Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

3de Paaszondag
Lc. 24,13-35 Emmausgangers (26/4/2020)

Op de eerste dag van de week waren er twee leerlingen van Jezus op weg naar een dorp dat Emmaüs heette en dat zestig stadiën van Jeruzalem lag.
Zij spraken met elkaar over alles wat was voorgevallen. Terwijl zij zo aan het praten waren en van gedachten wisselden,
kwam Jezus zelf op hen toe en hij liep met hen mee. Maar hun ogen werden verhinderd hem te herkennen.
Hij vroeg hun: 'Wat is dat voor een gesprek dat gij onderweg met elkaar voert?' Met een bedrukt gezicht bleven ze staan.
Een van hen, die Kléopas heette, nam het woord en sprak tot hem: 'Zijt gij dan de enige vreemdeling in Jeruzalem,
dat gij niet weet wat daar dezer dagen gebeurd is?' Hij vroeg hun: 'Wat dan?' Ze antwoordden hem: 'Dat met Jezus de Nazarener, een man die profeet was,
machtig in daad en woord, in het oog van God en heel het volk; hoe onze hogepriesters en overheidspersonen hem hebben overgeleverd
om hem ter dood te laten veroordelen en hoe zij hem aan het kruis hebben geslagen. En wij leefden in de hoop, dat hij degene zou zijn
die Israël ging verlossen! Maar met dit al is het reeds de derde dag sinds die dingen gebeurd zijn. Wel hebben een paar vrouwen uit ons midden
ons in de war gebracht; ze waren in de vroegte naar het graf geweest maar hadden zijn lichaam niet gevonden en ze kwamen zeggen,
dat zij ook nog een verschijning van engelen hadden gehad, die verklaarden dat hij weer leefde. Daarop zijn enkelen van de onzen naar het graf gegaan
en zij bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden, maar hem zagen ze niet.'
Nu sprak hij tot hen: 'O onverstandigen, die zo traag van hart zijt in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben!
Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?' Beginnend met Mozes verklaarde hij hun uit al de profeten
wat in al de Schriften op hem betrekking had.
Zo kwamen ze bij het dorp waar ze heengingen, maar hij deed alsof hij verder moest gaan. Zij drongen bij hem aan:
'Blijf bij ons, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde.' Toen ging hij binnen om bij hen te blijven.
Terwijl hij met hen aanlag nam hij brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hun toe. Nu gingen hun ogen open en zij herkenden hem,
maar hij verdween uit hun gezicht. Toen zeiden ze tot elkaar: 'Brandde ons hart niet in ons, zoals hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?'
Ze stonden onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem terug. Daar vonden ze de elf met de mensen van hun groep bijeen.
Dezen verklaarden:'De Heer is werkelijk verrezen, hij is aan Simon verschenen.'
En zij van hun kant vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe hij door hen herkend werd aan het breken van het brood.

Wie ziet wat?
Jezus ziet twee bedroefde mannen mompelend afdruipen, het onvermijdelijke uitgelachen worden tegemoet. Ze moesten zo nodig toch eens met die fantast uit Galilea meelopen – je ziet wat er van komt. Maar hij ziet ook hun diepe verdriet, hun ontgoocheling die niet oppervlakkig is. Hij ziet hun verwarring en hun onmacht. Dat ziet hij, omdat hij hun vriend is.
Daarom gaat hij mee in hun verhaal.
De twee mannen zien een eenzame reiziger, die wel goed kan vertellen en zo een beetje hun verdriet en schrik kan verdrijven. Meer nog, ze worden er warempel warm van.
En ze zien die eenling – zonderling – in hún plaats brood nemen en delen. En dan zien ze – of zien ze niets meer? of zien ze des te beter? – dat die vreemdeling geen vreemdeling was!
Dat zien ze, omdat hij hun vriend is. Daarom gaan ze mee in zijn verhaal. In tegenstroom.
Vriendschap vermag veel …

 

Lc. 24,13-35 (7/4/2021)

Kijk! Juist op die dag waren twee van hen [van de ruimere groep leerlingen die in Jeruzalem het bericht van de vrouwen hadden gehoord] op weg naar een dorp dat Emmaüs heette en zo’n zestig stadiën [ca. 11km] van Jeruzalem lag. Zij wisselden met elkaar van gedachten over alles wat was voorgevallen. En zo sprekend en samen zoekend, gebeurde het dat Jezus zelf hen naderde en samen met hen verder trok. Maar hun ogen waren verstard zodat ze hem niet herkenden.
Nu zei hij tegen hen: “Wat is dat voor woordenwisseling onder jullie onderweg?” Met een somber gezicht bleven ze staan. Eén van hen, die Kleopas heette, antwoordde: “Ben jij dan de enige passant [paroikos] in Jeruzalem die niet gehoord heeft wat daar deze dagen is gebeurd?” Hij vroeg: “Wat dan?” Ze zeiden: “Wel, over Jezus, uit Nazaret. Hij was een profetisch man, vol-macht in werk en woord voor God en heel het volk. Hoe onze hogepriesters en leiders hem hebben uitgeleverd tot een terdoodveroordeling en hem hebben gekruisigd. En wij hoopten dat hij Israël zou gaan verlossen, maar ondertussen is het al de derde dag sinds die dingen gebeurd zijn. Wel waren er enkele vrouwen uit ons midden die ons in verwarring brachten. Zij waren vroeg in de morgen naar het graf gegaan, maar vonden zijn lichaam niet, en zij kwamen zeggen dat ze een visioen van boodschappers [angeloi] hadden gezien, die zeiden dat hij leeft. Enkele van de mensen die met ons samen waren, zijn dan naar het graf gegaan. Ze vonden het zoals de vrouwen hadden gezegd, maar hem hebben ze niet gezien.”
Nu zei hij tegen hen: “O onverstandigen en tragen van hart om tot vertrouwen te komen op grond van alles wat de profeten hebben gezegd … ‘Moest’ soms niet de Gezalfde [Christos] dit alles lijden om binnen te gaan in zijn grootheid?” En beginnend bij Mozes legde hij bij al de profeten duidelijk aan hen uit wat in al de Geschriften op hem betrekking had.
Ze naderden het dorp waar ze heen trokken en hij deed alsof hij verder zou gaan. Maar zij drongen sterk aan: “Blijf bij ons, de dag is dalend, de nacht is nabij.” En hij ging bij hen binnen om bij hen te blijven.
En toen ze samen aan tafel waren, gebeurde het: Hij nam het brood en zegende het, hij brak het en gaf het hun. Nu gingen hun ogen wijd open en zij herkenden hem. Hij werd onzichtbaar voor hen.
Ze zeiden tegen elkaar: “Brandde ons hart niet in ons toen hij zo tegen ons sprak onderweg en toen hij voor ons de Schriften echt opende?” Ze stonden op en nog hetzelfde uur keerden ze naar Jeruzalem terug. Ze vonden er de elf en enkelen met hen bijeen. Dezen zeiden: “De Heer is werkelijk opgewekt! Hij heeft zich laten zien aan Simon!” En zij vertelden wat er onderweg was gebeurd en hoe hij zich had laten kennen in het breken van het brood.

Samen gaan ze ‘op weg’ terug naar Emmaüs, ‘weg van’ Jeruzalem. “Kijk!”, daar gaan ze, elk met een eigen verhaal. Ze proberen te verstaan wat er de afgelopen dagen gebeurd is. De onmacht hangt tussen hen in. Het wordt stil (en in de stilte hoor en zie je meer, dieper, intenser).
Een tochtgenoot komt en gaat met hen mee. Een vreemdeling, een man die luistert. Ze vertellen hem waar zij op hoopten. Ze vertellen van het verlangen dat deze droom eens waar zou worden. Maar nu blijft er alleen nog teleurstelling over.
En de man blijft bij hen en hij luistert naar hun verdriet en ontgoocheling. Hij hoort hun pijn in elk onuitgesproken woord.
En dan vertelt hij zijn verhaal, herkenbare woorden van toen. Een verhaal dat verdriet opschort, verlangen opwekt. Woorden die een nieuw licht werpen op wat hen bezighoudt.
Een verhaal dat een ander perspectief biedt.
Ze herkennen die woorden bij ’t breken van het brood en een diep verlangen welt in hen op. Samen gaan ze op weg, terug naar Jeruzalem hopend dat zijn droom eens zal worden waar verhaal.

Lc 24,13-38 (15/4/2020)

Op de eerste dag van de week waren er twee leerlingen van Jezus op weg naar een dorp dat Emmaüs heette en dat zestig stadiën van Jeruzalem lag.
Zij spraken met elkaar over alles wat was voorgevallen. Terwijl zij zo aan het praten waren en van gedachten wisselden, kwam Jezus zelf op hen toe en hij liep met hen mee.
Maar hun ogen werden verhinderd hem te herkennen.
Hij vroeg hun: 'Wat is dat voor een gesprek dat gij onderweg met elkaar voert?' Met een bedrukt gezicht bleven ze staan. Een van hen, die Kléopas heette, nam het woord en sprak tot hem: 'Zijt gij dan de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat gij niet weet wat daar dezer dagen gebeurd is?' Hij vroeg hun: 'Wat dan?'
Ze antwoordden hem: 'Dat met Jezus de Nazarener, een man die profeet was, machtig in daad en woord, in het oog van God en heel het volk;
hoe onze hogepriesters en overheidspersonen hem hebben overgeleverd om hem ter dood te laten veroordelen en hoe zij hem aan het kruis hebben geslagen.
En wij leefden in de hoop, dat hij degene zou zijn die Israël ging verlossen! Maar met dit al is het reeds de derde dag sinds die dingen gebeurd zijn.
Wel hebben een paar vrouwen uit ons midden ons in de war gebracht; ze waren in de vroegte naar het graf geweest maar hadden zijn lichaam niet gevonden en ze kwamen zeggen, dat zij ook nog een verschijning van engelen hadden gehad, die verklaarden dat hij weer leefde. Daarop zijn enkelen van de onzen naar het graf gegaan en zij bevonden het zoals de vrouwen gezegd hadden, maar hem zagen ze niet.' Nu sprak hij tot hen: 'O onverstandigen, die zo traag van hart zijt in het geloof aan alles wat de profeten gezegd hebben! Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?' Beginnend met Mozes verklaarde hij hun uit al de profeten wat in al de Schriften op hem betrekking had. Zo kwamen ze bij het dorp waar ze heengingen, maar hij deed alsof hij verder moest gaan. Zij drongen bij hem aan: 'Blijf bij ons, want het wordt al avond en de dag loopt ten einde.' Toen ging hij binnen om bij hen te blijven. Terwijl hij met hen aanlag nam hij brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hun toe. Nu gingen hun ogen open en zij herkenden hem, maar hij verdween uit hun gezicht.
Toen zeiden ze tot elkaar: 'Brandde ons hart niet in ons, zoals hij onderweg met ons sprak en ons de Schriften ontsloot?' Ze stonden onmiddellijk op en keerden naar Jeruzalem terug.
Daar vonden ze de elf met de mensen van hun groep bijeen. Dezen verklaarden: 'De Heer is werkelijk verrezen, hij is aan Simon verschenen.'
En zij van hun kant vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe hij door hen herkend werd aan het breken van het brood.

Samen gaan ze op weg terug naar Emmaüs, weg van Jeruzalem. Daar gaan ze, elk met een eigen verhaal. Het is stil. Niets hoeft nog gezegd, geen woorden meer.
Het verhaal loopt ten einde. De onmacht hangt tussen hen in.
Een tochtgenoot komt en gaat met hen mee. Een vreemdeling, een man die luistert. Ze vertellen hem van de droom waar zij op hoopten. Van het verlangen dat deze droom eens waar zou worden. Maar wat overblijft is teleurstelling.
En de man die blijft en luistert naar hun verdriet en ontgoocheling. Hij hoort hun pijn in elk onuitgesproken woord.
En dan vertelt hij zijn verhaal, herkenbare woorden van toen. Een verhaal dat verdriet opschort, verlangen opwekt. Woorden die een nieuw licht werpen op wat hen bezighoudt.
Een verhaal dat een ander perspectief biedt.
Dit herkennen zij bij ’t breken van het brood en dan welt er een diep verlangen in hen op. Samen gaan ze op weg, terug naar Jeruzalem hopend dat zijn droom eens zal worden waar verhaal.

Lc. 24,35-48 (16/4/2020)

In die tijd vertelden de leerlingen wat er onderweg gebeurd was en hoe Jezus door hen herkend werd aan het breken van het brood.
Terwijl ze daarover spraken stond hijzelf plotseling in hun midden en zei: 'Vrede zij u.' In hun verbijstering en schrik meenden ze een geest te zien.
Maar hij sprak tot hen: 'Waarom zijt ge ontsteld en waarom komt er twijfel op in uw hart? Kijkt naar mijn handen en voeten: Ik ben het zelf.
Betast mij en kijkt: een geest heeft geen vlees en beenderen zoals ge ziet dat ik heb.' En na zo gesproken te hebben toonde hij hun zijn handen en voeten.
Toen ze het van vreugde en verbazing niet konden geloven, zei hij tot hen: 'Hebt ge hier iets te eten?' Zij reikten hem een stuk geroosterde vis aan;
Hij nam het en at het voor hun ogen op. Hij sprak tot hen: 'Dit zijn mijn woorden, die ik tot u sprak toen ik nog bij u was:
Alles moet vervuld worden wat over mij geschreven staat in de Wet van Mozes, in de profeten en in de psalmen.'
Toen maakte hij hun geest toegankelijk voor het begrijpen van de Schriften. Hij zei hun: 'Zó spreken de Schriften over het lijden en sterven van de Messias
en over zijn verrijzenis uit de doden op de derde dag, over de verkondiging onder alle volkeren, van de bekering en de vergiffenis der zonden in zijn Naam.
Te beginnen met Jeruzalem moet gij van dit alles getuigen.'


Gisteren waren ze met twee onderweg van Jeruzalem naar Emmaüs en terug. Vandaag vertellen ze hun ervaring aan de anderen. Hoe Jezus als ‘vreemdeling’ verscheen in hun leven.
De kracht en de warmte die deze ontmoeting bij hen teweeg gebracht heeft. Ook al begrepen ze er niets van. Hij was toch dood?
Samen met hun vrienden proberen ze te verstaan wat er de voorbije dagen in hun leven gebeurd is. Hoe Jezus hen geraakt had, wat er met hem gebeurd is en hoe het nu verder moet.
Wanneer ze daar samen zitten, luisterend naar elkaars verhaal, komt hij onder hen aanwezig met zijn verhaal en wenst hen vrede. Een vrede die ruimte geeft en onrust wegneemt,
die elk gevoel te boven gaat. Hij die naar hen toekomt als een mens van vlees en bloed. Hij laat zijn wonden zien. Hij eet met hen.
Is het daar - in de wonden en het samen zijn - dat wij hem mogen ontmoeten? Is het doorheen ons leven in verbondenheid dat wij ervaren dat hij leeft?
Zet dit alles ook mij in beweging om hiervan te getuigen met heel mijn leven?

Lc.24,35-48 (18/4/2021)

De twee leerlingen vertelden wat er onderweg was gebeurd en hoe hij zich had laten kennen in het breken van het brood. En terwijl ze dit aan het vertellen waren, kwam hijzelf in hun midden en zei hun: “Vrede voor jullie!”
Ze schrokken erg en werden bang omdat ze dachten een geest te zien. Hij zei hun: “Waarom zijn jullie zo verward en waarom bekruipt zo’n twijfel jullie hart? Kijk naar mijn handen en mijn voeten: Ik ben het zelf. Voel aan mij en kijk. Een geest heeft toch geen vlees en beenderen zoals jullie zien dat ik wel heb?” En dit zeggende, toonde hij hun zijn handen en voeten. Omdat zij door de vreugde en de verwondering nog steeds het moeilijk konden vertrouwen, zei hij hun: “Hebben jullie hier iets te eten?” Ze gaven hem een stuk gebakken vis (en honingkoek). Hij nam het en at het voor hun ogen op.
Daarna zei hij tegen hen: “Dit zijn de woorden die ik tot jullie sprak toen we nog samen waren: dat het ‘moet’ dat vervuld wordt wat over mij geschreven staat in de wet van Mozes, de profeten en de psalmen.” Toen opende hij wijd hun verstand om de Schriften te bevatten. En hij zei tegen hen: “Zo staat het geschreven en zo ‘moet’ het: Dat de Gezalfde [Christos] zou lijden en opstaan uit de doden op de derde dag, en dat er in zijn Naam
ommekeer verkondigd zou worden tot vrijmaking van zonden [verwijdering] voor alle volken, te beginnen met Jeruzalem.
En jullie zijn hiervan de getuigen [martyres].

Gisteren, onderweg van Jeruzalem naar Emmaüs, hing de onmacht nog tussen hen in. Vandaag vertellen ze vol enthousiasme aan hun vrienden over hun ervaringen: Hoe G-d oplichtte in het spreken met elkaar en hoe ‘een vreemdeling’ hen de ogen opende bij het breken en delen.
Vertellende brengen zij het goddelijke ter sprake én komt G-d zelf aan het woord: “Vrede voor jullie.” De kracht van die woorden, de ontmoeting (Hij was toch dood?) brengt heel wat teweeg aan twijfel, verwondering, vreugde … Het is zijn vrede die – op dat bewogen moment – ruimte creëert en de onrust van hen wegneemt.
Als dan de gemoederen tot bedaren zijn gekomen, komt er ruimte vrij om te luisteren en komen ze tot het besef dat hij het is die naar hen toekomt, als mens, en met hen wil eten.
Daar – in het wonder van het samen-zijn, doorheen de verbondenheid (met elkaar, met G-d) – laat Hij zich kennen. Dit aan den lijve mogen ervaren zet je in beweging, doet je spreken. Heel je leven zal er van getuigen.

Lc.24,35-48 (8/4/2021)

De twee leerlingen vertelden wat er onderweg was gebeurd en hoe hij zich had laten kennen in het breken van het brood. En terwijl ze dit aan het vertellen waren, kwam hijzelf in hun midden en zei hun: “Vrede voor jullie!”
Ze schrokken erg en werden bang omdat ze dachten een geest te zien. Hij zei hun: “Waarom zijn jullie zo verward en waarom bekruipt zo’n twijfel jullie hart? Kijk naar mijn handen en mijn voeten: Ik ben het zelf. Voel aan mij en kijk. Een geest heeft toch geen vlees en beenderen zoals jullie zien dat ik wel heb?” En dit zeggende, toonde hij hun zijn handen en voeten. Omdat zij door de vreugde en de verwondering nog steeds het moeilijk konden vertrouwen, zei hij hun: “Hebben jullie hier iets te eten?” Ze gaven hem een stuk gebakken vis (en honingkoek). Hij nam het en at het voor hun ogen op.
Daarna zei hij tegen hen: “Dit zijn de woorden die ik tot jullie sprak toen we nog samen waren: dat het ‘moet’ dat vervuld wordt wat over mij geschreven staat in de wet van Mozes, de profeten en de psalmen.” Toen opende hij wijd hun verstand om de Schriften te bevatten. En hij zei tegen hen: “Zo staat het geschreven en zo ‘moet’ het: Dat de Gezalfde [Christos] zou lijden en opstaan uit de doden op de derde dag, en dat er in zijn Naam
ommekeer verkondigd zou worden tot vrijmaking van zonden [verwijdering] voor alle volken, te beginnen met Jeruzalem.
En jullie zijn hiervan de getuigen [martyres].

Gisteren, onderweg van Jeruzalem naar Emmaüs, hing de onmacht nog tussen hen in. Vandaag vertellen ze vol enthousiasme aan hun vrienden over hun ervaringen: Hoe G-d oplichtte in het spreken met elkaar en hoe ‘een vreemdeling’ hen de ogen opende bij het breken en delen.
Vertellende brengen zij het goddelijke ter sprake én komt G-d zelf aan het woord: “Vrede voor jullie.” De kracht van die woorden, de ontmoeting (Hij was toch dood?) brengt heel wat teweeg aan twijfel, verwondering, vreugde … Het is zijn vrede die – op dat bewogen moment – ruimte creëert en de onrust van hen wegneemt.
Als dan de gemoederen tot bedaren zijn gekomen, komt er ruimte vrij om te luisteren en komen ze tot het besef dat hij het is die naar hen toekomt, als mens, en met hen wil eten.
Daar – in het wonder van het samen-zijn, doorheen de verbondenheid (met elkaar, met G-d) – laat Hij zich kennen. Dit aan den lijve mogen ervaren zet je in beweging, doet je spreken. Heel je leven zal er van getuigen.