Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Mc.4,26-34 (31/01/2025)

26    Verder zei hij:
       “Zo is het koningschap van God:
       Als iemand die zaad uitstrooit op de aarde:
27    hij slaapt en staat op, nacht en dag,
       en het zaad ontkiemt en groeit,
       zonder dat hij zelf weet hoe.
28    Want uit de in zichzelf aanwezige kracht
       brengt de aarde vruchten voort,
       eerst de halm, dan de aar, dan het volle koren.
29    En wanneer de vruchten rijp zijn,
       slaat hij er onmiddellijk de sikkel in
       omdat de oogst is aangebroken.”
30    Verder zei hij:
       “Waarmee zouden we het koningschap van God vergelijken?
       Welk beeld kunnen we ervoor gebruiken?
31    Het is als een mosterdzaadje:
       Wanneer het in de aarde wordt gezaaid,
       is het kleiner dan alle zaden op aarde,
32    maar wanneer het is gezaaid,
       ontkiemt en groeit het
       en wordt groter dan alle tuingewassen
       en er komen grote takken aan
       zodat de vogels zich in hun schaduw kunnen nestelen.”
33    Met vele zulke gelijkenissen
       verkondigde hij hun het woord,
       naarmate zij in staat waren het te horen.
34    Alleen in gelijkenissen sprak hij tegen hen,
       maar apart met zijn leerlingen, gaf hij hen van alles uitleg.

Opnieuw enkele ‘natuurlijk’ beelden om over dat ‘koninkrijk van G-d’ te spreken. Jezus deed het, wij kunnen het doen: aandachtig naar de natuur kijken en daar zeer wijze lessen uit trekken voor een diep en ‘goed’, dat is: Gode-waarts, leven! (Voor wie dit mooie oude woord niet meer mocht begrijpen: een leven gericht naar G-d.)
‘Leven’ is veel krachtiger dan wij gewoonlijk durven aannemen. Wij zijn zo gewoon geraakt dat wij alles onder controle hebben, dat wij moeilijk nog kunnen vertrouwen dat levenskracht werkzaam is, ook zonder dat wij het zien
of manipuleren. En wat garandeert ons dat dat zo is? De Schepper uiteraard, die deze levenskracht in alle dingen heeft gelegd!
Vaak zien wij ons eigen leven te groot. We willen teveel bereiken, en denken daarvoor grote dingen te moeten doen (ook als je nu denkt deze stelling te moeten weerleggen!). En dat terwijl de natuur – en Jezus in haar spoor – ons vertelt dat alles klein begint. Zaaien is trouwens sowieso het enige wat wij kunnen doen! De groei en de vruchtbaarheid is niet aan ons!

Mc.4,35-41 (1/02/2025)

35 Op diezelfde dag, toen het avond was geworden,
zei hij tegen hen:
“Laten we naar de overkant van het meer gaan.”
36 Ze lieten de menigte gaan
en namen hem mee, zoals hij in de boot zat.
Ook andere bootjes waren bij hem.
37 Er stak een hevige stormwind op
en de golven stortten zich op de boot,
zodat die al vol liep.
38 Hij lag ondertussen op het achterschip, op een kussen, te slapen.
Ze maakten hem wakker en zeiden:
“Meester, raakt het jou niet dat we vergaan?”
39 Nu wakker geworden, strafte hij de wind af
en zei tegen het meer: “Zwijg! Wees stil!”
En de wind bedaarde
en er ontstond een grote stilte.
40 Hij zei tegen hen:
“Waarom zijn jullie zo bang?
Hoe kunnen jullie nog zo zonder vertrouwen zijn?”
41 Zij echter werden erg bevreesd
en zeiden tegen elkaar:
“Wie is hij toch,
dat zelfs de wind en het meer hem gehoorzamen?”

 

Meestal vinden we dit verhaal erg troostvol. Maar ik vroeg me af: Wát is daar nu precies troostend aan?
Jezus wordt niet wakker van de menigte. Met enige ironie zou je net kunnen zeggen dat hij er slaperig van wordt 😉.
Jezus wordt niet wakker om te roeien. Met enige ironie … dat hij dat zijn leerlingen wel laat doen 😉.
Jezus wordt niet wakker van de storm! Níet ironisch, maar gewoon een feit, is dat híj daar niet bang van is. Stormen horen nu eenmaal bij het leven. En slapen dus ook.
Waarvan wordt Jezus dan wél wakker? Van het roepen van zijn leerlingen in nood! “Meester, raakt het jou niet dat we vergaan?” Hoe vermoeid of gewoon terecht aan het slapen hij misschien ook is, dít kan hij niet horen; híerop wordt hij wakker!
Jezus heeft zijn leerlingen nooit een leven zonder roeien of stormen beloofd. Wél heeft hij beloofd er te zijn – wakker – als ze hem roepen. “God hoort immers het roepen van zijn volk,” hadden we recent nog.
Aan deze bijzonder troostvolle gedachte is echter één voorwaarde: wij moeten hem roepen!

Mc.5,1-20 (3/02/2025)

1      Ze kwamen aan de overkant van het meer,
       in het gebied van de Gadarenen.
       [Gadara is 1 van de 10 steden van Dekapolis, helleens, niet-Joods]
2      Hij stapte uit de boot.
       Onmiddellijk kwam uit de grafspelonken iemand hem tegemoet:
       een mens met een nog niet gereinigde geest,
3      die woonde tussen de graven.
       Zelfs met ketens was niemand meer bij machte hem te binden.
4      Meerdere keren had men hem gebonden
       met voetboeien en ketens,
       maar de ketens trok hij uiteen
       en de boeien verbrijzelde hij.
       Niemand was sterk genoeg om hem te bedwingen.
5     Altijd maar door, zowel ’s nachts als overdag,
       was hij in de bergen en tussen de graven
       en schreeuwde en sloeg zichzelf met stenen.
6      Hij had Jezus al van ver gezien,
       rende op hem af en viel voor hem neer.
7      Krijsend riep hij luid:
       “Wat is er tussen mij en jou,
       Jezus, zoon van de allerhoogste God?
       Ik bezweer je, kwel mij niet!”
8      Want Jezus had tegen hem gezegd:
       “Ga weg uit deze mens, nog niet gereinigde geest.”
9      En hij vroeg hem:
       “Hoe is je naam?”
       Hij antwoordde:
       “Legioen is mijn naam, omdat wij met velen zijn.”
10    En hij smeekte hem met aandrang
       dat hij hen niet uit het gebied zou wegzenden.
11    Er was daar tegen de bergflanken
       een grote kudde varkens aan het grazen.
12    Ze smeekten hem:
       “Stuur ons naar die varkens,
       dat wij daar onze intrek kunnen nemen.”
13    Hij stond het hun toe,
       en onmiddellijk
       gingen de nog niet gereinigde geesten weg [uit de man]
       en trokken in in de varkens.
       De kudde – zo’n tweeduizend varkens –
       stortte zich vanaf de helling in het meer
       en ze verdronken.
14    Degene die de varkens aan het hoeden waren,
       vluchtten en berichtten ervan in de stad en op de velden.
       Men trok er op uit om te zien wat er gebeurd was.
15    Ze kwamen bij Jezus
       en zagen de man die bezeten was geweest door het legioen,
       gekleed zittend en bij zijn verstand.
       En zij werden bang.
16    Zij die het gezien hadden,
       vertelden hun hoe het gebeurd was,
       met de bezetene en met de varkens.
17    En zij smeekten Jezus
       uit hun gebied weg te gaan.
18    Hij stapte in de boot.
       De man die bezeten was geweest,
       smeekte hem om bij hem te mogen blijven.
19    Jezus stond het hem niet toe,
       maar zei:
       “Ga naar huis, naar je familie en vrienden,
       en verkondig wat de Heer voor jou heeft gedaan
       en hoe hij zich over jou heeft ontfermd.”
20    En hij vertrok
       en begon te verkondigen in Dekapolis.
       En allen verwonderden zich.

Het zal je al opgevallen zijn dat in de vertaling die wij hier gebruiken, telkens de gewone vertaling ‘onreine geest’ heeft, hier de uitdrukking ‘nog niet gereinigde geest’ staat. Dat klinkt niet zo goed omdat het wat omslachtig is, maar het is wel een preciezere vertaling, die ons iets belangrijks reveleert.
‘Nog niet gereinigde geesten’ wáchten immers nog op hun reiniging – of heel-making, zoals het bijbels ook zou kunnen klinken. Ze moesten blijkbaar wachten op een Jezus die hen in de eerste plaats als ménsen ziet die verlangend uitzien naar die heling. Het is immers blijkbaar van alle tijden dat mensen met een vreemde kronkel in hun geest aan de kant geschoven worden en naar de rand van de maatschappij verdwijnen, naar een doodse omgeving.
Dat gebeurt dus ook nog vandaag. Kijk maar rond! Als Christen moeten wij ons de vraag durven stellen: Welke ‘nog niet gereinigde geest’ wacht er op míj om geheeld te worden, door mijn toenadering en mijn hem/haar aanspreken als méns?

Mc.5,21-43 (4/02/2025)

21    Nu stak Jezus met de boot weer over
       naar de andere kant [Kafarnaüm].
       Aan de oever van het meer
       verzamelde zich een grote menigte bij hem.
22    Kijk!
       Een van de oversten van de synagoge, Jaïrus genaamd,
       kwam ook
       en toen hij Jezus zag, viel hij aan zijn voeten neer.
23    Hij smeekte hem met aandrang:
       “Mijn dochtertje ligt op sterven.
       Kom en leg haar de handen op
       zodat ze bevrijd wordt en leeft!”
24    Jezus ging met hem mee.
       Een grote menigte volgde hem
       en ze drongen tegen hem op.
25    Er was een vrouw
       die al twaalf jaar aan bloedverlies leed.
26    Ze had veel geleden onder vele artsen
       en heel haar bezit eraan besteed,
       maar er helemaal geen baat bij gehad;
       integendeel, het was nog slechter geworden.
27    Zij had over Jezus gehoord.
       Ze naderde hem van achteren in de menigte
       en raakte zijn kleed aan,
28    want ze dacht:
       “Zelfs als ik maar zijn kleren kan aanraken,
       zal ik bevrijd worden.”
29    En onmiddellijk hield het bloedvloeien op
       en zij voelde aan haar lichaam
       dat ze van haar gesel genezen was.
30    Maar onmiddellijk voelde Jezus in zichzelf
       dat er een kracht van hem was uitgegaan.
       Hij keerde zich om in de menigte
       en vroeg:
       “Wie heeft mijn kleren aangeraakt?”
31    Zijn leerlingen zeiden hem:
       “Je ziet dat een menigte tegen je opdringt
       en jij vraagt: Wie heeft mij aangeraakt?!”
32    Maar hij keek rond
       om te zien wie dit gedaan had.
33    De vrouw nu, wetend wat er met haar was gebeurd,
       kwam angstig en bevend bij hem,
       viel voor hem neer
       en vertelde hem de hele waarheid.
34     En hij zei haar:
       “Dochter, je vertrouwen heeft je bevrijd.
       Ga in vrede, en wees genezen van je gesel.”
35    Hij was nog aan het spreken,
       toen ze van het huis van de synagoge-overste kwamen zeggen:
       “Je dochter is gestorven.
       Wat val je de meester nog lastig?!”
36    Maar Jezus hoorde wat er gezegd werd
       en zei tegen Jaïrus:
       “Wees niet bang, vertrouw alleen maar.”
37    Hij liet niemand toe hen te volgen,
       behalve Petrus, Jakobus
       en Johannes, de broer van Jakobus.
38    Ze kwamen in het huis van de overste
       en hij zag de grote beroering,
       het luide wenen en jammeren.
39    Hij ging binnen en vroeg hun:
       “Waarom zo’n beroering en geween?
       Het kind is niet gestorven, maar slaapt.”
40     Maar ze lachten hem uit.
       Hij stuurde hen echter allemaal weg.
       De vader en moeder van het kind
       en de leerlingen die bij hem waren,
       nam hij mee
       en ging de plaats binnen waar het kind lag.
41    Hij pakte de hand van het kind vast
       en zei tegen haar:
       Talitha koem!”,
       wat vertaald betekent: Meisje, ik zeg je: sta op!
42    Onmiddellijk stond het meisje op en liep rond
       – want het was twaalf jaar.
       Allen waren buiten zichzelf van verbazing.
43    Hij gebood hun nadrukkelijk
       dat niemand dit te weten mocht komen.
       En hij zei dat ze haar te eten moesten geven.

Twaalf jaar. Het kan geen toevallig getal zijn. Twaalf is in de Bijbel het getal van de stammen van het Godsvolk. Het gehele volk dus. Twaalf spreekt van volheid, van leven – Léven – voor állen.
Maar blijkbaar niet voor de vrouw met haar slepende kwaal – erger dan het misschien lijkt, want ze werd erdoor ‘onrein’ en werd dus door de gemeenschap geweerd. En ook niet voor die jonge vrouw voor wie het leven net moest beginnen, maar nu eindigt.
Jezus, die gekomen is “opdat allen zouden leven” (Joh.10,10), maakt de maat van de twaalf jaar vol, door precies dan die beide mensen het leven – terug – te schenken. Geen dokter doet het hem na; geen geweeklaag houdt hem ervan tegen! Het is immers Góds werk!
Taak van de mensen zal zijn die geheelde zieke vrouw verder ‘heel’ te maken, door haar opnieuw op te nemen in hun gemeenschap. Voor de jonge vrouw zal het hun taak zijn haar ‘eten te geven’, d.i.: stevig voedsel opdat ze haar volwassen leven zou kunnen aanvatten.
Aan wie zal ik vandaag volheid van leven brengen?

Mc.6,1-6 (5/02/2025)

1      Jezus ging van daar [Kafarnaüm] weg
       en kwam in zijn vaderstad [Nazaret, ca. 40km van Kafarnaüm].
       Zijn leerlingen volgden hem.
2      Toen het sabbat werd
       begon hij te onderrichten in de plaats van samenkomst [synagoge].
       Velen die het hoorden, stonden versteld:
       “Vanwaar heeft hij die dingen?
       Wat voor een wijsheid is er aan hem gegeven?
       En wat een machtige daden gebeuren er door zijn handen!?
3      Is dat niet de timmerman,
       de zoon van Maria
       en de broer van Jakobus, Joses, Judas en Simon?
       Wonen zijn zussen niet hier bij ons?”
       En ze namen aanstoot aan hem.
4      Maar Jezus zei tegen hen:
       “Nergens wordt een profeet zo miskend
       als in zijn vaderstad, bij zijn verwanten en in zijn huis.”
5      En hij kon daar geen enkele machtige daad [wonder] doen,
       behalve dat hij enkele ziekelijken de handen oplegde
       en hen heelde.
6      Hij verwonderde zich over hun niet-vertrouwen
       en trok rond langs de dorpen in de omtrek
       en onderrichtte er.

Overal waar Jezus kwam, werden mensen geheeld en begon er leven te stromen. Zijn intense verbondenheid met G-d doet wonderen. Overal zagen en voelden mensen de goddelijke liefdesstroom die door hem heen ging.
Maar wat als mensen Jezus’ ware identiteit niet herkennen? Wat als ze blijven hangen bij wat ze kennen, het puur menselijke en oude vertrouwde, en niet durven te vertrouwen op nieuwe ideeën en inzichten of op wat van elders komt? Dan ontstaat er wantrouwen. De leven-gevende liefdesstroom wordt afgeblokt en valt stil. Het is dan logisch dat er geen wonderen gebeuren, want voor een wonder heb je twee partijen nodig: degene die het wonder voltrekt en degene die ervoor openstaat en die gelooft dat het kan. Mensen hebben vertrouwen nodig en moeten dat vertrouwen geven zodat er goddelijke dingen kunnen gebeuren. Alleen waar vrije, open ruimte is én vertrouwen, zal de stroom van G-ds liefde doorgaan. Dat was vroeger zo, is nu zo en zal altijd zo zijn.

Mc.6,7-13 (6/02/2025)

7      Jezus riep nu de twaalf bij zich.
       Hij begon hen twee aan twee uit te zenden [aposteloo]
       en gaf hun volmacht over nog niet gereinigde geesten.
8      Hij droeg hun op
       dat ze niets mee zouden nemen op weg
       dan alleen een stok;
       geen reiszak, geen brood, geen geld.
     Sandalen mochten ze wel dragen,
       geen extra kleren.
10    Hij zei tegen hen:
       “Waar je ook onderdak krijgt in een huis,
       verblijf daar tot je weer verder gaat.
11    En overal waar ze jullie niet ontvangen
       en niet naar jullie luisteren:
       trek daar weg
       en schud het stof van je voeten
       als een getuigenis tegen hen.”
12    Ze gingen op weg
       en verkondigden [de bevrijdende boodschap]
       zodat ze zich zouden bekeren.
13    Ze dreven veel demonen uit,
       zalfden veel zieken met olie
       en heelden hen.

Mensen helen, demonen uitdrijven, zieken zalven, … dat doe je niet zomaar even tussendoor. Daarvoor moet je bij mensen blijven, ver-blijven. De vraag is of we dat nog kunnen. Kunnen we bij mensen in nood aanwezig blijven zolang het nodig is? Kunnen we nabij zijn zonder in gedachten al bij het volgende te zijn? Kunnen we onze aandacht volledig richten op de mens tegenover ons?
Het is inderdaad niet de eenvoudigste opdracht! Je hebt er echter niets speciaals voor nodig: geen bezit, geen status, geen … Alleen jezelf, zoals je bent.
Hier en nu, helemaal gericht op de ander, kom je op het spoor van wat goed is en wat niet, en krijg je de kans om het goede uit te bouwen en aan het andere voorbij te gaan.
Gelukkig worden we er niet alleen op uit gestuurd, maar mogen we per twee gaan om elkaar te bemoedigen, te steunen en te helpen onderscheiden wat van G-d komt en wat niet.
“Ga, zegt hij, ga IN vertrouwen om het go(e)de te doen!”