Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Joh.18,1 – 19,42 (18/04/2025)


GOEDE VRIJDAG

Wat zou Jezus hebben gedacht
op de ochtend van deze nieuwe dag?

Vandaag zal het gebeuren.
Ik heb het een tijdje kunnen afwentelen
maar het was onontkoombaar:
ze zullen mij doden
en het zal een gruwelijke dood zijn.
Vader, waarom toch?
Ik weet het:
het is de consequentie van Jouw Liefde.
Maar die is hard om dragen.
Zul Jij bij mij zijn?
Nu zie ik het allemaal niet meer …
Het zal de pijn zijn
van zoveel mensen
die nodeloos gemarteld worden
met de kruisen van deze wereld.
Moet ik die werkelijk dragen?
Ik zal het niet kunnen;
ik zal eraan ten onder gaan.
Maar Jij – Jij
zult mij eruit verheffen
en daarmee alle dood ongedaan maken.
Dit vertrouwen is het enige wat ik heb.

Wat moet ik denken?
Zullen mijn leerlingen het beseffen?

Joh.20,1-9 (20/04/2025)

 1     Op de eerste dag na de sabbat
       kwam Maria van Magdala vroeg
       – het was nog donker –
       naar het graf
       en zag dat de steen van het graf was weggenomen.
     Ze liep dus snel naar Simon Petrus
       en ‘de andere leerling’ – degene die Jezus erg genegen was –
       en zei hen:
       “Men heeft de heer uit het graf weggenomen
       en we weten niet waar ze hem hebben gebracht!”
     Petrus en ‘de andere leerling’ gingen dus mee naar buiten,
       naar het graf.
     De twee liepen samen,
       maar ‘de andere leerling’ liep wat sneller vooruit dan Petrus
       en kwam zo als eerste bij het graf.
     Voorover bukkend, zag hij de linnen doeken liggen,
       maar ging niet naar binnen.
     Nu kwam ook Simon Petrus gevolgd
       en ging wel binnen in het graf.
       En hij aanschouwde de linnen doeken die daar lagen.
     De zweetdoek, die zijn hoofd had bedekt,
       lag niet bij de doeken,
       maar afzonderlijk opgevouwen op één plaats.
     Nu ging ook ‘de andere leerling’,
       die als eerste bij het graf was,
       naar binnen.
       Hij zag en vertrouwde.
     Ze begrepen de Schrift nog niet,
       dat hij uit de doden moest opstaan.

PASEN

Wat zou Jezus hebben gedacht
op de ochtend van deze nieuwe dag?

Wat is alles Nieuw!
Zou dit het zijn
als mijn Vader spreekt dat hij de wereld schept?
Ik voel iets
als een nieuw, popelend, begin,
anders dan alle andere,
zo nieuw
dat ik het nog niet ken
misschien zelfs nog niet eens ten volle zíe!
Wat ik wel al zie
zijn enkele mensen
die door hun verdriet en verwarring heen
mij zoeken
en – hoe aarzelend ook –
hun angst overwinnen met vertrouwen.
Her-schepping van Léven, zie ik.

Wat moet ik denken?
Vader, maak alles Nieuw
en maak dat zij het zíen!

Joh.6,1-15 (2/05/2025)

     Hierna trok Jezus naar de overzijde van het meer,
       dat van Galilea of Tiberias [twee namen voor hetzelfde – grote – meer].
     Een grote menigte trok met hem mee,
       omdat zij telkens de tekens zagen
       die hij aan de zieken deed.
     Jezus ging de berg op
       en zette zich daar met zijn leerlingen neer [= onderrichtte].
     Het was dicht bij het pascha-feest van de Joden.
     Toen Jezus opkeek,
       zag hij de grote menigte die naar hem toekwam.
       Hij zei tegen Filippus:
       “Waar kunnen we brood kopen om hen te eten te geven?”
     Dit vroeg hij om hem te toetsen;
       zelf wist hij wat hij zou doen.
     Filippus antwoordde:
       “Zelfs voor tweehonderd daglonen brood
       zal niet genoeg zijn
       om elk een klein beetje te geven!”
     Een andere leerling,
       Andreas, de broer van Simon Petrus, zei hem:
     “Er is hier wel een jongetje
       die vijf armemensenbroodjes en twee visjes bij heeft.
       Maar wat is dat voor zovelen?”
10    Maar Jezus zei:
       “Laat de mensen zich neervlijen
       – er was op die plaats [en in die tijd van het jaar] veel gras
       [het leek op een idyllisch feestmaal … maar dan zonder eten].
       Men vlijde zich dus neer
       – het aantal mannen was ongeveer vijfduizend
       [‘gewoontegetrouw’ werden vrouwen en kinderen niet meegeteld, maar ze waren er wel].
11    Jezus nam nu de broden
       en na gedankt te hebben [eucharistein]
       verdeelde hij ze aan de leerlingen,
       en de leerlingen aan de gezetenen.
       Zo gebeurde ook met de vissen,
       zoveel ze wilden.
12    Toen ze vervuld waren,
       zei hij tegen zijn leerlingen:
       “Verzamel de overvloedige stukken,
       opdat niets verloren gaat!”
13    Zij verzamelden ze dus
       en vulden twaalf korven met stukken
       van de vijf armemensenbroodjes
       die men had gegeten.
14    De mensen die gezien hadden
       welk teken Jezus had gedaan, zeiden:
       “Hij is zeker de profeet die in de wereld komende is!”
15    Maar Jezus, die inzag dat zij van plan waren
       om hem te komen halen om hem tot koning te maken,
       trok zich weer terug op de berg, geheel alleen.

Met het 6de hoofdstuk gaan we in het Johannesevangelie naar de zogeheten ‘broodrede’. Maar zoals zo typisch in de Bijbel – en in navolging ook in de Sacramenten – komt éérst de handeling en dan het duidend woord. (Bij G-d zelf vallen ze samen: “Hij sprak en het was”.) Bemerk in deze ‘brood-handeling’ trouwens ook de duidelijke parallel met het Laatste Avondmaal. Ook de tijdsaanduiding – kort voor het Paasfeest – wijst daarop. Het is alsof Jezus hier al zijn ‘Eucharistie’ (= dankzegging) meegeeft aan de brede groep volgelingen.
En veel heeft hij daar niet voor nodig! Gewoonlijk zeggen we: vijf broden en twee vissen, maar eigenlijk moeten we het juister zeggen: Hij heeft íemand nodig – het kan een klein jongetje zijn – die bereid is het weinige dat hij heeft te delen met een ander! Dít is een handeling om te danken! Het is eigenlijk de ‘kleine-jongen-versie’ van ‘je leven geven voor de ander’, wat Jezus bij dat andere Laatste Avondmaal ook zal doen.
Wat zal ‘mijn versie’ zijn?

Joh.21,1-(14-)19 (4/05/2025)

     Na dit alles toonde Jezus zichzelf opnieuw aan de leerlingen
       bij het meer van Tiberias. [= het meer van Galilea]
       Dit verliep als volgt:
     Simon Petrus, Tomas de tweeling,
       Natanaël van Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs
       en twee andere van zijn leerlingen waren er bijeen.
     Simon Petrus zei: “Ik ga vissen.”
       En zij antwoordden: “Dan gaan wij met je mee.”
       Ze klommen in de boot,
       maar die nacht vingen ze niets.
     Toen het al ochtend begon te worden,
       stond Jezus aan de oever.
       De leerlingen wisten echter niet dat het Jezus was.
     Jezus zei hen: “Jongens, hebben jullie iets voor bij het eten?”
       Ze antwoordden hem: “Nee …!”
     Nu zei hij hen: “Werp het net uit naar de rechterkant van de boot
       en je zult wat vinden.”
       Ze deden dat, maar konden het net niet meer optrekken
       door de grote hoeveelheid vissen.
     De leerling, die Jezus erg genegen was, zei tegen Petrus:
       “Het is de Heer!”
       Toen Simon Petrus dit hoorde, trok hij zijn bovenkleed weer aan
       en sprong in het water.
     De andere leerlingen kwamen met het bootje.
       Ze waren niet ver van het land, ongeveer tweehonderd el [= ca. 100m]
       en sleepten het net met de vissen mee.
     Toen ze aan land stapten, zagen ze een houtskoolvuur
       met vis erop en brood.
10    Nu zei Jezus:
       “Breng wat van de vissen die je nu gevangen hebt.”
11    Simon Petrus klom in de boot en trok het net op het land.
       Het zal vol grote vissen: honderddrieënvijftig,
       en ondanks de grote hoeveelheid scheurde het net niet.
12    Jezus zei hen: “Kom eten.”
       Niemand van de leerlingen durfde hem te vragen ‘wie ben jij’,
       terwijl ze wel wisten dat het de Heer was.
13    Maar Jezus nam het brood en gaf het hun.
       Zo ook met de vis.
14    Dit was de derde keer dat Jezus zich aan de leerlingen toonde
       sinds hij was opgestaan uit de dood.
15    Nadat ze gegeten hadden, zei Jezus tegen Simon Petrus:
       “Simon, zoon van Johannes, heb je mij daad-werkelijk lief,
       meer dan de anderen hier?”
       Hij antwoordde: “Ja, Heer, Je weet dat ik van jou houd.”
       Jezus zei hem: “Weid mijn lammeren.”
16    En opnieuw vroeg hij hem:
       “Simon, zoon van Johannes, heb je mij daad-werkelijk lief?”
       Hij antwoordde: “Ja, Heer, Je weet dat ik van jou houd.”
       Jezus zei hem: “Wees herder voor mijn schapen.”
17    En voor de derde keer vroeg hij hem:
       “Simon, zoon van Johannes, hou je van mij?”
       Petrus werd bedroefd omdat hij dit voor de derde keer vroeg.
       Hij zei: “Heer, jij weet alles. Jij weet dat ik van je houd.”
       Nu zei Jezus: “Weid mijn schapen.
18    Amen, amen, ik zeg jou:
       Toen je jong was, deed je zelf je gordel om
       en ging je waar je wilde,
       maar wanneer je oud wordt,
       zul je je handen uitstrekken en een ander zal je omgorden
       en je brengen waar je niet wil.”
19    Zo duidde hij aan met wat voor dood hij God zou grootmaken.
       Toen zei hij nog: “Volg mij.”

Het is opvallend in alle verrijzenisverhalen dat Jezus in eerste instantie niet zomaar herkend wordt. Ze zien hem wel, maar ze zien niet ín …
Dat maakt duidelijk dat ‘verrijzenis’ eigenlijk niet gaat over ‘hij was dood en is weer levend’. Veel afbeeldingen hebben ons helaas met die te simpele voorstelling opgezadeld. Ja, er is wel degelijk iets/iemand te zien, maar zonder ínzien komen de leerlingen niet tot herkenning.
En waarin herkennen de leerlingen hem? In iemand die te eten vraagt, ook al is dat vreemd aangezien er al vis op het vuur ligt. In iemand die hen vraagt te vissen, wat normaal líjkt, maar eigenlijk absurd is omdat ze het al de hele nacht geprobeerd hebben.
Is dat niet de situatie waarin wij ons vandaag als kerk bevinden? De gestalte van de kerk zoals de meesten van ons gekend hebben, is er niet meer. Die kun je wel degelijk dood noemen, ook al probeert men die hier en daar in leven te houden. Is er ‘verrijzenis’ voor onze kerk? Het zou erg on-christelijk zijn daar niet in te geloven! Maar de moeilijkheid voor ons is dat wij niet alleen zullen moeten ‘zien’, maar ook ‘inzien’. De nieuwe gestalte zal er niet zomaar uitzien als de oude, en dus zullen wij haar misschien niet onmiddellijk herkennen.
De nieuwe gestalte zal zich laten zien in mensen die ons te eten vragen, of die ons ogenschijnlijk iets ‘dwaas’ vragen, iets waar we zelf misschien niet meer in geloven, maar dat wel de kern van ons christen-zijn bepaalt: durf te vissen, maar gooi je netten uit aan de andere kant …!

Joh.13,16-20 (15/05/2025)

16    “Amen, amen, ik zeg jullie:
       Een dienaar is niet groter dan zijn heer,
       een gezant niet groter dan wie hem gezonden heeft.
17    Als je dit weet,
       gezegend ben je als je het ook doet.
18    Ik zeg dit niet over jullie allemaal.
       Ik weet wie ik heb uitgekozen,
       maar het is opdat de Schrift vervuld zou worden:
       ‘Die aanzat aan mijn tafel,
       heft zijn hiel tegen mij op.’ [Ps.41,10b]
19    Vanaf nu zeg ik het jullie voor het gebeurt,
       opdat, wanneer het gebeurt,
       je zou vertrouwen dat ik het ben.
20    Amen, amen, ik zeg jullie:
       Als iemand verwelkomt wie ik zend,
       verwelkomt hij mij;
       en als iemand mij verwelkomt,
       verwelkomt hij wie mij gezonden heeft.”

Het lijkt of Jezus een open deur intrapt: Natúúrlijk is een dienaar niet groter dan zijn heer, en een gezant niet groter dan wie hem gezonden heeft. Maar is het wel zo vanzelfsprekend als het lijkt? Of beter: beléven wij het ook zoals we het zogezegd wel beamen?
Als wij moeilijkheden of tegenkantingen ontmoeten in ons leven en/of in ons geloof, dan vinden wij al snel dat G-d dat eigenlijk zou moeten oplossen. Terwijl, als wij eerlijk naar het leven van Jezus kijken, die toch onze heer is, daar al dat soort problemen ook voorkomt, maar niet zomaar opgelost worden! Dus als wij het menen met dat ‘niet groter te zijn dan onze heer’, dan moeten wij het – net zoals hij – voor lief nemen dat deze zaken er bij horen!
Nee, Jezus’ G-d, en dus de onze, is geen ‘probleemoplosser’! Wél is hij de Aanwezige, de Inwonende, en op die wijze is Hij een levensbron waar wij kracht kunnen aan putten. Als wij hem verwelkomen in ons leven, zal hij mét ons onze levensmoeilijkheden aangaan, zoals hij dat met onze heer heeft gedaan.

Joh.14,6-14 (17/05/2025)

     Jezus antwoordde hem:
       “Ik ben de weg, de waarheid en het leven.
       Niemand komt tot de Vader tenzij door mij.
     Als je mij zou leren kennen,
       zou je ook mijn Vader leren kennen.
       Vanaf nu ken je hem; je hebt hem gezien!”
     Filippus zei:
       “Heer, toon ons de Vader,
       dat is ons genoeg!” [Ps.23,2]
     Jezus antwoordde hem:
       “Je bent nu al zo lang bij mij
       en je hebt hem niet leren kennen, Filippus?
       Wie mij heeft gezien,
       heeft de Vader gezien.
       Hoe kun je dan zeggen: Toon ons de Vader?!
10    Geloof je niet dat ik in de Vader ben
       en de Vader in mij is?
       De woorden die ik tegen jullie spreek,
       spreek ik niet uit mezelf.
       Het is de Vader – die in mij verblijft – die zijn werken doet.
11    Geloof mij
       dat ik in de Vader ben
       en de Vader in mij
       – en zo niet, geloof het dan vanwege de werken zelf.
12    Amen, amen, ik zeg jullie:
       Wie vertrouwt in mij
       zal de werken die ik doe, ook doen
       – en nog grotere dan deze,
       omdat ik naar mijn Vader ga.
13    Wat je ook zult vragen in mijn naam,
       ik zal het doen,
       opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt zou worden.
14    Als je dus iets vraagt in mijn naam,
       ik, ik zal het doen!

Zou ík, net als Filippus, zeggen: “Heer, toon mij de Vader, dat is mij genoeg.”? Ben ik er zó mee bezig mijn leven helemaal en exclusief op G-d te richten, dat dit mijn voornaamste vraag aan Jezus is? Krijgt G-d werkelijk de absoluut eerst plaats in mijn leven?
En mag Jezus mij dan zeggen: “Hoezo, je kent hem nog niet? Ik ben toch de weg, de waarheid en het leven? Als je mij daad-werkelijk volgt, kom je toch bij hem uit?”
Ik stel deze vragen niet om mezelf al te scherp kritisch te veroordelen. Nee, ik kom er vaak niet toe helemaal in dat geloof/vertrouwen te leven. Liever volg ik mijn éigen weg, mijn éigen waarheid en zal ik wel mijn eigen leven maken. Maar dan moet ik natuurlijk niet verwonderd zijn dat ik niet bij G-d uitkom. Jezus wist blijkbaar wel dat het ‘des mensen’ is … niet G-d te zijn, en dat ze misschien wel naar hem verlangen, maar er o zo moeizaam ook echt voor kiezen.
Waar we hier of daar er wel in slagen ons daad-werkelijk door hem te laten leiden, zullen we verwonderd staan over de ‘grote werken’ die G-d, doorheen óns leven, tot stand brengt!