Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Lc.15,1-3.11-32 (6/3/2021)
Wie echter wél dichterbij kwamen om inderdaad te luisteren, waren allemaal ‘tollenaars en zondaars’ [uitschot in andermans ogen]. De farizeeën en schriftgeleerden morden daarover: “Die daar verwelkomt zondaars en eet met hen!” Daarom vertelde Jezus [drie, hier de derde] gelijkenissen tegen hen:
“Iemand had twee zonen. De jongste zei tegen de vader: “Vader, geef mij het deel van het vermogen dat mij toekomt.” En de vader verdeelde zijn bezit onder hen. Niet veel later zamelde de jongste alles bijeen en trok naar een ver land. Daar vergooide hij zijn vermogen met een reddeloos [asotèr / on-be-vrij-d] leven.
Toen hij nu alles uitgegeven had, kwam er een zware hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. Hij ging op zoek en klampte zich vast aan een stedeling, die hem naar zijn velden stuurde om varkens te hoeden. Hij wou zelfs zijn buik vullen met de schillen die de varkens aten, maar niemand gaf ze hem. Daar kwam hij tot zichzelf en zei: “Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed, terwijl ik hier om kom van de honger?! Ik zal opstaan, naar mijn vader gaan en hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen [mij verwijderd van] de hemel en tegen jou. Ik ben niet meer waard je zoon genoemd te worden. Maak mij tot één van je dagloners.”
En hij stónd op en ging naar zijn vader.
Toen hij nog ver weg was, zag zijn vader hem al en raakte ten diepste bewogen. Hij snelde op hem af, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk.
Nu zei de zoon tegen hem: “Vader, ik heb gezondigd tegen [mij verwijderd van] de hemel en tegen jou. Ik ben niet meer waard je zoon genoemd te worden.”
Maar de vader zei tegen zijn knechten: “Breng snel het voornaamste [= mijn] feestgewaad en bekleed hem ermee, geef hem een ring [= familie-zegelring] aan zijn hand en sandalen aan zijn voeten [= zodat hij als vrij man kan gaan waar hij wil]. Breng het vetgemeste kalf en slacht het. Laten we een feestmaal houden en blij zijn, want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en werd teruggevonden!”
En ze begonnen feest te vieren.
Nu was zijn oudste zoon op het veld. Toen hij aankwam en het huis naderde, hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van zijn knechten/jongens en ondervroeg hem wat dat allemaal was. Die zei nu tegen hem: “Je broer is teruggekomen en je vader heeft het vetgemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.” Hij werd woedend en wilde onder geen beding binnenkomen. Daarom kwam de vader naar buiten hem tegemoet en probeerde hem over te halen. Maar hij antwoordde zijn vader: “Kijk! Al zoveel jaren sta ik jou ten dienste en nooit heb ik een gebod van jou overtreden, en aan míj heb je nooit een bokje gegeven om eens met mijn vrienden feest te vieren. En nu die zoon van jou, die je vermogen heeft verbrast met hoeren, teruggekomen is, slacht je voor hém het vetgemeste kalf.”
Maar nu zei hij tegen hem: “Mijn kind, jíj bent altijd bij mij, en al wat van mij is, is van jou. Maar er moet feest en blijheid zijn, want die broer van jou was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en werd teruggevonden!””
Een óverbekend (en lang) verhaal – met als bijhorend risico dat we er gewoon overheen lezen. Even aandachtig dus. En om dezelfde reden halen we er maar één ‘detail’ uit.
“Daar vergooide hij zijn vermogen met een reddeloos [asotèr / on-be-vrij-d] leven.” In een oudere vertaling zul je iets lezen als: een heilloos leven; in een hedendaagse: een bandeloos leven.
Is die jongste wel zo ‘band-loos’? Ja, hij verbreekt de banden met zijn vader en zijn herkomst, maar ‘van de weeromstuit’ stort hij zich in zijn goestingetjes en driften. (O zo herkenbaar!) Is dat zo vrij? Nee, eigenlijk is elk leven dat zich verwijdert van de Vader, een on-be-vrij-d leven! Alleen de terugkeer naar een ‘geordend’ leven, waar ik mij als zoon/dochter van een Vader gedraag, zal mij waarachtig vrij maken en ‘redden’.
De jongste heeft het tot zijn scha en schande ingezien. “Dáár (= tussen de varkens, zijn driften) kwam hij tot (het diepste van) zichzelf.” Én hij had de moed om de beweging terug te maken – waar de Vader hem al opwacht.
En de oudste? Die moest blijkbaar iets anders leren. “Mijn kind, jíj bent altijd bij mij!” … Hij wás be-vrij-d … maar hij wist het niet …
Lc. 16,1-8 (6/11/2020)
Jezus zei ook tegen zijn leerlingen [terwijl de farizeeën en schriftgeleerden meeluisterden]:
“Er was eens een rijk man die een huismeester had die bij hem werd aangeklaagd omdat hij zijn bezittingen verkwistte.
Hij riep hem en zei: “Wat hoor ik daar over jou? Geef verantwoording van je bestuur, want zo kun je geen huismeester blijven.”
De huismeester zei nu bij zichzelf: “Wat moet ik doen, nu mijn heer mij het bestuur ontneemt?
Om te spitten heb ik niet de kracht en om te bedelen schaam ik me …” Ik weet al wat ik ga doen,
zodat – wanneer ik ontzet ben uit het bestuur – ze mij toch in hun huis zullen ontvangen.”
En hij riep elk van de schuldenaars van zijn heer bij zich en vroeg aan de eerste: “Hoeveel ben je mijn heer schuldig?”
Die zei: “Honderd vaten olie.” Hij antwoordde hem nu: “Hier is je akte, ga zitten en schrijf vlug: vijftig.”
Vervolgens zei hij tegen een ander: “En jij, hoeveel ben jij schuldig?” Die zei: “Honderd [grote] maten tarwe.”
Tegen hem zei hij: “Hier is je akte. Schrijf: tachtig.”
De heer prees de oneerlijke huismeester dat hij doordacht had gehandeld.
Want de kinderen van deze wereld handelen doordachter
dan de kinderen van het licht
ten aanzien van hun tijdgenoten.”
Wat doet een ‘kind van de wereld’ wanneer hij doordacht handelt?
• nuchter naar de situatie kijken
• zichzelf afvragen: ‘Wat staat er hier voor mij op het spel?’
• nagaan wat er moet gebeuren zodat ikzelf er zo goed mogelijk van af kom, zonder al te veel pijn en schaamte
• doen wat moet gedaan
Dit hertalen voor de ‘kinderen van het licht’ zou dat het volgende kunnen betekenen?
In gesprek (in relatie) gaan met de ander, waarbij de een zich aandachtig en toegewijd op de ander betrekt.
Leren zien wat er bij de ander op het spel staat – van verlangens tot angst – hierop aansluiten, zich afstemmen op de ander.
Op het spoor komen wie je voor die ander kan zijn. De tijd nemen en langzaam maar zeker gaan begrijpen
wat er in de desbetreffende situatie gedaan zou kunnen worden. Om ten slotte zeker niet na te laten om te doen wat gedaan kan worden.
Let wel, zó leven is niet zonder risico. Je brengt jezelf volledig in het geding tot je totaal weerloos wordt.
Je wordt niet langer begrepen door de wereld maar aan de kant gezet met het etiket ‘naïeveling’.
Vandaar dat doordacht leven (voor de kinderen van het licht), ‘leven-IN-vertrouwen’ is, alleen zo kan je er vol-ledig zijn voor elkaar.
Lc. 16,9-15 (7/11/2020)
Ik zeg jullie: Maak voor jezelf vrienden uit de afgod van ongerechtig houvast
[onrechtvaardige mammon = al datgene waar je onrechtmatig je vertrouwen op stelt],
zodat ze, wanneer die verdwijnt, jullie verwelkomen in de eeuwige tenten.
Wie betrouwbaar is in het kleinste, is ook betrouwbaar in het grote,
en wie ongerechtig is in het kleinste, is ook ongerechtig in het grote.
Als jullie dan niet betrouwbaar blijken ten aanzien van de afgod van ongerechtig houvast,
wie zou dan het waarachtige aan jullie toevertrouwen?!
En als jullie niet betrouwbaar blijken ten aanzien van andermans goed,
wie zou jullie dan het onze geven?!
Geen enkele dienaar kan twee heren dienen. Want ofwel zal hij de ene haten en de ander liefhebben, ofwel de ene aanhangen en de ander verachten.
Je kunt niet God dienen
én de afgod waar je op rekent.
Ook de farizeeën hoorden deze dingen en, geldzuchtig als ze waren, lachten hem vierkant uit. Jezus zei tegen hen:
“Jullie rechtvaardigen jezelf voor de ogen van de mensen, maar God kent jullie hart.
Wat hoog staat bij de mensen,
is een gruwel in de ogen van God.”
Vriendschappen afkopen? Betrouwbaar zijn ten aanzien van de afgod van ongerechtig houvast…. vreemd om deze woorden te horen uit Jezus’ mond.
Komt het er dan op aan om ten opzichte van alles en iedereen betrouwbaar te zijn? Ook ten opzichte van afgoden? Ook in het kleine?
Ja! Want daar is reeds te zien hoe het gesteld is met onze betrouwbaarheid. In G-ds ogen kan het niet zomaar af en toe een beetje.
Ofwel ben je betrouwbaar ofwel ben je het niet. Hier heb ik nog wat te leren!
Écht betrouwbaar zijn wordt dus niet bepaald door diegene of datgene waaraan je trouw bent (toch niet in de ogen van G-d).
Maar het is veeleer een levenshouding die altijd en overal aanwezig zal zijn of níet zal zijn.
De graadmeter van mijn betrouwbaarheid zegt, naar mijn aanvoelen, heel veel over mijn gerichtheid. Wie of wat zal mijn betrouwbaarheid bepalen, richten?
Wordt deze bepaald door m’n hoog-moed, hoog-hartigheid, … (wat hoog is voor de mens) of mag G-d mijn leidsman zijn?
Lc.16,19-31 (4/3/2021)
Er was eens een rijk man. Hij ging gekleed in purper en fijn linnen en hield elke dag een schitterend feestmaal.
En er was ook een arme, die Lazarus heette, die – bedekt met zweren – neergelegd was aan zijn poort,
in de hoop zijn buik te kunnen vullen met de kruimels die van de tafel van de rijke vielen.
Maar alleen de honden kwamen om zijn zweren af te likken.
Nu gebeurde het dat de arme stierf en door de engelen weggedragen werd naar de schoot van Abraham. En ook de rijke stierf en werd begraven. Terwijl hij kwellingen onderging in het schimmenrijk [hades/sjeool], sloeg hij zijn ogen op en zag van verre Abraham, met Lazarus in zijn schoot. Hij riep: “Vader Abraham, ontferm je over mij, en stuur Lazarus, dat hij de top van zijn vinger in water doopt en mijn tong komt verkoelen, want ik lijd pijn in deze vlam!”
Abraham antwoordde echter: “Kind, herinner je je hoe je in jouw leven je goede dingen hebt aangenomen en Lazarus evenzo de kwade? Nu wordt hij hier getroost en lijd jij pijn. En bij dit alles gaapt tussen ons en jullie een grote kloof,
zodat wie zou willen overstappen van hier naar jullie dat niet kan, en ook niet van jullie naar ons.”
Nu zei hij: “Dan vraag ik je, vader, dat je hem stuurt naar het huis van mijn vader – want ik heb nog vijf broers –
om daar een getuigenis af te leggen, zodat zij niet ook in deze plaats van kwelling terecht komen.”
Abraham antwoordde hem: “Ze hebben Mozes en de profeten, laat ze naar hen luisteren!”
Maar hij zei: “Ach nee, vader Abraham … maar als iemand uit de doden naar hen gaat, zullen ze zich wel bekeren!”
Nu besloot Abraham: “Als zij zelfs niet luisteren naar Mozes en de profeten, zullen ze zich ook niet laten overtuigen door iemand die uit de doden opstaat.”
Jezus vertelt een verhaal. En, zoals eigen is aan verhalen, worden contrasten daarin nogal scherp gesteld.
Oók eigen aan verhalen is dat ze op meerdere ‘lagen’ tegelijkertijd zich laten lezen.
Er is de voor de hand liggende laag van de morele oproep: Zórg voor je arme en zieke mede-mens! Dat brengt heil voor allen.
Er is ook de laag van de karakters: Zíe je hoe de rijke (opvallend naamloos naast Lazarus) het er nogal van neemt en de dingen naar zijn hand zet? Zelfs de mensen, én de gestorvenen, probeert hij voor zijn kar te spannen. Hij geraakt niet verder dan hulp aan zijn eigen broers.
En het verhaal is duidelijk: de goddelijke pedagogie trapt niet in die ik-gerichte manipulatie!
Er is – zonder dat het met name genoemd wordt – ook de subtiele laag van de ‘tekens’: Waaraan had ik het moeten weten wat ik moest doen (om niet in die hel terecht te komen)? (Of dus ook: Waaraan zal ík, vandáág, weten wat ik moet doen?) Antwoord in Jezus’ verhaal: Ze liggen voor je voeten, letterlijk aan je voordeur, én vertolkt in de wijze geschriften. Je hebt ze maar te openen: je ogen én het Boek …
Lc.17,7-10 (10/11/2020)
[Jezus ging verder tegen zijn leerlingen:] Wie van jullie zal tegen zijn dienaar die ploegt of het vee hoedt,
wanneer die thuiskomt van het veld, zeggen: “Kom meteen mee aan tafel.”?
Zal hij niet tegen hem zeggen: “Maak mijn eten klaar, omgord je en bedien mij, zo lang ik eet en drink. Daarna kun je zelf eten en drinken.”?
Zal hij zijn dienaar bedanken omdat hij deed wat zijn taak was?
Zo is het ook voor jullie: Wanneer je alles hebt gedaan wat je moest doen, zeg dan:
Wij zijn maar doodgewone dienaars, wij hebben alleen maar onze plicht gedaan.
Als je dacht bijzonder te zijn om alles wat je doet, vergeet het dan maar. Het is gewoon je plicht om te doen wat je opgedragen wordt.
Niet zo éénvoudig te verteren in een tijd waar kost wat kost geapplaudisseerd moet worden
en mensen bedankt omdat ze (ook al is het vol overgave) hun job doen!
Maar ja, die goddelijke logica is nu eenmaal van een totaal andere orde dan de onze.
Die logica stelt de onvoorwaardelijke dienstbaarheid als uitgangspunt en maakt nederigheid tot basis voor al onze relaties (persoonlijk en werk),
ook voor onze relatie met G-d.
Is dit nog mens-waardig? Wat met ons ego? Moet het echt zo extreem?
Juist in zijn extremiteit wordt het Mens-waardig! Iemand deed het ons voor.
Hij klampte zich niet vast aan een opgeblazen grootheid zoals wij mensen meestal doen.
“Hij heeft zichzelf ontledigd en het bestaan van een slaaf aangenomen.” (Fil. 2,8)
Vanwaar had Hij toch die kracht of dat vermogen om zich zo onbekommerd in dienst te stellen?
Lc. 17,11-19 (11/11/2020)
Op weg naar Jeruzalem ging Jezus tussen Samaria en Galilea in. Toen hij daar een dorp binnenging, kwamen tien melaatsen hem tegemoet,
die op een afstand bleven staan. Ze riepen: “Jezus, ontferm je over ons!”
Jezus zag hen aan en zei: “Ga, en toon jullie aan de priesters.” En terwijl ze gingen, werden ze gereinigd.
Eén van hen nu, toen hij zag dat hij geheeld was, keerde terug en verheerlijkte God met luide stem,
en hij viel voor Jezus’ voeten neer om hem te danken – en hij was een Samaritaan [die volgens de Joden niet op de juiste wijze hun geloof beleefden].
Jezus vroeg hem: “Zijn niet alle tien gereinigd? Waar zijn dan de andere negen?
Is er dan niemand teruggekeerd om God de eer te geven dan alleen deze allochtoon?” En hij zei tegen hem: “Sta op en ga. Je geloof heeft je behoed.”
Er zijn blijkbaar twee plaatsen waar ik kan zijn na de genezing van ‘melaatsheid’ (vul bv. maar in: alles waarmee ik niet onder de mensen mag komen,
omdat zij mij onrein, onpassend, benoemen). Enerzijds ‘de priesters’; anderzijds ‘Jezus’.
Je zou nu verwachten dat het ‘gaan naar de priesters’ het religieuze gebaar bij uitstek is – maar dat blijkt dus niet te kloppen.
Omdat de priesters in die tijd de behoeders waren van de samenlevingsnormen (de reinheidswetten), moesten die melaatsen daar zijn
om terug opgenomen te kunnen worden in de gemeenschap (en díe ‘heling’ beoogde Jezus ook).
Maar als het er op aan kwam het wérkelijk religieuze gebaar – de dankbaarheid jegens G-d – uit te drukken, dan moesten ze bij Jézus zijn!
En wie had dat door? Een ‘allochtoon’. En neen, dit is geen modewoord dat we plots binnenloodsen in dit Evangelie. Letterlijk staat er: allogenes, de ‘eldersgeborene’!
Misschien moet ik wel een beetje ‘van een andere planeet komen’, of – zoals we het in deze commentaren al meer hoorden – de ‘logica van de goddelijke Liefde’ volgen i.p.v. de ‘logica van de wereld’, om datgene wat ons elke dag Toe-valt ook toe te schrijven aan de werkelijke Gever, G-d zelf die zich in de mensengestalte van Jezus naar ons toe-keert!