Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Lc.17,11-19 (13/11/2024)

11    Op weg naar Jeruzalem
       ging Jezus tussen Samaria en Galilea in.
12    Toen hij daar een dorp binnenging,
       kwamen tien melaatsen hem tegemoet,
       die op een afstand bleven staan.
13    Ze riepen:
       “Jezus, ontferm je over ons!”
14    Jezus zag hen aan en zei:
       “Ga, en toon jullie aan de priesters.”
       En terwijl ze gingen,
       werden ze gereinigd.
15    Eén van hen nu,
       toen hij zag dat hij geheeld was,
       keerde terug
       en verheerlijkte God met luide stem,
16    en hij viel voor Jezus’ voeten neer
       om hem te danken
       – en hij was een Samaritaan
       [die volgens de Joden niet op de juiste wijze hun geloof beleefden].
17    Jezus vroeg hem:
       “Zijn niet alle tien gereinigd?
       Waar zijn dan de andere negen?
18    Is er dan niemand teruggekeerd
       om God de eer te geven
       dan alleen deze allochtoon?”
19    En hij zei tegen hem:
       “Sta op en ga.
       Je geloof heeft je behoed.”

Tien melaatsen worden geheeld. Eind goed al goed! De een na de ander gaat weg, naar vrienden, familie, … Maar één van hen blijft achter, verbaasd en diep verwonderd. Hij is een vreemdeling. Hij wil iets zeggen, maar de negen anderen zijn al vertrokken. Hij maakt zich zorgen: zouden ze niet weer vervallen in hun oude patronen, zich opnieuw onaanraakbaar maken? Maar zij luisteren niet.
Hij is degene die terugkeert naar de plek waar zijn genezing begon. Het is de plek waar hij in beweging werd gezet en waar hij vertrouwen vond. Hij keert terug naar Jezus die voor hem de weg opende. Op die plek wordt hij diep ontroerd en buigt diep, in ontzag voor wat hem is overkomen door Jezus. Door Jezus? Daar is Jezus het niet mee eens, want hij zegt: ”Je geloof heeft je behoed.”
In verbinding met de Bron van leven, word ieder van ons op weg gezet om ten diepste verbonden te raken. Daar ontvangen we nieuw leven – als opgestane, opgewekte mensen. Dat is het perspectief dat voor ons ligt. Onderweg, kan het je overkomen.

Lc.18,1-8 (16/11/2024)

     Hij vertelde hen nog een gelijkenis,
       met het oog op dat het nodig is
       te blijven bidden en te volharden:

     “In een stad was er een rechter
       die de vrees voor God
       en de bekommernis om mensen
       niet kende.
3      Nu was er in die stad een weduwe
       die telkens opnieuw naar hem toekwam:
       “Doe mij recht ten opzichte van mijn tegenpartij.”
     Een tijdlang wilde hij niet,
       maar op den duur zei hij tegen zichzelf:
       “Ook al ken ik niet
       de vrees voor God
       en de bekommernis om mensen,
5      omdat die weduwe mij zo last berokkent,
       zal ik haar recht doen,
       anders komt ze mij nog in mijn gezicht slaan.”

     Nu zei de Heer:
       “Hoor wat deze ongerechte rechter zegt!
     Zal God dan geen recht doen
       aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot hem roepen
       en lankmoedig naar hen luisteren?
     Ik zeg jullie:
       Met haast zal hij hen recht doen!
       Maar als de mensenzoon zal komen,
       zal hij dan wel vertrouwen vinden op aarde?”

Jezus roept op om altijd te blijven bidden en nooit op te geven. Met de parabel maakt hij duidelijk wat hij bedoelt: Je moet volhardend blijven roepen, blijven vragen, totdat je gerechtigheid ervaart. Het gaat erom je stem te laten horen, keer op keer. Roepen (of bidden – dat is hetzelfde) geeft je de kracht om vol te houden, om het bij G-d te houden, om het uit te houden. Het gaat om standvastig opkomen voor wat recht is, net zoals de weduwe in het verhaal, totdat zelfs de rechter van gedachten verandert. Als een onrechtvaardige rechter zich al laat overtuigen, hoeveel te meer zal God dan niet reageren?
Maar, Jezus stelt zich de vraag of er gelovigen zullen zijn die, net als de weduwe, dag en nacht blijven roepen tot G-d? Of er mensen zullen zijn die niet vroom wat woorden prevelen, maar bidden vanuit de diepe overtuiging dat ze niet kunnen Léven zonder in relatie te blijven met de Onderstroom van het leven, met G-d. Bidden is voor hen niet iets dat je af en toe doet om je relatie met God op te frissen, maar het is een manier van leven, een ademhaling in verbondenheid met Hem.

Lc.20,27-40 (23/11/2024)

27    Nu kwamen er naar Jezus enige van de sadduceeën,
       die [als religieuze stroming voor wie enkel de eerste vijf boeken van de Schrift bepalend waren]
       tegenspreken dat er een opstanding [uit de dood] bestaat.
       Ze vroegen hem:
28    “Meester, Mozes heeft voor ons geschreven:
       Als iemands broer sterft
       en die had een vrouw maar bleef kinderloos,
       dan moet zijn broer diens vrouw huwen
       en nakomelingen verwekken voor zijn broer. [Deut.25,5-10]
29    Nu waren er zeven broers.
       De eerste huwde en stierf kinderloos.
30    De tweede huwde haar,
31    en de derde
       en zo lieten alle zeven geen kinderen na toen ze stierven.
32    Het laatst stierf ook de vrouw.
33    Die vrouw nu, bij de opstanding,
       van wie van hen wordt zij de vrouw,
       want alle zeven hebben haar toch als vrouw gehad?”
34 Jezus antwoordde hen:
       “De kinderen van deze tijd
       huwen en worden ten huwelijk gegeven,
35    maar wie waardig geacht worden
       deel te hebben aan díe tijd
       van de opstanding uit de dood,
       huwen niet en worden niet ten huwelijk gegeven.
36    Want ze kunnen ook niet meer sterven,
       want ze zijn aan engelen gelijk.
       Ze zijn kinderen van God
       nu ze kinderen van de opstanding zijn.
37    Dát de doden opgewekt worden,
       heeft ook Mozes aangeduid
       bij de [Godsontmoeting bij de brandende] braamstruik,
       wanneer hij God noemt:
       de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. [Ex.3,6]
38    God is toch geen God van doden,
       maar van levenden?
       Ja, voor hem leven allen!”
39    Enige schriftgeleerden antwoordden daarop:
       “Meester, dat heb je goed gezegd”,
40    en ze durfden hem niets meer te vragen.

Over weinig leerstellig discussies is Jezus zo duidelijk dan over ‘de opstanding’. Jezus was geen theoreticus, schreef geen boeken, vaardigde eigenlijk geen leerstellingen uit, … Hij lééfde, dicht bij het dagelijks wel en wee van mensen, én dicht bij zijn G-d, die hij Abba – papa – durfde noemen.
Maar als men met de vraag over de opstanding bij hem komt, zegt hij klinkklaar: “God is toch geen God van doden, maar van levenden? Ja, voor hem leven allen!” De evidentie waarmee hij dit zegt, zorgt er helaas voor dat hij er weinig uitleg bij geeft, maar aan zijn reactie op het verhaaltje dat men opdist, kunnen we wel weten … dat we het niet zullen weten! De opstanding is ‘ondenkbaar’, niet omdat ze er niet zou zijn, maar omdat ze buiten alle menselijke categorieën valt. Alleen vanuit G-d valt ze te ‘denken’, en “voor G-d leven allen”.
Op het ogenblik dus dat wij ín G-d gaan leven – dat is hopelijk na onze fysieke dood, maar dat kan ook al binnen ons fysieke leven, in de mate dat wij G-ds Geest daar ten volle in werkzaam laten zijn – Léven wij in de opstanding!

Lc.3,1-6 (8/12/2024)

     In het vijftiende jaar van het bewind van keizer Tiberias,
       toen Pontius Pilatus heerste over Judea,
       Herodes viervorst was over Galilea,
       zijn broer Filippus viervorst over de streek van Iturea en Trachonitis,
       en Lysanias viervorst over Abilene,
     tijdens het hogepriesterschap van Annas en Kajafas,
       kwam het woord van God over Johannes,
       de zoon van Zacharias,
       in de woestijn.
     Hij trok rond in heel de Jordaanstreek
       en verkondigde een doop van verandering [omkeer, inkeer]
       tot vergeving van zonden,
     zoals geschreven staat in de boekrol
       met de woorden van de profeet Jesaja:
       Een stem van een roepende in de woestijn:
       Bereid de weg van de heer,
       maak recht zijn paden!
     Alle dalen zullen gevuld,
       alle bergen en heuvels afgevlakt worden;
       kromme wegen zullen recht gemaakt,
       ruwe wegen effen gemaakt worden;
     en alle vlees [sarx = wat de mens naar de aarde richt]
       zal de redding van God zien. [Jes.40,3-5]

De start van het optreden van Johannes de doper wordt zeer precies in de tijd gesitueerd. De Romeinse overheden, de Joodse burgerlijke en religieuze overheden worden genoemd. Het is alsof de evangelist heel duidelijk wil maken: de aanzet voor de komst van G-d in de wereld is iets heel precies, iets heel concreets! Het is geen vage belofte of wereldvreemde zweverij, neen, het begint heel tastbaar hier en nu!
Evenwel in kiem …!
De prediking van Johannes was nog niet de volle doorbraak van het koningschap van G-d. Zelfs Jezus kon die doorbraak alleen brengen in zijn eigen persoon en een beetje in zijn omgeving, maar ook hij moest aankondigen dat er meer kwam.
Maar de kiem is geplant! En die houdt onherroepelijk de belofte in van het komen van de volle rijkdom van G-d!
Vandaag mogen wij zien en vertrouwen hoe die tastbare kiemen groeien, én mogen wij op onze beurt, net als de doper, kiemen planten, in heel concrete daden die verwijzen naar G-ds Goedheid. Zó zal zijn weg bereid worden …

Lc.3,10-18 (15/12/2024)

10    De menigte vroeg hem nu:
       “Wat moeten wij dan doen?”
11    Hij gaf hen als antwoord:
       “Wie twee stel onderkleren heeft,
       moet delen met wie er geen heeft,
       en wie eten heeft, moet hetzelfde doen.”
12    Er kwamen ook tollenaars om zich te laten dopen.
       Ook zij vroegen hem: “Meester, wat moeten wij doen?”
13    Tegen hen zei hij:
       “Vorder niet meer dan jullie is voorgeschreven.”
14    Ook soldaten vroegen hem:
       “En wij, wat moeten wij doen?”
       Tegen hen zei hij:
       “Je mag niemand uitschudden of afpersen.
       Wees tevreden met je soldij.”
15    Het volk koesterde een verwachting
       en vroeg in hun binnenste af
       of Johannes soms de Gezalfde [christos / messiah] zou zijn.
16    Johannes antwoordde openlijk:
       “Ik, ik doop jullie wel met water,
       maar er komt een sterkere dan ik,
       van wie ik niet eens geschikt ben
       om de riem van zijn sandalen los te maken.
       Hij zal jullie dopen in heilige geest en vuur!
17    Hij heeft de wan [dorsvlegel] in zijn hand
       om zijn dorsvloer grondig te zuiveren.
       Het graan zal hij bijeenbrengen in zijn schuur
       en het kaf zal hij verbranden in onblusbaar vuur!”
18    Zo en op andere wijzen spoorde hij hen aan
       en verkondigde het volk de goede boodschap.

“Wat moeten we doen?” Deze vraag brengt mensen van allerlei slag naar Johannes de Doper. Het is een vraag van alle tijden. Ze ontstaat uit een verlangen om te weten en gaat gepaard met een besef van niet-weten. Het is een stap van vertrouwen: het geloof dat er Iemand is die mag zeggen wat je te doen staat. Deze vraag welt op bij niet-weters, zoekers, bij hen die erkennen dat zij het antwoord niet hebben, en daarom naar Johannes toestappen.
Johannes probeert, in alle bescheidenheid, een antwoord te formuleren. In wezen bevestigt hij wat ieder oprecht mens diep van binnen al weet. Maar hij daagt hen uit om vérder te gaan. Hij roept hen op om zo ver te gaan dat ze innerlijk leeg genoeg worden om ruimte te maken, zodat zij voorbereid zijn op de komst van de Messias. Want alleen hij kan werkelijk zeggen wat ieder van ons te doen staat.
De Advent kan een geschikte tijd zijn om hiermee aan de slag te gaan. Johannes spoort ook ons aan: maak ruimte in jezelf. Laat los wat je gevangen houdt zodat je vrij bent. Vrij voor hem, de Messias.

Lc.1,5-25 (19/12/2024)

5      Het gebeurde in de dagen van koning Herodes van Judea.
       Er was een zekere priester, genaamd Zacharias [de Heer gedenkt],
       uit de priesterafdeling van Abia.
       Zijn vrouw was een afstammeling van Aäron,
       haar naam was Elisabet [de Heer is mijn eed].
6      Beide waren integer in Gods ogen.
       [integer = ‘rechtvaardig’, niet enkel als sociaal of juridisch begrip,
         maar als een allesomvattende levenswijze, nl. een volledige gerichtheid op God]
       Hun levenswandel liep onberispelijk
       langs alle geboden en richtingwijzers van de Heer.
7      Ze hadden geen kinderen,
       want Elisabet was onvruchtbaar
       en beiden waren al op leeftijd.
8      Nu gebeurde het dat zijn afdeling aan de beurt was
       om de tempeldienst te vervullen
     en Zacharias werd aangewezen
       – naar hun gewoonte van uitverkiezing –
       om het wierookoffer te brengen
       en binnen te gaan in het heiligdom van de Heer.
10    Op het uur van het wierookoffer
       was de menigte van het volk buiten [op het tempelplein] aan het bidden.
11    Er verscheen hem een boodschapper [engel] van de Heer,
       staande aan de rechterkant van het wierookaltaar.
12    Toen hij dit zag, raakte Zacharias erg ontzet
       en angst overviel hem.
13    De boodschapper zei nu tegen hem:
       “Wees niet bang, Zacharias,
       want je persoonlijk smeekgebed is verhoord:
       je vrouw Elisabet zal je een zoon baren
       en je zult hem noemen: Johannes [God is genadig].
14    Vreugde en uitbundige blijdschap zal hij voor je zijn
       en velen zullen zich over zijn geboorte verheugen.
15    Want hij zal groot zijn in Gods ogen.
       Wijn of sterke drank zal hij niet drinken [Num.6,3]
       en hij zal met heilige geest vervuld worden
       van de moederschoot af.
16    Hij zal vele Israëlieten toekeren
       naar de Heer hun God.
17    En hij zal voor hem uit gaan
       in de geest en de dynamiek van Elia,
       om harten van vaders te keren tot harten van kinderen,
       om dwalenden te keren tot integeren,
       om voor de Heer te bereiden een toegerust volk.”
18    Zacharias vroeg aan de boodschapper:
       “Waaraan zal ik dit weten,
       want ik ben oud en ook mijn vrouw is al op leeftijd?”
19    De boodschapper antwoordde hem:
       “Ik ben Gabriël [man Gods],
       die staat voor het aangezicht van God,
       en ik ben uitgezonden om je te spreken
       en je dit bevrijdende nieuws te brengen.
20    Kijk! Je zult zwijgen,
       niet bij machte te spreken,
       tot op de dag dat dit alles zal gebeuren,
       omdat je niet op mijn woorden vertrouwde,
       die nochtans op hun tijd vervuld zullen worden.”
21    Het volk nu was aan het wachten op Zacharias
       en ze verwonderden zich
       dat hij zo lang in het heiligdom bleef.
22     Toen hij naar buiten kwam,
       kon hij niet spreken tegen hen.
       Ze begrepen dat hij in het heiligdom
       een visioen had gezien.
       Hij deed gebaren tegen hen, maar bleef stom.
23     Toen de dagen van zijn tempeldienst vervuld waren,
       ging hij terug naar huis.
24     Na deze dagen werd zijn vrouw Elisabet zwanger.
       Ze hield zich vijf maanden verborgen
       en toen zei ze:
25    ”Zo heeft de Heer aan mij gedaan!
       Hij heeft omgezien naar mij
       en mijn smaad onder de mensen weggenomen!”

De voorbereidingen zitten in de laatste rechte lijn. G-d is op zoek naar een plaats waar hij onder de mensen geboren kan worden. Hij wil heel graag onder hen komen wonen – meer nog: ín hen wonen. Maar wie wil hem ontvangen?
Wie wil hem die plaats bereiden? Wie wil meewerken om hem uiteindelijk méns te laten worden?
Zou het zijn in dat al wat ouder koppel, dat samen heel hun leven heeft gericht ‘naar de geboden en richting-wijzers van de Heer’ – wat ongetwijfeld níet betekent dat heel hun leven over rozen is gegaan? Integendeel, hun kinderloosheid zal hen een diepe pijn hebben berokkend, maar blijkbaar zijn er ze niet door verbitterd geraakt. Ook apathisch zijn er ook niet door geworden. Van Zacharias horen we zelfs uitdrukkelijk dat hij is blijven bidden om een antwoord op hun kinderloosheid. En ondertussen – dus misschien wel vijftig jaar lang – zijn ze integer hun weg blijven gaan.
Dáár – moet G-d hebben gedacht – dáár, bij zo’n mensen, groeit er ruimte voor iets heel nieuws, iets ‘ongehoords’, iets ‘goddelijks’. Dáár kan ik een begin maken – en Ik zal het doen in menselijk herkenbare vormen, maar het zal G-ddelijk zijn …
En als G-d dat tóen deed, waarom zou hij dat vandaag niet meer doen?