Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Joh.21,15-19 (29/06/2024)
13 Nu kwam Jezus in de streek van Caesarea Filippi [noord-Israël].
Hij vroeg aan zijn leerlingen:
“Wie zeggen de mensen dat de mensenzoon is?”
14 Ze antwoordden:
“Sommigen zeggen Johannes de doper, anderen Elia,
en nog anderen Jeremia of één van de profeten.
15 Nu zei hij tegen hen:
“Maar jullie, wie zeggen jullie dat ik ben?”
16 Simon Petrus antwoordde:
“Jij bent de Gezalfde [Christos/Messiah],
de zoon van de levende God!”
17 Jezus zei nu tegen hem:
“Gezegend [vooruit ermee!] ben jij, Simon Barjona [zoon van Jona],
want niet vlees en bloed hebben dit geopenbaard aan jou,
maar mijn Vader in de hemelen.
18 En ik zeg jou dat jij een rots [Petros] bent,
en op deze rots zal ik mijn gemeenschap bouwen
en de poorten van het dodenrijk
zullen haar niet te sterk zijn.
19 En ik zal je de sleutels geven van het koningschap der hemelen.
Wat je zult binden op de aarde,
zal gebonden zijn in de hemelen,
en wat je zult vrij maken op de aarde,
zal vrij gemaakt zijn in de hemelen.”
Vandaag vieren we Petrus en Paulus. Deze twee lieten zich appelleren door Jezus’ boodschap: liefde in plaats van wapens, Godsvertrouwen in plaats van macht, barmhartigheid in plaats van vergelding. Geen politieke macht kon tegen deze boodschap op. Ze staken duizenden anderen aan.
Twee mensen, met hun verschillen en hun beperkingen, gaven beiden het geloof door op een authentieke wijze. Ze kwamen regelmatig met elkaar in botsing en zijn toch, elk op hun eigen wijze, steunpilaren van de kerk geworden.
Petrus, de ‘rots’, zorgt voor het evenwicht in de kerk, de trouw aan de Traditie en de onderlinge band. Paulus, de ‘leraar van de wereld’, is de dynamische promotor van de verscheidenheid en de nodige vrijheid.
Mij maken ze duidelijk dat er vanaf het allereerste begin pluriformiteit is geweest in de kerk, dat er verschil van meningen en handelwijzen mag zijn. Diversiteit en verscheidenheid hoeft dus geen onoverkomelijk probleem te zijn. Het kan evengoed een rijkdom en een zegen zijn.
Joh.11,45-57 (12/04/2025)
45 Veel Joden die naar Maria waren gekomen
[de zus van Lazarus [El-azar/God helpt], die Jezus uit de dood had opgewekt],
en zagen wat Jezus had gedaan,
gingen hun vertrouwen stellen in hem.
46 Maar sommigen gingen naar de farizeeën
en vertelden wat Jezus had gedaan.
47 De hogepriesters en farizeeën riepen de Raad [sanhedrin] bijeen:
“Wat staat ons te doen?, want die man doet veel tekenen.
48 Als wij hem zo laten begaan,
zullen allen in hem vertrouwen gaan stellen,
en dan komen de Romeinen
en vegen onze tempel en ons volk weg.”
49 Maar één van hen, Kajafas, die toentertijd hogepriester was,
zei tegen hen: “Jullie hebben er geen verstand van!
50 Je bedenkt niet dat het in ons belang is
dat er één mens sterft voor de gemeenschap
en dat niet het hele volk ten onder gaat!”
51 Maar hij zei dit niet uit zichzelf.
Als hogepriester in ambt sprak hij de profetie uit
dat Jezus zou sterven voor het volk.
52 En niet voor het [Joodse] volk alleen,
maar ook om de verstrooide kinderen van God
bij één te verzamelen.
53 Vanaf die dag beraadslaagden zij dus samen
om hem te doden.
54 Jezus kon dus niet meer vrij rondwandelen onder de Joden,
maar hij vertrok van daar naar de streek dicht bij de woestijn,
naar een stad die Efraïm genoemd wordt,
en hij verbleef daar met zijn leerlingen.
55 Het Paasfeest van de Joden was dichtbij
en velen gingen vanuit het land op naar Jeruzalem
om zich te reinigen.
56 Ze zochten Jezus
en op het tempelplein staande, zeiden ze onder elkaar:
“Wat denk je, zou hij niet naar het feest komen?”
57 De Hogepriesters en farizeeën hadden immers bevel gegeven
dat als iemand wist waar hij was,
men het moest melden
opdat ze hem konden grijpen.
Jezus wordt steeds populairder, véél te populair. En dat mag niet, dat moet stoppen. Geen moment staan de Joodse leiders open voor het idee dat Jezus weleens heel bijzonder zou kunnen zijn, dat hij van God komt. Nee, Jezus’ invloed moet worden gestopt! Voor Kajafas is het duidelijk: Laat één man sterven voor het welzijn van het volk. Een offer in het algemeen belang. Het doel heiligt de middelen, toch? Dat is gemakkelijk, een ander opofferen, terwijl je zelf je eigen positie handhaaft en zelfs verstevigt. Dat is waar Kajafas en de zijnen voor gaan.
Helemaal tegenovergesteld is wat G-d in zijn liefde hoopt, nl. de ánderen – ons, ik-gerichte mensen – te handhaven. Daarvoor wil hij desnoods zichzelf opofferen! En dat is wat Jezus deed. Hij is geen willoos slachtoffer. Geen slachtoffer van Kajafas’ gekonkel, maar evenmin het slachtoffer van een goddelijk plan voor onze redding. Hij gééft zijn leven, vrijwillig, uit liefde.
Joh.10,31-42 (11/04/2025)
31 De Joden raapten weer stenen op om hem te stenigen.
32 Jezus antwoordde hen:
“Ik heb jullie vele goede werken getoond,
die ik deed vanuit mijn Vader.
Om welke van mijn werken wil je mij stenigen?”
33 De Joden antwoordden hem:
“Wij stenigen je niet om een goed werk,
maar om een godslastering,
omdat jij, een mens, jezelf tot God maakt.”
34 Jezus antwoordde hen:
“Staat er niet geschreven in jullie wet:
‘Ik heb gezegd: jullie zijn goden.’?” [Ps.82,6]
35 Als hij hen
tot wie het woord van God gesproken wordt,
goden noemt,
en de Schrift niet kan ontbonden worden,
36 noemen jullie dan
wie de Vader heeft geheiligd en in de wereld gezonden,
een godslasteraar,
omdat ik heb gezegd: ‘Ik ben de Zoon van God.’?
37 Als ik niet de werken van mijn Vader doe,
moet je mij niet vertrouwen,
38 maar als ik ze wel doe,
zelfs als je mij niet vertrouwt,
vertrouw dan de werken.
Dan zul je herkennen en erkennen dat de Vader in mij is
en ik in de Vader.”
39 Opnieuw trachtten ze hem te grijpen,
maar hij kon aan hun handen ontkomen.
40 Hij trok weer naar de overkant van de Jordaan,
naar de plaats waar Johannes vroeger doopte,
en hij verbleef daar.
41 Velen kwamen naar hem en zeiden:
“Johannes heeft weliswaar geen enkel teken gedaan,
maar alles wat hij zei over deze man was waar.”
42 En velen gingen daar hun vertrouwen stellen in hem.
De situatie zoals die zich voordeed in Joh.8,59 (gisteren) herhaalt zich. Jezus verwijst naar zijn sterke verbondenheid met God, waarop de joden hem beschuldigen van godslastering. Jezus kan niet anders dan opnieuw te verwijzen naar zijn daden. In deze discussie voegt hij, ten aanzien van de voorgaande discussies, twee nieuwe elementen toe.
Eerst en vooral benadrukt hij dat indien men geen geloof kan hechten aan zijn woorden of aan hem zelf, men zich toch op z'n minst door zijn daden zou moeten laten overtuigen.
Daarnaast wordt de verbondenheid tussen Jezus en zijn Vader hier nogmaals herhaald én verder uitgediept.
Net hiervoor schreef Johannes: "Ik en de Vader zijn één." (10,30) Nu beschrijft hij die verbondenheid nog inniger met "de Vader in mij en ik in de Vader" (10,38). In de afscheidsrede (Joh.13-17) komt deze sterke thematiek van verbondenheid opnieuw terug, zij het nog verder uitgewerkt tot "ik in mijn Vader... en jullie in mij en ik in jullie".
Zo nodigt hij ook ons uit om deel te worden van de innige verbondenheid die er is tussen hem en de Vader.
Joh.13,31-33a.34-35 (18/05/2025)
31 Toen hij [Judas] was weggegaan, zei Jezus:
“Nu komt de grootheid van de mensenzoon aan het licht,
en in hem de grootheid van God.
32 Als Gods grootheid in hem aan het licht komt,
zal God ook hem in die grootheid laten delen,
en wel onmiddellijk.
33 Kinderen, nog maar een korte tijd ben ik bij jullie.
Je zult mij zoeken,
maar zoals ik al zei tegen de Joden
‘waarheen ik ga, kunnen jullie niet komen’,
zo zeg ik het nu ook tegen jullie.”
34 Ik geef jullie een nieuw gebod:
Heb elkaar daad-werkelijk lief.
Als [= zoals + omdat] ik jullie heb liefgehad,
heb ook elkaar lief.
35 Hieraan zullen allen herkennen dat je mijn leerling bent:
als je elkaar daad-werkelijk liefhebt.”
Het lijkt erop dat de evangelist Johannes, anders dan de andere drie evangelisten, een heel grootse en verheven Jezus schetst. Johannes doet dat op veel plaatsen in zijn evangelie, maar hier wel heel nadrukkelijk, zó nadrukkelijk dat het ons zelfs wat kan doen huiveren, misschien zelfs afstoten!
Maar lees even verder! Jezus beseft zelf dat wij, mensen, dat niet zomaar kunnen volgen. Daarvoor zijn wij nu nog te klein. En daarom wijst hij ons – voor nú – een weg die, bijna als contrast, verbluffend eenvoudig is: “Heb elkaar daad-werkelijk lief.”
Maar is dat wel zo’n contrast? Bestaat de grootste verhevenheid niet net in het eenvoudig dienstbaar je mede-mens daad-werkelijk lief te hebben? Voor Jezus in elk geval wel … Dus zullen zijn leerlingen dááraan te herkennen zijn – niet aan het ‘van buiten opzeggen van een leer’!
Joh.17,20-26 (1/06/2025)
20 Niet alleen voor hen bid ik,
maar ook voor wie door hún woord
nog zullen vertrouwen in mij;
21 opdat allen één zijn, Vader,
zoals Jij in mij en ik in Jou;
opdat ook zij in ons één zijn;
opdat de wereld zou geloven
dat Jij mij hebt gezonden.
22 En ik heb de grootsheid die Jij mij gegeven hebt
ook aan hen gegeven;
opdat zij één zijn zoals wij één zijn;
23 ik in hen en Jij in mij
opdat zij voltooid zouden zijn tot één;
en opdat de wereld erkent
dat Jij mij gezonden hebt
en hen daad-werkelijk hebt liefgehad
zoals Jij mij hebt liefgehad.
24 Vader,
diegene die Jij mij gegeven hebt,
het is mijn bedoeling
dat ook zij zijn waar ik ben
samen met mij;
opdat zij aanschouwen mijn grootsheid
die Jij mij gegeven hebt
omdat Je mij hebt liefgehad
nog vóór de grondvesting van de wereld.
25 Integere Vader,
de wereld heeft Jou niet erkend,
maar ik heb Jou erkend
en dezen hebben erkend
dat Jij mij gezonden hebt;
26 en ik heb hen
Jouw naam bekend gemaakt
en zal die blijven bekend maken
opdat de daad-werkelijke liefde
waarmee Jij mij hebt liefgehad
ook in hen is en ik in hen.
Als Jezus voor zijn eerste leerlingen bidt, zou hij dat dan ook niet doen voor zijn latere leerlingen? Daar mogen we ongetwijfeld zeker van zijn! En het is een troost en kracht te weten dat onze meester voor ons/voor mij bidt.
En als de meester voor zijn leerlingen bidt, zouden de leerlingen dan ook niet voor elkaar moeten bidden? O, we doen dat ongetwijfeld wel vaak eens, maar waar bidden we dan om? De kans is nogal groot dat het meestal gaat over concrete noden die zij of wij hebben.
Dat is niet onterecht, maar hier lezen we een ánder gebed. Hier bidt Jezus dat zijn leerlingen in de innige verbondenheid met de Vader zouden blijven en die steeds dieper leren kennen, dat ze de grootsheid van Jezus – zijn zending vanwege de Vader naar de wereld – zouden zíen, en dat ze de Naam van Jezus blijvend bekend zouden maken.
Hoe lang zou het geleden zijn dat ik voor een mede-christen om déze dingen heb gebeden? Jezus doet het alvast voor ons, maar wij moeten het dus voor elkaar doen!
Joh.21,1-14 (22/04/2022)
Na dit alles toonde Jezus zichzelf opnieuw aan de leerlingen bij het meer van Tiberias. [= het meer van Galilea] Dit verliep als volgt:
Simon Petrus, Tomas de tweeling, Natanaël van Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en twee andere van zijn leerlingen waren er bijeen. Simon Petrus zei: “Ik ga vissen.” En zij antwoordden: “Dan gaan wij met je mee.” Ze klommen in de boot, maar die nacht vingen ze niets.
Toen het al ochtend begon te worden, stond Jezus aan de oever. De leerlingen wisten echter niet dat het Jezus was. Jezus zei hen: “Jongens, hebben jullie iets voor bij het eten?” Ze antwoordden hem: “Nee …!” Nu zei hij hen: “Werp het net uit naar de rechterkant van de boot en je zult wat vinden.” Ze deden dat, maar konden het net niet meer optrekken door de grote hoeveelheid vissen. De leerling, die Jezus erg genegen was, zei tegen Petrus: “Het is de Heer!” Toen Simon Petrus dit hoorde, trok hij zijn bovenkleed weer aan en sprong in het water. De andere leerlingen kwamen met het bootje. Ze waren niet ver van het land, ongeveer tweehonderd el [= ca. 100m] en sleepten het net met de vissen mee.
Toen ze aan land stapten, zagen ze een houtskoolvuur met vis erop en brood. Nu zei Jezus: “Breng wat van de vissen die je nu gevangen hebt.” Simon Petrus klom in de boot en trok het net op het land. Het zat vol grote vissen: honderddrieënvijftig, en ondanks de grote hoeveelheid scheurde het net niet. Jezus zei hen: “Kom eten.” Niemand van de leerlingen durfde hem te vragen ‘wie ben jij’, terwijl ze wel wisten dat het de Heer was. Maar Jezus nam het brood en gaf het hun. Zo ook met de vis.
Dit was de derde keer dat Jezus zich aan de leerlingen toonde sinds hij was opgestaan uit de dood.
We lezen deze week elke dag een verschijningsverhaal; alsof die gebeurtenissen elkaar zo snel opvolgden na Pasen. Wie beter leest, merkt dat die indruk niet klopt. ‘Vandaag’ blijken de leerlingen alweer in Galilea te zijn, en dus niet in Jeruzalem. Ze blijken teruggekeerd naar hun vroegere arbeid. Ze zijn het duidelijk niet meer gewoon, want het lukt hen niet goed, maar er zat niets anders op na hun op een zware sisser afgelopen avontuur met Jezus.
Maar net daar, als zij er eigenlijk al niet meer aan denken of op hopen, plotsklaps midden hun dood-gewone activiteiten, gebeurt er iets. En opnieuw hebben ze het in het begin niet eens zelf door. Het zijn niet de ogen die hem herkennen, niet de oren en ook niet het weten, maar de liefde! Dwars door alle ontgoocheling heen, was de liefde in hen wel blijven smeulen. Het was ‘de leerling die Jezus erg genegen was’ – de jongste volgens de traditie – die hem eerst herkende!
Als mijn hart jong genoeg is om lief te hebben en te (h)erkennen, zal mijn dagelijks werk vol-tooid worden met uitbundige Aanwezigheid.