen hem vast, doodden hem en wierpen hem buiten de wijngaard.
Wat zal nu de eigenaar van de wijngaard doen? Hij zal komen, de wijnbouwers ter dood brengen en de wijngaard aan anderen geven.
Hebt ge deze schriftplaats niet gelezen: 'De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd is juist de hoeksteen geworden.
Op last van de Heer is dat gebeurd en het is wonderbaar in onze ogen.' '
Zij zonnen nu op een middel om zich van hem meester te maken, maar ze waren bang voor het volk, want ze begrepen dat de gelijkenis die hij vertelde op hen sloeg.
Zo lieten ze hem met rust en verwijderden zich.

De eigenaar is weggegaan naar den vreemde. Zo maakt Hij ruimte voor ons, mensen. Maar niets is zo lastig als G-ds afwezigheid.
Je bidt, roept maar het blijft stil. Wat dan?
Óf je neemt je leven in eigen handen, als je eigenste bezit, óf je blijft het uithouden te midden van die aanwezige Afwezigheid.
Het wachten valt lang. Maar soms komt Hij naar je toe als dienaar, met lege open handen. Hij staat voor je maar je herkent Hem niet.
Hij is geworden tot concurrent, die lastige dakloze, een vreemdeling die het waagt om zijn lege handen uit te strekken naar jouw bezit.
En G-d?
Hij wordt steeds kwetsbaarder en vraagt zich af: “Wat kan Ik nog doen? Zal Ik mijn Zoon sturen?”
We kennen de afloop. Doden zullen ze Hem. Ze? Of is het ook we? Ook wij maken slachtoffers en zijn bang om ons individualisme om te buigen naar verbondenheid.
Een verbondenheid die gehoor geeft aan zijn appél. Het appél van kwetsbare mensen met lege handen, mensen kapot gemaakt door pachters die zich eigenaar wanen …
Hou vol en blijf uitzien naar de komst van de eigenaar! Zal je Hem herkennen?
Weet wel: Hij zal er anders uitzien als toen Hij wegging, verrassend nieuw.

Mc.1,14-20 (24/1/2021)

Maar nadat Johannes gevangen genomen was, ging Jezus naar Galilea
en verkondigde hij de bevrijdende boodschap van het koningschap van God:
“De tijd is vervuld en het koningschap van God is dichtbij gekomen.
Keer je innerlijk om en vertrouw op deze bevrijdende boodschap.”
Rondwandelend langs het meer van Galilea zag hij Simon en zijn broer Andreas,
die netten aan het uitwerpen waren in het meer – zij waren namelijk vissers.
“Kom, mij achterna, riep Jezus hen, en ik zal je doen groeien tot vissers van mensen!”
Onmiddellijk lieten zij hun netten los en volgden hem.
Een beetje verder gaande zag hij Jakobus, de zoon van Zebedeus, en zijn broer Johannes.
Ze waren in hun boot de netten aan het herstellen. Onmiddellijk riep hij hen en lieten zij hun vader
in het schip met de dagloners los en gingen weg, hem achterna.

Er is een mooie paradox tussen enerzijds het “onmiddellijke” van Jezus’ roepen en het volgen van de leerlingen,
en anderzijds de “groei” die er nodig is – én gegund wordt – om écht tot leerling te worden.
Dat is een ‘paradox’ (en geen tegenstelling) omdat het de realiteit van ons leven als Christen weerspiegelt:
Enerzijds duldt “het koningschap van G-d” geen uitstel. Het staat er aan te komen en als wij er niet in meegaan,
zal het aan ons voorbijgaan. En aangezien G-d werkt in en door zijn mensen (zoals hij voluit in Jezus werkte),
moeten wij eraan beginnen – en wel nú – anders komt er niets. Maar anderzijds weet G-d wel
dat zijn ‘werkinstrumenten’ (wij dus) enige stugheid en traagheid hebben. Allerlei angst, zelfbehoud en ik-gerichtheid houdt ons tegen.
We krijgen daarom groeitijd: een leven lang om – éindelijk – geboren te worden, éindelijk waarachtig leerling te worden.
‘Onmiddellijk begin’ van mijn groeiweg zou misschien kunnen zijn, dat ik evenveel geduld opbreng voor de mensen om mij heen, als G-d heeft met mij …