Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Joh.6,1-15 (2/05/2025)
1 Hierna trok Jezus naar de overzijde van het meer,
dat van Galilea of Tiberias [twee namen voor hetzelfde – grote – meer].
2 Een grote menigte trok met hem mee,
omdat zij telkens de tekens zagen
die hij aan de zieken deed.
3 Jezus ging de berg op
en zette zich daar met zijn leerlingen neer [= onderrichtte].
4 Het was dicht bij het pascha-feest van de Joden.
5 Toen Jezus opkeek,
zag hij de grote menigte die naar hem toekwam.
Hij zei tegen Filippus:
“Waar kunnen we brood kopen om hen te eten te geven?”
6 Dit vroeg hij om hem te toetsen;
zelf wist hij wat hij zou doen.
7 Filippus antwoordde:
“Zelfs voor tweehonderd daglonen brood
zal niet genoeg zijn
om elk een klein beetje te geven!”
8 Een andere leerling,
Andreas, de broer van Simon Petrus, zei hem:
9 “Er is hier wel een jongetje
die vijf armemensenbroodjes en twee visjes bij heeft.
Maar wat is dat voor zovelen?”
10 Maar Jezus zei:
“Laat de mensen zich neervlijen
– er was op die plaats [en in die tijd van het jaar] veel gras
[het leek op een idyllisch feestmaal … maar dan zonder eten].
Men vlijde zich dus neer
– het aantal mannen was ongeveer vijfduizend
[‘gewoontegetrouw’ werden vrouwen en kinderen niet meegeteld, maar ze waren er wel].
11 Jezus nam nu de broden
en na gedankt te hebben [eucharistein]
verdeelde hij ze aan de leerlingen,
en de leerlingen aan de gezetenen.
Zo gebeurde ook met de vissen,
zoveel ze wilden.
12 Toen ze vervuld waren,
zei hij tegen zijn leerlingen:
“Verzamel de overvloedige stukken,
opdat niets verloren gaat!”
13 Zij verzamelden ze dus
en vulden twaalf korven met stukken
van de vijf armemensenbroodjes
die men had gegeten.
14 De mensen die gezien hadden
welk teken Jezus had gedaan, zeiden:
“Hij is zeker de profeet die in de wereld komende is!”
15 Maar Jezus, die inzag dat zij van plan waren
om hem te komen halen om hem tot koning te maken,
trok zich weer terug op de berg, geheel alleen.
Met het 6de hoofdstuk gaan we in het Johannesevangelie naar de zogeheten ‘broodrede’. Maar zoals zo typisch in de Bijbel – en in navolging ook in de Sacramenten – komt éérst de handeling en dan het duidend woord. (Bij G-d zelf vallen ze samen: “Hij sprak en het was”.) Bemerk in deze ‘brood-handeling’ trouwens ook de duidelijke parallel met het Laatste Avondmaal. Ook de tijdsaanduiding – kort voor het Paasfeest – wijst daarop. Het is alsof Jezus hier al zijn ‘Eucharistie’ (= dankzegging) meegeeft aan de brede groep volgelingen.
En veel heeft hij daar niet voor nodig! Gewoonlijk zeggen we: vijf broden en twee vissen, maar eigenlijk moeten we het juister zeggen: Hij heeft íemand nodig – het kan een klein jongetje zijn – die bereid is het weinige dat hij heeft te delen met een ander! Dít is een handeling om te danken! Het is eigenlijk de ‘kleine-jongen-versie’ van ‘je leven geven voor de ander’, wat Jezus bij dat andere Laatste Avondmaal ook zal doen.
Wat zal ‘mijn versie’ zijn?
Joh.21,1-(14-)19 (4/05/2025)
1 Na dit alles toonde Jezus zichzelf opnieuw aan de leerlingen
bij het meer van Tiberias. [= het meer van Galilea]
Dit verliep als volgt:
2 Simon Petrus, Tomas de tweeling,
Natanaël van Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs
en twee andere van zijn leerlingen waren er bijeen.
3 Simon Petrus zei: “Ik ga vissen.”
En zij antwoordden: “Dan gaan wij met je mee.”
Ze klommen in de boot,
maar die nacht vingen ze niets.
4 Toen het al ochtend begon te worden,
stond Jezus aan de oever.
De leerlingen wisten echter niet dat het Jezus was.
5 Jezus zei hen: “Jongens, hebben jullie iets voor bij het eten?”
Ze antwoordden hem: “Nee …!”
6 Nu zei hij hen: “Werp het net uit naar de rechterkant van de boot
en je zult wat vinden.”
Ze deden dat, maar konden het net niet meer optrekken
door de grote hoeveelheid vissen.
7 De leerling, die Jezus erg genegen was, zei tegen Petrus:
“Het is de Heer!”
Toen Simon Petrus dit hoorde, trok hij zijn bovenkleed weer aan
en sprong in het water.
8 De andere leerlingen kwamen met het bootje.
Ze waren niet ver van het land, ongeveer tweehonderd el [= ca. 100m]
en sleepten het net met de vissen mee.
9 Toen ze aan land stapten, zagen ze een houtskoolvuur
met vis erop en brood.
10 Nu zei Jezus:
“Breng wat van de vissen die je nu gevangen hebt.”
11 Simon Petrus klom in de boot en trok het net op het land.
Het zal vol grote vissen: honderddrieënvijftig,
en ondanks de grote hoeveelheid scheurde het net niet.
12 Jezus zei hen: “Kom eten.”
Niemand van de leerlingen durfde hem te vragen ‘wie ben jij’,
terwijl ze wel wisten dat het de Heer was.
13 Maar Jezus nam het brood en gaf het hun.
Zo ook met de vis.
14 Dit was de derde keer dat Jezus zich aan de leerlingen toonde
sinds hij was opgestaan uit de dood.
15 Nadat ze gegeten hadden, zei Jezus tegen Simon Petrus:
“Simon, zoon van Johannes, heb je mij daad-werkelijk lief,
meer dan de anderen hier?”
Hij antwoordde: “Ja, Heer, Je weet dat ik van jou houd.”
Jezus zei hem: “Weid mijn lammeren.”
16 En opnieuw vroeg hij hem:
“Simon, zoon van Johannes, heb je mij daad-werkelijk lief?”
Hij antwoordde: “Ja, Heer, Je weet dat ik van jou houd.”
Jezus zei hem: “Wees herder voor mijn schapen.”
17 En voor de derde keer vroeg hij hem:
“Simon, zoon van Johannes, hou je van mij?”
Petrus werd bedroefd omdat hij dit voor de derde keer vroeg.
Hij zei: “Heer, jij weet alles. Jij weet dat ik van je houd.”
Nu zei Jezus: “Weid mijn schapen.
18 Amen, amen, ik zeg jou:
Toen je jong was, deed je zelf je gordel om
en ging je waar je wilde,
maar wanneer je oud wordt,
zul je je handen uitstrekken en een ander zal je omgorden
en je brengen waar je niet wil.”
19 Zo duidde hij aan met wat voor dood hij God zou grootmaken.
Toen zei hij nog: “Volg mij.”
Het is opvallend in alle verrijzenisverhalen dat Jezus in eerste instantie niet zomaar herkend wordt. Ze zien hem wel, maar ze zien niet ín …
Dat maakt duidelijk dat ‘verrijzenis’ eigenlijk niet gaat over ‘hij was dood en is weer levend’. Veel afbeeldingen hebben ons helaas met die te simpele voorstelling opgezadeld. Ja, er is wel degelijk iets/iemand te zien, maar zonder ínzien komen de leerlingen niet tot herkenning.
En waarin herkennen de leerlingen hem? In iemand die te eten vraagt, ook al is dat vreemd aangezien er al vis op het vuur ligt. In iemand die hen vraagt te vissen, wat normaal líjkt, maar eigenlijk absurd is omdat ze het al de hele nacht geprobeerd hebben.
Is dat niet de situatie waarin wij ons vandaag als kerk bevinden? De gestalte van de kerk zoals de meesten van ons gekend hebben, is er niet meer. Die kun je wel degelijk dood noemen, ook al probeert men die hier en daar in leven te houden. Is er ‘verrijzenis’ voor onze kerk? Het zou erg on-christelijk zijn daar niet in te geloven! Maar de moeilijkheid voor ons is dat wij niet alleen zullen moeten ‘zien’, maar ook ‘inzien’. De nieuwe gestalte zal er niet zomaar uitzien als de oude, en dus zullen wij haar misschien niet onmiddellijk herkennen.
De nieuwe gestalte zal zich laten zien in mensen die ons te eten vragen, of die ons ogenschijnlijk iets ‘dwaas’ vragen, iets waar we zelf misschien niet meer in geloven, maar dat wel de kern van ons christen-zijn bepaalt: durf te vissen, maar gooi je netten uit aan de andere kant …!
Joh.13,16-20 (15/05/2025)
16 “Amen, amen, ik zeg jullie:
Een dienaar is niet groter dan zijn heer,
een gezant niet groter dan wie hem gezonden heeft.
17 Als je dit weet,
gezegend ben je als je het ook doet.
18 Ik zeg dit niet over jullie allemaal.
Ik weet wie ik heb uitgekozen,
maar het is opdat de Schrift vervuld zou worden:
‘Die aanzat aan mijn tafel,
heft zijn hiel tegen mij op.’ [Ps.41,10b]
19 Vanaf nu zeg ik het jullie voor het gebeurt,
opdat, wanneer het gebeurt,
je zou vertrouwen dat ik het ben.
20 Amen, amen, ik zeg jullie:
Als iemand verwelkomt wie ik zend,
verwelkomt hij mij;
en als iemand mij verwelkomt,
verwelkomt hij wie mij gezonden heeft.”
Het lijkt of Jezus een open deur intrapt: Natúúrlijk is een dienaar niet groter dan zijn heer, en een gezant niet groter dan wie hem gezonden heeft. Maar is het wel zo vanzelfsprekend als het lijkt? Of beter: beléven wij het ook zoals we het zogezegd wel beamen?
Als wij moeilijkheden of tegenkantingen ontmoeten in ons leven en/of in ons geloof, dan vinden wij al snel dat G-d dat eigenlijk zou moeten oplossen. Terwijl, als wij eerlijk naar het leven van Jezus kijken, die toch onze heer is, daar al dat soort problemen ook voorkomt, maar niet zomaar opgelost worden! Dus als wij het menen met dat ‘niet groter te zijn dan onze heer’, dan moeten wij het – net zoals hij – voor lief nemen dat deze zaken er bij horen!
Nee, Jezus’ G-d, en dus de onze, is geen ‘probleemoplosser’! Wél is hij de Aanwezige, de Inwonende, en op die wijze is Hij een levensbron waar wij kracht kunnen aan putten. Als wij hem verwelkomen in ons leven, zal hij mét ons onze levensmoeilijkheden aangaan, zoals hij dat met onze heer heeft gedaan.
Joh.14,6-14 (17/05/2025)
6 Jezus antwoordde hem:
“Ik ben de weg, de waarheid en het leven.
Niemand komt tot de Vader tenzij door mij.
7 Als je mij zou leren kennen,
zou je ook mijn Vader leren kennen.
Vanaf nu ken je hem; je hebt hem gezien!”
8 Filippus zei:
“Heer, toon ons de Vader,
dat is ons genoeg!” [Ps.23,2]
9 Jezus antwoordde hem:
“Je bent nu al zo lang bij mij
en je hebt hem niet leren kennen, Filippus?
Wie mij heeft gezien,
heeft de Vader gezien.
Hoe kun je dan zeggen: Toon ons de Vader?!
10 Geloof je niet dat ik in de Vader ben
en de Vader in mij is?
De woorden die ik tegen jullie spreek,
spreek ik niet uit mezelf.
Het is de Vader – die in mij verblijft – die zijn werken doet.
11 Geloof mij
dat ik in de Vader ben
en de Vader in mij
– en zo niet, geloof het dan vanwege de werken zelf.
12 Amen, amen, ik zeg jullie:
Wie vertrouwt in mij
zal de werken die ik doe, ook doen
– en nog grotere dan deze,
omdat ik naar mijn Vader ga.
13 Wat je ook zult vragen in mijn naam,
ik zal het doen,
opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt zou worden.
14 Als je dus iets vraagt in mijn naam,
ik, ik zal het doen!
Zou ík, net als Filippus, zeggen: “Heer, toon mij de Vader, dat is mij genoeg.”? Ben ik er zó mee bezig mijn leven helemaal en exclusief op G-d te richten, dat dit mijn voornaamste vraag aan Jezus is? Krijgt G-d werkelijk de absoluut eerst plaats in mijn leven?
En mag Jezus mij dan zeggen: “Hoezo, je kent hem nog niet? Ik ben toch de weg, de waarheid en het leven? Als je mij daad-werkelijk volgt, kom je toch bij hem uit?”
Ik stel deze vragen niet om mezelf al te scherp kritisch te veroordelen. Nee, ik kom er vaak niet toe helemaal in dat geloof/vertrouwen te leven. Liever volg ik mijn éigen weg, mijn éigen waarheid en zal ik wel mijn eigen leven maken. Maar dan moet ik natuurlijk niet verwonderd zijn dat ik niet bij G-d uitkom. Jezus wist blijkbaar wel dat het ‘des mensen’ is … niet G-d te zijn, en dat ze misschien wel naar hem verlangen, maar er o zo moeizaam ook echt voor kiezen.
Waar we hier of daar er wel in slagen ons daad-werkelijk door hem te laten leiden, zullen we verwonderd staan over de ‘grote werken’ die G-d, doorheen óns leven, tot stand brengt!
Joh.16,29-33 (2/06/2025)
29 Nu zeiden zijn leerlingen hem:
“Kijk, nu spreek je vrijmoedig
en gebruik je geen beelden!
30 Nu weten wij dat jij alles weet
en dat het voor jou niet nodig is dat iemand je vragen stelt.
Daarom geloven wij dat je van God bent uitgegaan.”
31 Jezus antwoordde hun:
“Nu geloven jullie?
32 Kijk, er komt een uur
– ja, het is er al –
dat jullie verstrooid zullen worden,
elk naar het zijne,
en mij alleen achterlaten.
Maar toch ben ik niet alleen
omdat de Vader bij mij is.
33 Ik zeg dit tegen jullie
opdat je ín mij vrede zou hebben.
In de wereld heb je drukkende pijn,
maar hou moed:
ik heb de wereld overwonnen.
Als de leerlingen zeggen: “Nu spreek je vrijmoedig …,” dan gaat dat over de lange ‘afscheidsrede’ (vanaf Joh.13,31) die de evangelist Johannes Jezus laat houden aan het laatste avondmaal. Op zo’n moment worden alleen nog de dingen gezegd die er werkelijk toe doen. De franjes en anekdoten hoeven niet meer. Dergelijke woorden horen, doet wat met mensen! Je voelt dat het om iets heel dieps gaat, om iets wat er dus werkelijk toe doet!
De leerlingen hoorden deze woorden van Jezus, wat hen tot geloof (eigenlijk: vertrouwen) bracht. Ze hebben ze in zich opgenomen als ‘woorden die ertoe doen’ en hebben ze doorgegeven.
Spreken wij ook soms woorden van dat gehalte tegen elkaar? Hopelijk staan we nog niet voor onze dood, maar moeten we daarop wachten? Zou het ‘er niet toe doen’ als wij vandáág al woorden zouden spreken die diep en waarachtig over ons geloof/vertrouwen gaan? O, onze woorden zullen wellicht niet zo verheven klinken als bij Jezus, maar dat hoeft ook niet. Zelfs stamelend zullen onze toehoorders ‘voelen’ dat ze waarachtig zijn, én iets wakker roepen …
Joh.1,35-43 (17/1/2021)
De volgende morgen [na zijn ontmoeting met Jezus] stond Johannes [de doper] daar weer, met twee van zijn leerlingen.
Toen hij Jezus opmerkte die daar rondwandelde, zei hij: “Kijk! Het lam van God!”
De twee leerlingen hoorden hem dit zeggen en gingen Jezus achterna.
Jezus keerde zich om en zag hen achterna komen. Hij vroeg hun: “Wat zoeken jullie?”
Ze antwoordden: “Rabbi – vertaald betekent dit: meester –, waar verblijf jij?”
Hij zei: “Kom en zie!” Dus gingen ze mee en zagen waar hij verbleef, en ze bleven de hele dag bij hem.
Dat gebeurde op ongeveer het tiende uur.
Andreas, de broer van Simon Petrus, was één van de twee leerlingen die dit van Johannes hoorden en Jezus waren gevolgd.
Voor alles vond hij zijn broer Simon en zei hem: “We hebben de messias gevonden
– wat vertaald betekent: de gezalfde [christos] – en hij bracht hem bij Jezus.
Toen Jezus hem zag, zei hij: “Jij bent Simon, de zoon van Johannes? Je zult genoemd worden: Kefas.”
– wat vertaald betekent: rots [Gr.: petra – Lat.: petrus]
“Wat zoek je?”, vraagt Jezus. “Waar (ver)blijf je?” antwoorden de leerlingen.
Eigenaardige vraag want in de Bijbelse mentaliteit is alleen G-d ‘blijvend’.
De mens gaat voorbij, G-d die blijft. Hij heeft eeuwigheidswaarde.
Dat leerde Israël als nomadenvolk in de woestijn: iedere morgen je tent opbreken (loslaten)
en verder trekken (aandachtig het nieuwe tegemoet gaan) terwijl de wind jouw voetsporen wegvaagt uit het zand (nederig).
Waar (ver)blijft G-d? Het antwoord op die vraag is met geen theorie te benaderen. Er is alleen de ervaring: “Kom en zie”.
Kom en zie! Je zal dus met hem moeten meegaan, je laten aankijken en zelf kijken. De tijd nemen om hem echt te ontmoeten.
Kom en zie! In Jezus’ gezelschap mag ook jij ‘blijvend’ worden. Je mag de onrust laten wegebben en een gevoel van rust, inwendige vrede in de plaats toelaten.
Kom en zie! Kijk naar de wisselvalligheden van het leven vanuit G-ds perspectief, vertrouw en laat het toe.
En weet, G-d is jou tot toevlucht, grond (een stevige rots) onder je voeten.