Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Lc.9,22-25 (6/03/2025)
22 “Eerst zal de mensenzoon veel moeten lijden
en door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden
verworpen en gedood moeten worden
en op de derde dag opgewekt zijn.”
23 En tegen allen zei hij:
“Als iemand van zin is achter mij aan te komen,
moet hij volstrekt neen zeggen tegen zichzelf,
elke dag zijn kruis opnemen
[symbool van de ter dood veroordeelde]
en mij volgen.
24 Want wie zijn leven wil redden,
zal het verliezen,
maar wie zijn leven verliest omwille van mij,
zal het redden.
25 Wat baat het iemand heel de wereld te winnen
als hij zichzelf verlies of schaadt?”
Jezus belooft ons geen gemakkelijke tijd als volgeling! Hij zégt het én hij doet het ons zelf voor. Wie de weg van de verregaande gegeven Liefde gaat, zal daar geen maatschappelijk applaus voor krijgen, integendeel! Dat was in Jezus’ tijd zo; dat is in onze tijd niet anders.
Uit ‘applaus’ zullen wij onze steun dus niet moeten halen. Waaruit dan wel? Natuurlijk uit Jezus’ voorbeeld. Maar het is meer dan zomaar een voorbeeld. Het is het daad-werkelijke bewijs dat G-d óns liefheeft en dat hij dus voor ons zover wil gaan! Déze ontvangen Liefde is voor ons de stevigste ‘motor’ om zelf ook die weg van gegeven Liefde te durven opgaan.
En dan is er natuurlijk nog de belofte van Jezus dat wie deze weg van ‘zijn leven verliezen’ opgaat, het eigenlijk zal winnen. Ook dat heeft hij ons in zijn Verrijzenis bewezen. Verrijzenis is die belofte van ‘vol leven’ over de totaliteit van ons menselijk leven, onze fysieke dood incluis, maar dus ook over elke ‘morzel’ ervan: elke kleine daad van gegeven leven, zal bewijzen Léven in zich te dragen!
Lc.19,28-40 (13/04/2025)
28 Hierna trok hij verder naar Jeruzalem.
29 En het gebeurde, toen hij Betfage en Betanië naderde,
bij de berg die ‘van olijven’ genoemd wordt,
dat hij twee van zijn leerlingen uitzond.
30 Hij zei: “Ga naar het dorp hier voor ons.
Als je er binnengegaan bent,
zul je een vastgebonden veulen vinden
waarop nog niemand heeft gezeten.
Maak het los en breng het.
31 En als iemand jullie vraagt:
“Waarom maken jullie het los?”,
moet je zeggen: “Omdat de heer het nodig heeft.”
32 Die uitgezonden waren gingen nu weg
en vonden het zoals hij hun gezegd had.
33 Toen ze het veulen losmaakten,
vroegen de heren ervan aan hen:
“Wat maken jullie dat veulen los?”
34 Ze zeiden nu: “De heer heeft het nodig.”
35 En zij voerden het tot bij Jezus.
Zij wierpen hun mantel over het veulen
en hielpen Jezus erop zitten. [Zach.9,9]
36 Terwijl hij verder trok,
spreidden zij hun mantels over de weg.
37 Toen hij bijna beneden de berg van olijven was,
begon de menigte leerlingen
met luide stem verheugd God te prijzen
om alle machtige daden die zij hadden gezien.
38 En ze riepen:
“Gezegend de komende – de koning – in de naam van de heer.
Vrede in de hemel, en grootsheid in den hoge!”
39 Enige farizeeën uit de menigte zeiden hem:
“Meester, wijs je leerlingen terecht!”
40 Maar hij antwoordde hen:
“Ik zeg jullie: als zij zwijgen,
zullen de stenen schreeuwen.”
Vandaag roep ik heel enthousiast “Hosanna”. Nog geen half uur later schreeuw ik, samen met alle anderen, Jou aan het kruis. Hoe kan ik Jou zo volgen? Twijfel achtervolgt mij!
Het wordt me duidelijk dat jouw intocht niets te maken heeft met overwinning, met macht of aanzien, ook al had ik dat wel graag gewild. Dan kon ik meegenieten van jouw koninkrijk.
Maar Jij gaat Jeruzalem binnen op een ezel. Dat is jouw troon.
En ik? Hoe kan ik Jou zo volgen? Ik dacht aan een ander soort koning, aan een koninkrijk vol macht en glorie!
Maar ik merk dat zowel in de Hof van Olijven als voor het Sanhedrin jouw antwoord op een schreeuwende menigte vol afgunst, afwijzing en moordlust, telkens weer die stille liefdevolle overgave is.
En ik? Ik zou met alles wat ik in me heb terugvechten om te overleven, om mijn gelijk te krijgen. Hoe kan ik Jou zo volgen? Jubelend en juichend sta ik aan de kant mooie woorden te roepen, maar wat is daarvan te zien in mijn leven?
Ik wil je zo graag volgen, maar zal je wellicht net als Petrus veeleer verloochenen en toch … Neem me mee en wijs me de weg … de weg van zachtmoedigheid zodat ook ik de last van jouw kruis kan dragen, het leed van mijn medemensen.
Lc.1,39-56 (31/05/2025)
39 Kort daarop reisde Maria met haast
naar het bergland, naar een stad in Judea.
40 Ze ging het huis van Zacharias binnen
en begroette Elisabet.
41 Toen Elisabet de begroeting van Maria hoorde,
sprong het kind in haar schoot op
en Elisabet werd vervuld van heilige geest.
42 Ze riep uit:
“Gezegend ben jij onder de vrouwen
en gezegend de vrucht van jouw schoot!
43 Vanwaar valt mij dit toe
dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt?
44 Kijk! Zodra de klank van je begroeting in mijn oor kwam,
sprong het kind in mijn schoot op van uitbundige blijdschap.
45 Gezegend wie vertrouwde,
want wat haar vanwege de heer is gezegd
zal vervulling vinden.”
46 En Maria zong het uit:
“Mijn ziel maak groot de Heer,
47 uitbundig blij is mijn geest om God, mijn bevrijder,
48 want hij heeft omgezien
naar de kleinheid van zijn dienares.
Kijk! Vanaf nu zullen alle generaties mij gezegend noemen.
49 Want hij die geestkrachtig is,
deed grote dingen aan mij.
Heilig is zijn Naam!
50 Zijn barmhartigheid duurt over alle generaties
voor wie hem vreest.
51 Hij toont machtige daden
en slaat hoogmoedigen van hart uiteen;
52 machthebbers haalt hij neer van hun troon
en kleinen maakt hij groot;
53 hongerigen vervult hij met goede gaven
en rijken stuurt hij weg met lege handen.
54 Hij trekt zich Israël, zijn dienaar, aan,
her-innerend zijn tederheid
55 – zoals hij het gezegd had tegen onze vaders –
voor Abraham en voor alle generaties, tot in eeuwigheid.”
56 Maria bleef ongeveer drie maanden bij haar
en keerde dan naar huis terug.
Twee zwangere vrouwen ontmoeten elkaar. Van leven gesproken! Dat lijkt vanzelfsprekend, maar is dat wel zo?
Maria, naar onze normen een nog erg jong meisje, staat nog maar aan het prille begin van dat leven, onwetend over wat haar allemaal te wachten staat. Ongetwijfeld zullen duizenden vragen haar bestormd hebben en zal er ook – al of niet verborgen – angst geweest zijn, minstens veel onzekerheid.
Elisabeth, naar de normen van toen een oude vrouw, staat bijna aan het eind van haar leven, al teveel wetend wat dat leven allemaal kan brengen. Ongetwijfeld zullen duizenden vragen haar bestormd hebben …
Maar zij zoeken elkaar op. Dat is een belangrijke vaststelling! Ze zoeken elkaar op, om hun vreugde te delen en ongetwijfeld ook hun vragen en angsten, en ín die ontmoeting bevestigen ze elkaar in de Lévenskracht die aan hen geschonken is!
De ‘toepassing’ van dit gebeuren gaat véél verder dan alleen voor zwangere vrouwen! Zou vandaag jong en oud elkaar opzoeken en Goddelijke Lévenskracht in elkaar ontdekken en bevestigen?
Lc.11,1-13 (27/07/2025)
1 Eens was Jezus ergens aan het bidden.
Toen hij opgehouden was,
vroeg een van zijn leerlingen:
“Heer, leer ons bidden,
zoals Johannes dat ook aan zijn leerlingen geleerd heeft.”
2 Hij zei hen:
“Telkens wanneer jullie bidden, zeg dan:
Vader,
laat geheiligd worden jouw naam,
laat komen jouw koninkrijk.
3 Geef elke dag weer
ons brood voor de komende dag,
4 en vergeef ons onze verwijdering [zonde]
– zelf vergeven wij ieder die ons iets schuldig is –
en laat ons niet ingaan op beproeving.”
5 En Jezus ging verder
“Stel, je hebt een vriend
en midden in de nacht ga je naar hem toe en vraagt:
“Vriend, leen mij drie broden,
6 want een andere vriend van mij is van een reis
bij mij aangekomen
en ik heb niets om hem voor te zetten.”
7 Zou die dan van binnenuit antwoorden:
“Doe mij die moeite niet aan!
De deur is al gesloten
en mijn kinderen en ik zijn al in bed,
ik kan niet opstaan om ze je te geven.”?
8 Ik zeg jullie:
Zelfs al zou hij niet opstaan en het hem geven
omdat het zijn vriend is,
dan nog zou de onbeschaamdheid hem oproepen
en zal hij hem geven zoveel als hij nodig heeft.
9 Ik druk jullie op je hart:
Vraag – en je zult krijgen,
zoek – en je zult vinden,
klop – en er zal je worden opengedaan.
10 Want iedere vragende
ontvangt,
iedere zoekende
vindt,
voor iedere kloppende
zal er opengedaan worden!
11 Welke vader onder jullie zal,
als je zoon om brood vraagt,
hem een steen geven?
Als hij om vis vraagt,
geef je hem toch geen slang?
12 Als hij om een ei vraagt,
geef je hem toch geen schorpioen?
13 Als jullie dan – ook al zijn jullie slecht –
goede gaven weet te geven aan jullie kinderen,
hoeveel te meer zal de hemelse Vader
heilige Geest geven
aan wie hem daarom vragen?!”
Durf ik iets te vragen aan G-d?
Durf ik iets te vragen aan G-d?
Durf ik iets te vragen aan G-d?
Durf ik iets te vragen aan G-d?
Durf ik iets te vragen aan G-d?
Durf ik iets te vragen aan G-d?
Durf ik iets te vragen aan G-d?
Durf ik iets te vragen aan G-d?
Durf ik iets te vragen aan G-d?
…
(hoe lang moet Hij nog wachten …?)
Lc.1,26-38 (20/12/2020)
In de zesde maand [van de zwangerschap van Elisabeth, de toekomstige moeder van Johannes de doper],
werd de boodschapper [engel] Gabriël vanwege God uitgezonden naar een stad in Galilea, Nazaret genaamd,
naar een jonge vrouw die verloofd [in ondertrouw] was met een man die Jozef heette, uit het huis van [die afstamde van koning] David.
De naam van die jonge vrouw was Maria.
De engel kwam bij haar binnen en zei: “Vrede zij met jou, begenadigde. De Heer weze met jou! Gezegend ben jij onder de vrouwen.”
Zij echter was erg in de war van deze woorden en vroeg zich af wat deze begroeting moest betekenen.
De boodschapper zei tegen haar: “Wees niet bang, Maria, jij hebt genade gevonden bij God. Kijk!
Je zult zwanger worden en een zoon baren en je zult hem de naam ‘Jezus’ [God redt] geven.
Hij zal groot zijn en zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en God de Heer zal aan hem geven de troon van zijn vader David.
Hij zal koning zijn over het huis van Jakob [Israël] tot in eeuwigheid en aan zijn koningschap zal geen grens zijn.”
Nu zei Maria tegen de boodschapper: “Hoe zal dat gebeuren, aangezien ik geen omgang met een man heb?”
De boodschapper antwoordde haar: “Heilige geest zal over jou komen, de geestkracht van de Allerhoogste zal je omhullen.
Daarom ook zal wie uit jou geboren wordt heilig genoemd worden, zoon van God.
Kijk! Elisabet, je bloedverwante, ook zij heeft in haar ouderdom een zoon ontvangen.
Ze is in haar zesde maand, hoewel ze onvruchtbaar werd genoemd. Want bij God is geen woord krachteloos.”
Nu zei Maria: “Ziehier de dienares van de Heer. Moge met mij gebeuren naar jouw woord.”
En de boodschapper ging van haar weg.
“Gezegend ben jij…” en “jij hebt genade gevonden bij God…”.
Wat zou het met je doen als iemand je zo aansprak of stel je even voor dat jij iemand met deze woorden zou aanspreken.
Je zou van minder schrikken en voor gek verklaard worden.
Nochtans, zo gek hoeft dit toch niet te zijn? Zijn we niet allen gezegend? Vinden we niet allen genade bij G-d?
De vraag is of we dit ten volle durven laten doordringen. Want dat heeft consequenties.
Dan zullen we, net als Maria, niet anders kunnen dan in relatie gaan met G-d, ons wederzijds afstemmen op elkaar:
Hij op mij (dat is geen probleem) en ik op Hem (dat is een ander paar mouwen 😊).
Wij zullen voor de keuze komen te staan: Maak ik ruimte in mij voor dat kwetsbare, weerloze kind? Mag G-d in mij ruimte van leven krijgen?
Je kan ook de commentaar van 8 december hier terugvinden
Lc.5,1-11 (2/9/2021)
Op een keer drong de menigte rondom hem om het woord van God te horen. Hij was toen bij het meer van Gennesaret [= meer van Galilea]. Hij zag twee boten aan de oever liggen. De vissers waren eruit gestapt en spoelden hun netten. Hij stapte in één van de boten – het was
die van Simon – en vroeg hem een eindje van het land af te varen. Hij ging zitten en onderrichtte de menigte vanuit de boot.
Toen hij ophield te spreken, zei hij tegen Simon: “Vaar naar het diepe en gooi daar jullie netten uit om iets te vangen.” Simon antwoordde hem: “Meester, de hele nacht door hebben wij gezwoegd en hebben niets gevangen, maar op jouw woord zal ik het net uitwerpen.”
Ze deden dit en vingen zo’n massa vissen dat hun netten ervan dreigden te scheuren. Ze wenkten hun maats in de andere boot om de vangst mee op te trekken. Die kwamen en vulden beide boten tot zinkens toe. Toen hij dit zag, viel Simon Petrus bij Jezus’ knieën neer en zei: “Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig man!” Want verbazing beving hem
en al de mannen die bij hem waren, over de visvangst die ze hadden samengebracht. Zo ook Jakobus en Johannes, de zonen van zebedeus, de metgezellen van Simon.
En Jezus zei tegen Simon: “Wees niet bang! Vanaf nu zul je mensen vangen en het leven schenken.”
Ze brachten de boten aan land, verlieten alles en volgden hem.
Dit verhaal gaat niet over magische krachten, noch over een spectaculair wonder of over het feit dat Jezus deze beroepsvissers even een lesje zou leren. (Hij kent immers niks van vissen. Hij was de zoon van een timmerman.)
Het gaat over een visser die de ganse nacht niks gevangen heeft en zich toch laat overtuigen door een man die niets van vissen kent. Het gaat over een man die in zijn dagelijkse leven – zijn vissersberoep – iets meemaakt waardoor hij verandert, door de knieën gaat. Een man die de huiveringwekkende nabijheid van het goddelijke mag ervaren, die Jezus ontmoet als de getuige van de overweldigende kracht die G-d is, en zo een ander mens wordt. Hij begint te spreken en overtuigt anderen dat er een liefde door de wereld gaat waaraan we allen mogen deelnemen. Hij wordt een mensen’vanger’: iemand die in bescheidenheid getuigt van iets groots dat hem is toe-gekomen en die dit aan anderen aanreikt. Dat maakt het leven intens mooi.
Een verhaal dat ook ons mag raken, zodat we boven onszelf uit komen tot het getuigen van Léven dat ons gegeven wordt.