Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Lc.6,36-38  (14/03/2022)

Word mede-lijdend zoals ook jullie Vader mede-lijdend is.
Oordeel niet en je zult niet geoordeeld worden.
Veroordeel niet en je zult niet veroordeeld worden.
Spreek vrij en je zult vrijgesproken worden.
Geef en er zal je gegeven worden.
Een goeie maat zullen ze je in de schoot werpen,
geschud, aangestampt en overlopend.
Want met de maat waarmee jullie meten, zul je ook gemeten worden.”

Het staat er niet in die letterlijke woorden, maar het is duidelijk hoe Jezus hier onze relatie met medemensen in één lijn zet met onze relatie met G-d. De kwaliteit van de ene zegt alles over de andere, en omgekeerd.
Dat wie mensen aan de kant laat, ook G-d aan de kant zal laten, dat willen we nog wel zeggen – over anderen natuurlijk. Dat wie G-d aan de kant laat, ook mensen aan de kant zal laten, dat durven we zelfs over anderen bijna niet uitspreken.
Wij zijn – waarschijnlijk – wel vertrouwd met de woorden van dit stukje Evangelie. Door die vertrouwdheid lopen we echter het risico niet meer op te merken hoe schokkend en ‘abnormaal’ die woorden zijn! Ga het maar even na je in eigen leven hoe ‘normaal’ mede-lijden is (het streepje wil duidelijk maken dat het níet gaat over betuttelende compassie, maar om mee in het lijden van een ander te gaan staan); niet-veroordelen (open de ander als anders verwelkomen); vrijspreken (ipv mensen vast te zetten door onze woorden); gul geven; …
Vastentijd is de uitgelezen kans om onze relaties, zowel de menselijke als de goddelijke, eens onder de loep te nemen!

Lc.9,28b-36 (6/08/2022)

Zo’n acht dagen hierna gebeurde het dat Jezus Petrus, Johannes en Jakobus meenam en de berg opging om te bidden. In het bidden gebeurde het:
Het beeld [/de aanblik] van zijn gelaat veranderde en zijn kleding werd stralend wit. Kijk! Twee mannen spraken met hem. Het waren Mozes en Elia, die in grootsheid verschenen. Zij spraken over zijn uittocht [exodon: uittocht – hier: sterven – met de implicatie van doortocht én intocht] die hij moest volbrengen in Jeruzalem.
Petrus en degenen die bij hem waren, waren ondertussen overmand door de slaap. Nu klaarwakker geworden, zagen zij zijn grootsheid en de twee mannen die bij hem waren.
Toen die aanstalten maakten om van hem weg te gaan, zei Petrus tegen Jezus: “Meester, het is goed dat wij hier zijn! Laten wij drie tenten maken: één voor jou, één voor Mozes en één voor Elia”, niet wetend wat hij zei.
Terwijl hij dit zei, ontstond er een wolk die hen [allen] overschaduwde. Ze [de leerlingen] werden bevreesd toen zij [Jezus, Mozes en Elia] de wolk binnengingen. Er kwam een stem uit de wolk: “Dit is mijn daad-werkelijk geliefde zoon. Luister naar hem.”
Toen de stem verstilde vonden ze Jezus daar alleen. Zij zwegen en vertelden in die dagen aan niemand iets van wat ze gezien hadden.

Er kan veel in een woord verscholen liggen. Gewoonlijk lezen wij: “Zij spraken over zijn heengaan.” In het Grieks staat er exodon. Nu hoef je geen Grieks te kennen om de verwijzing te horen naar het boek Exodus. Daar wordt het meestal met uittocht vertaald. En je hoeft er ook niet alle details van het verhaal voor te kennen om te weten dat bij die uittocht (uit het land van verdrukking) ook hoort: doortocht (door de dreigende, maar daardoor levengevende, zee) én intocht (in het land van G-ds belofte).
Natuurlijk is hier sprake van Jezus’ sterven, de ultieme consequentie van zijn liefde. Maar door het woord exodon weten we dat dit sterven niet zomaar een losstaand gegeven is. Enerzijds wordt dit sterven helemaal ingeschreven in de lijn van G-ds verhaal met mensen dat al sinds tijden aan de gang is. Anderzijds mag hij zelf ook bevestigd krijgen dat zijn ‘uittocht’, zijn sterven, zal uitlopen op nieuw leven.
Wellicht weet ik ook niet wat ik zeg, maar toch: Het is goed dat wij hier zijn. Laten wij drie tenten bouwen en even verwijlen bij dit gebeuren dat zowel de verleden als de toekomstige tijden omspant …

Lc.5,1-11 (1/09/2022)

Op een keer drong de menigte rondom hem om het woord van God te horen. Hij was toen bij het meer van Gennesaret [= meer van Galilea]. Hij zag twee boten aan de oever liggen. De vissers waren eruit gestapt en spoelden hun netten. Hij stapte in één van de boten – het was die van Simon – en vroeg hem een eindje van het land af te varen. Hij ging zitten en onderrichtte de menigte vanuit de boot.
Toen hij ophield te spreken, zei hij tegen Simon: “Vaar naar het diepe en gooi daar jullie netten uit om iets te vangen.” Simon antwoordde hem: “Meester, de hele nacht door hebben wij gezwoegd en hebben niets gevangen, maar op jouw woord zal ik het net uitwerpen.” Ze deden dit en vingen zo’n massa vissen dat hun netten ervan dreigden te scheuren. Ze wenkten hun maats in de andere boot om de vangst mee op te trekken. Die kwamen en vulden beide boten tot zinkens toe.
Toen hij dit zag, viel Simon Petrus bij Jezus’ knieën neer en zei: “Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig man!” Want verbazing beving hem en al de mannen die bij hem waren, over de visvangst die ze hadden samengebracht. Zo ook Jakobus en Johannes, de zonen van zebedeus, de metgezellen van Simon.
En Jezus zei tegen Simon: “Wees niet bang! Vanaf nu zul je mensen vangen en het leven schenken.” Ze brachten de boten aan land, verlieten alles en volgden hem.

Zou ík de moed hebben nog eens opnieuw te proberen? Zou ik, moe van alle getrek en gesleur een hele nacht door – en dan nog zonder dat het resultaat opleverde, op zeggen van een of andere rabbi toch nog maar weer eens uit gaan vissen?
Menselijkerwijze zou het nog maar normaal zijn dat niet meer te doen! Wie zich dus enkel door menselijke overwegingen laat leiden, laat het hierbij en keert (misschien) morgen terug tot de orde van de dag.
Is dat niet wat er vandaag al te vaak in onze kerk gebeurt? Moe van alle getrek en gesleur ‘zonder resultaat’ het dan maar opgeven, ook door wie ogenschijnlijk wel ‘binnen’ die kerk blijft? Is dat geen teken dat er teveel op de eigen menselijke krachten en redeneringen wordt gerekend?
Maar wat zal ík doen? Zal ik het wél proberen? Zal ik erop uitgaan met het ‘en toch…’, omdat ik níet uitga van mijn éigen krachten, maar durf rekenen Jezus’ Woord: “Vaar naar het diepe …”

Lc.6,39-42 (9/09/2022)

Hij vertelde hen nu een gelijkenis:
“Een blinde kan toch niet een blinde op weg leiden? Zullen beide dan niet in een put vallen?
Een leerling staat niet boven zijn leermeester. Maar als hij volgroeid zal zijn, zal hij zijn zoals zijn leermeester.
Maar wat kijk je naar de splinter in het oog van je broer als je de balk in je eigen oog niet opmerkt? Of kun je tegen je broer zeggen: ‘Broer, laat me de splinter uit je oog weghalen’, als je de balk in je eigen oog niet ziet? Ondermaatse oordelaar! [hypocritès] Haal eerst de balk uit je eigen oog, dan [pas] zul je doorzicht hebben om de splinter uit het oog van je broer te halen.”

Om anderen de weg te kunnen wijzen, te leiden, heeft men inzicht nodig. Wie dat inzicht mist, is blind. Dit gold voor de farizeeën, maar dat geldt ook voor de leerlingen (voor ons) wanneer zij aan zichzelf overgelaten zijn. Overgelaten aan zichzelf gaat het als volgt: Men ziet eerst de splinter bij de broeder en ergert zich er aan. De volgende stap is dat men de splinter wil verwijderen. Daarbij wordt de ander met ‘broeder’ aangesproken, maar niet als broeder behandeld, want in plaats van naast hem gaat men boven hem staan. Wie zich zo inspant om een ander te veranderen maar niet ziet hoeveel er bij zichzelf nog schort, wordt door Jezus een ‘ondermaatse oordelaar’ genoemd. Wie écht verlangt naar gerechtigheid zal eerst zelf G-dgericht moeten gaan leven en pas daarna naar de ander kijken. Dit is geen pleidooi om er dan maar van af te zien om elkaar te vermanen, neen, maar wel om dit te doen in een geest van vergevingsgezindheid en zachtmoedigheid.

Lc.7,36-50 (15/09/2022)

Iemand van de Farizeeën verzocht Jezus nu bij hem te komen eten. Toen hij bij het huis aankwam, ging hij aan tafel aanliggen.
Maar kijk! Een vrouw die in de stad als zondares bekend stond, bemerkte dat Jezus in het huis van de Farizeeër was. Ze nam een albasten kruikje geurige balsem mee en ging wenend achter hem, bij zijn voeten staan. Haar tranen maakten zijn voeten nat en met haar hoofdhaar droogde ze die af. Ze kuste zijn voeten liefdevol en zalfde ze met de balsem.
De Farizeeër die hem uitgenodigd had, zag dit en dacht bij zichzelf: ‘Als die man een profeet was, dan zou hij weten wie en wat voor iemand die vrouw is die hem aanraakt. Hij zou toch moeten weten dat ze een zondares is!’
Jezus antwoordde hem door te zeggen: “Simon, ik wil je iets zeggen.” “Spreek, meester!”, zei hij. “Een zekere geldschieter had twee schuldenaars. De ene was hem vijfhonderd daglonen schuldig, de andere vijftig. Omdat ze niets hadden om te betalen, schonk hij het hen beide uit genade.” “Zeg mij eens, wie van hen beide zal hem meest daadwerkelijke liefde tonen?” Simon antwoordde: “… Ik vermoed degene aan wie hij het meest geschonken heeft …?” Jezus zei: “Je oordeel is juist.”
Zich nu omkerend naar de vrouw, ging hij verder tegen Simon: “Zie je deze vrouw? Ik ben in jouw huis binnengekomen, maar water om mijn voeten te verfrissen heb jij mij niet gegeven. Zij echter heeft met haar tranen mijn voeten nat gemaakt en ze met haar haren afgedroogd. Een kus heb jij mij niet gegeven, maar zij heeft sinds ik binnengekomen ben onophoudelijk mijn voeten liefdevol gekust. Mijn hoofd heb jij niet met olijfolie gezalfd, maar zij heeft mijn voeten gezalfd met geurige balsem.”
“Om die genade zeg ik je: Haar vele zonden zijn haar vergeven. Bewijs daarvan is dat zij veel daadwerkelijke liefde heeft getoond. Wie weinig vergeven wordt, toont weinig daadwerkelijke liefde.”
Nu zei Jezus tot de vrouw: “Je zonden zijn je vergeven.” De andere tafelgenoten begonnen onder elkaar te mompelen: “Wie is die man, dat hij zonden vergeeft?” Maar hij zei verder tot de vrouw: “Deze daad van innerlijk vertrouwen heeft je behoed. Ga heen tot vrede!”

Speelt Jezus hier een spel met zijn gastheer? Door zijn spitsvondige reactie zou je dat kunnen denken. Toch doet hij eigenlijk niet meer dan alleen maar de feiten op een rijtje zetten en de logica verder zijn werk laten doen.
Welmenende mensen – die stilletjes denken dat ze in het gelijk staan – doen dat wel meer, de logica van de feiten naast zich neer leggen omdat ze het eigen doel niet dienen of bevestigen. Jezus doorprikte dat toen. Mag hij dat ook vandaag doen, in míjn leven?

Lc.9,18-22 (23/09/2022)

Op zekere dag was Jezus aan het bidden op een eenzame plek. Zijn leerlingen waren bij hem en hij vroeg hun: “Wie zeggen de mensen dat ik ben?” Zij antwoordden: “Johannes de doper, anderen Elia, en nog anderen dat een van de vroegere profeten is opgestaan.”
“Maar jullie, vroeg Jezus, wie zeggen jullie dat ik ben?” Petrus antwoordde: “De gezalfde [christos / messiah] van God!” Maar hij drukte hen met klem op het hart dit aan niemand te zeggen. “Eerst zal de mensenzoon veel moeten lijden en door de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden verworpen en gedood moeten worden en op de derde dag opgewekt zijn.”

Stel dat Jezus die vraag aan mij zou stellen: “Wie zeg jij dat ik ben?” Vermoedelijk zou mijn antwoord iets zijn in de richting van … dat ik het niet weet en dat ik het waarschijnlijk ook nooit echt zal weten en dat ik dat zelfs helemaal niet erg vind.
Niet weten geeft mij immers zoveel meer levensruimte. Het zorgt ervoor dat onverwacht nieuwe aspecten van de a/Ander aan het licht kunnen komen. Het voert mij binnen in een wereld van niet-weten en niet-verbeelden, in een wereld van aanwezigheid en nabijheid zonder vast te houden (zoals Jezus bij het lege graf zei tot Maria van Magdalena). Er is immers een andere nabijheid dan diegene waaraan wij mensen spontaan denken, nl. een stille, onuitsprekelijke nabijheid voorbij, of liever voorafgaand aan, alle woorden. Al levend in die nabijheid, groeit er een verwantschap zonder te grijpen of te begrijpen. Zo is het dat ik Jezus zou willen benoemen: een fascinerend Mysterie, een geheimvolle nabijheid die mij oproept om zo ook voor elkaar te zijn.