Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Joh. 8,31-42 (29/03/2023)
Toen zei Jezus tegen de Joden die in hem hun vertrouwen gingen stellen: “Als jullie verblijven in mijn woord, zijn jullie waarachtig leerling van mij en zul je waarachtig kennen. En waarachtigheid zal je vrij maken.”
Ze antwoordden hem: “Wij zijn nakomelingen van Abraham en nooit iemands onderhorige geweest. [wbt geloof] Hoe kun je dan zeggen dat we vrij zullen worden?” Jezus antwoordde hun: “Amen, amen, ik zeg jullie: Ieder die zonde doet [zich verwijdert van God en mens], is een slaaf van de zonde. De slaaf blijft niet voor altijd in het huis; de zoon blijft voor altijd. Als dus de zoon jullie heeft vrijgemaakt, dan pas zul je werkelijk vrij zijn. Ik weet dat jullie nakomelingen van Abraham zijn. En toch tracht je mij te doden omdat mijn woord geen ruimte vindt in jullie. Ik spreek uit wat ik heb gezien bij mijn Vader; zo doen ook jullie wat je gezien hebt bij jullie vaders.”
Ze antwoordden hem: “Onze vader is Abraham!” Maar Jezus zei hun: “Als je kinderen van Abraham bent, doe dan de werken die Abraham deed. Maar jullie trachten mij te doden – mij, een mens die tegen jullie waarheid spreekt, die ik van God heb gehoord – zoiets doet Abraham niet. Jullie doen de werken van jullie vaders.”
Nu zeiden ze hem: “Wij zijn geen bastaardkinderen! Wij hebben één Vader: God!” Jezus zei daarop tegen hen: “Als God jullie Vader was, zou je mij daad-werkelijk liefhebben. Ik ben immers van God uitgegaan, toen ik kwam. Ik ben niet uit eigen naam gekomen, maar hij heeft mij gezonden.”
‘Verblijven in mijn woord’. Het is een wat vreemde uitdrukking. Meestal horen we de vertaling ‘blijven’, waardoor het accent wat komt te liggen op onze eigen standvastigheid. Mooier zou zijn te vertalen: ‘wonen in zijn woord’. Dan horen/proeven we dat we te gast mogen zijn in een stevige, standvastige woning – en dat ons dat go(e)d zal doen.
Consequenties heeft dat ‘wonen in zijn woord’ wel. Het is geen knus ‘cocoonen’ elk voor zich. In dit ‘huis’ is waarachtigheid en deze waarachtigheid zal je vrij maken, zegt Jezus. Je ogen zullen er opengaan en zien dat de waarheid is dat je er niet alleen bent en dat allen kinderen van dezelfde vader zijn – dus jouw broers en zussen!
Vrij word je, als je niet wegkijkt van deze waarheid en de ander leert zien als mede-bewoner van hetzelfde huis, hun die plaats gunt en zo ruimte van leven biedt – een ‘wonen in het woord’.
Joh.6,1-15 (16/4/2021)
Jezus begaf zich naar de overkant van het meer van Galilea, bij Tiberias. Een grote menigte volgde hem omdat zij de tekenen zagen die hij aan de zieken deed. Jezus ging de berg op en zette zich daar met zijn leerlingen neer. Het was kort voor Pasen, het feest van de Joden.
Toen Jezus opkeek en zag dat er een grote menigte naar hem toekwam, vroeg hij aan Filippus: “Hoe moeten wij brood kopen om deze mensen te laten eten?” – Dit zei hij om hem op de proef te stellen, want zelf wist hij wel wat hij zou doen. – Filippus antwoordde hem: “Wil ieder ook maar een klein stukje krijgen, dan is voor tweehonderd denariën brood nog te weinig.” Eén van de leerlingen, Andreas, de broer van Simon Petrus, merkte op: “Er is hier wel een jongetje met vijf gerstebroodjes en twee visjes, maar wat betekent dat voor zo’n aantal?” Jezus zei echter: “Laat de mensen gaan zitten.” Er was daar namelijk veel gras. Zij gingen dan zitten; het aantal mannen bedroeg ongeveer vijfduizend. Toen nam Jezus de broodjes en na het dankgebed gesproken te hebben, liet hij ze uitdelen onder de mensen die daar zaten, zo ook met de visjes, zoveel ze maar wilden. Toen ze verzadigd waren, zei hij tegen zijn leerlingen: “Haal nu de overgebleven stukken op, om niets verloren te laten gaan.” Zij haalden ze op en vulden van de vijf gerstebroodjes twaalf manden met stukken, die door de mensen na het eten overgelaten waren.
Toen de mensen het teken zagen dat hij had gedaan, zeiden ze: “Dit is stellig de profeet die in de wereld moet komen!” Maar Jezus begreep dat zij zich van hem meester wilden maken om hem mee te voeren en tot koning uit te roepen. Daarom trok hij zich weer in het gebergte terug, geheel alleen.
De ‘broodvermenigvuldiging’ – met 2 accenten van de evangelist Johannes.
1° Hij situeert dit gebeuren bij het Paasfeest, dus bij een rituele maaltijd die spreekt van gegevenheid en bevrijding. Johannes is ons hier dus iets aan het vertellen over Eucharistie, dat ‘voorafspiegelingsfeest’ van overvloed aan Léven en Liefde. Ja, elke keer als mensen maaltijd houden in zijn naam, daar is hij middenin! (En of dat dan gebeurt in een bovenzaal of een grashelling, een kerk of een gewoon huis, doet blijkbaar niet ter zake!)
2° ‘Klein maar fijn’ is het gebeuren met het jongetje: In zijn heer-lijke naïviteit geeft hij zomaar zijn van thuis meegekregen boterhammen weg om aan die 5000 mensen te geven! Vaak heb ik gedacht: Zou juist dát niet het ‘wonder’ van de broodvermenigvuldiging zijn? Als iedereen het weinige dat hij heeft, zou delen met iedereen, zou dan niet iedereen ruimschoots voldoende hebben? Want geef toe: ook de anderen hadden hun picknick bij, maar durfden die niet bovenhalen uit schrik die kwijt te zijn! Maar dat jongetje had Jezus’ boodschap van Léven en Liefde begrepen, niet met zijn verstand, maar met zijn boterhammen!
Joh. 6,1-15 (21/04/2023)
1 Hierna trok Jezus naar de overzijde van het meer,
dat van Galilea of Tiberias [twee namen voor hetzelfde – grote – meer].
2 Een grote menigte trok met hem mee,
omdat zij telkens de tekens zagen
die hij aan de zieken deed.
3 Jezus ging de berg op
en zette zich daar met zijn leerlingen neer [= onderrichtte].
4 Het was dicht bij het pascha-feest van de Joden.
5 Toen Jezus opkeek,
zag hij de grote menigte die naar hem toekwam.
Hij zei tegen Filippus:
“Waar kunnen we brood kopen om hen te eten te geven?”
6 Dit vroeg hij om hem te toetsen;
zelf wist hij wat hij zou doen.
7 Filippus antwoordde:
“Zelfs voor tweehonderd daglonen brood
zal niet genoeg zijn
om elk een klein beetje te geven!”
8 Een andere leerling,
Andreas, de broer van Simon Petrus, zei hem:
9 “Er is hier wel een jongetje
die vijf armemensenbroodjes en twee visjes bij heeft.
Maar wat is dat voor zovelen?”
10 Maar Jezus zei:
“Laat de mensen zich neervlijen
– er was op die plaats [en in die tijd van het jaar] veel gras
[het leek op een idyllisch feestmaal … maar dan zonder eten].
Men vlijde zich dus neer
– het aantal mannen was ongeveer vijfduizend
[‘gewoontegetrouw’ werden vrouwen en kinderen niet meegeteld, maar ze waren er wel].
11 Jezus nam nu de broden
en na gedankt te hebben [eucharistein]
verdeelde hij ze aan de leerlingen,
en de leerlingen aan de gezetenen.
Zo gebeurde ook met de vissen,
zoveel ze wilden.
12 Toen ze vervuld waren,
zei hij tegen zijn leerlingen:
“Verzamel de overvloedige stukken,
opdat niets verloren gaat!”
13 Zij verzamelden ze dus
en vulden twaalf korven met stukken
van de vijf armemensenbroodjes
die men had gegeten.
14 De mensen die gezien hadden
welk teken Jezus had gedaan, zeiden:
“Hij is zeker de profeet die in de wereld komende is!”
15 Maar Jezus, die inzag dat zij van plan waren
om hem te komen halen om hem tot koning te maken,
trok zich weer terug op de berg, geheel alleen.
Het lijkt wel of Jezus even bij zijn leerlingen wil aftoetsen of ze zijn onderricht wel écht begrepen hebben. Zouden ze weten wat hen te doen staat als mensen naar hen toekomen met de vraag naar voedsel?
Filippus denkt financieel. Onmiddellijk maakt hij een rekensommetje en komt tot de vaststelling dat het niet kan. Er is niet voldoende geld voor zo’n grote menigte en daarmee is de zaak voor hem afgehandeld als onmogelijk.
Andreas is eerder sociaal aangelegd. Hij kijkt rond en ziet hier en daar een mogelijkheid oplichten, maar ook hij weet niet hoe hij moet omgaan met dit aanbod zodat het voldoende zou kunnen worden voor zo’n grote menigte.
Zelfs wanneer het onderricht – vertrouw aan G-d toe wat er voorhanden is, dank hem voor wat er in de groep aanwezig is en er zál voldoende zijn voor iedereen om van te leven – concreet handen en voeten krijgt, lijkt het nog verkeerd begrepen te worden, want ze willen hem tot koning uitroepen.
Dan is het enige wat Jezus nog kan doen: zich terugtrekken om te bidden en het aan G-d toevertrouwen.
Joh.6, 16-21 (17/4/2021)
Toen het avond werd, daalden de leerlingen van Jezus naar het meer af. Zij gingen scheep en zetten koers naar de overkant van het meer, in de richting van Kafarnaüm. Toen de duisternis reeds was ingevallen, was Jezus nog niet bij hen gekomen. Het meer werd woelig want er stond veel wind. Na ongeveer vijfentwintig of dertig stadiën geroeid te hebben, zagen zij Jezus te voet over het meer tot vlak bij de boot komen en zij werden erg bang. Maar Jezus zei hen: “Ik ben het, wees niet bang!” Ze wilden hem aan boord nemen, maar vlak daarop bereikte de boot de kust waarheen zij op weg waren.
“Ik ben het, wees niet bang!” Wat een geruststellende woorden! Wat een tegemoetkoming! Ja, dáármee bereik je de overkant!
Maar zie je ook de omstandigheden waarin die woorden klinken? In de donkerte en het stormachtige van het meer – het dagelijks leven van de leerlingen – zien zij eigenlijk niet wie of wat daar op hen af komt (volgens Marcus denken ze dat het een spook is!). Ze zien alleen wind en water – en hun angst. Het is ín de duisternis en ín de woeligheid dat die onzichtbare stem klinkt: “Ik ben het, wees niet bang!”
Zou ik er durven op vertrouwen, op die ‘onzichtbare stem’? Zou ik midden de overspoeling door onweer in mijn leven het Woord aan boord nemen? Zou ik kunnen geloven dat het juist midden in die storm kómt?
Dan zou ik verrassend snel ‘de overkant’ bereiken …
Joh.14,6-14 (3/05/2023)
6 Jezus zei:
“Ik ben de weg, de waarheid en het leven.
Niemand komt tot de Vader
tenzij door mij.
7 Als je mij zou leren kennen,
zou je ook mijn Vader leren kennen.
Vanaf nu ken je hem;
je hebt hem gezien!”
8 Filippus zei:
“Heer, toon ons de Vader, dat is ons genoeg!” [Ps.23,2]
9 Jezus antwoordde hem:
“Je bent nu al zo lang bij mij
en je heb hem niet leren kennen, Filippus?
Wie mij heeft gezien,
heeft de Vader gezien.
Hoe kun je dan zeggen: Toon ons de Vader?!
10 Geloof je niet dat ik in de Vader ben
en de Vader in mij is?
De woorden die ik tegen jullie spreek,
spreek ik niet uit mezelf.
Het is de Vader – die in mij verblijft – die zijn werken doet.
11 Geloof mij
dat ik in de Vader ben
en de Vader in mij
– en zo niet, geloof het dan vanwege de werken zelf.
12 Amen, amen, ik zeg jullie:
Wie vertrouwt in mij
zal de werken die ik doe, ook doen
– en nog grotere dan deze,
omdat ik naar mijn Vader ga.
13 Wat je ook zult vragen in mijn naam,
ik zal het doen,
opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt zou worden.
14 Als je dus iets vraagt in mijn naam,
ik, ik zal het doen!
Eeuwen lang reeds proberen mensen iets op het spoor te komen van G-d. En toch …
We zien doorheen de geschiedenis dat telkens weer het goede het haalt op het kwade. En toch …
Heel de geschiedenis is als het ware een bewijs van G-ds Liefde. En toch …
Er wordt nog steeds getwijfeld aan zijn bestaan. Wat houdt ons tegen om te geloven, om te vertrouwen in G-d?
Elke generatie opnieuw vragen mensen naar duidelijkheid: “Toon ons de Vader!” Mensen vragen naar tastbare, concrete aanwijzingen om G-ds aanwezigheid in hun leven en in de wereld te mogen zien. Maar zelfs wanneer hij voor je staat, blijft het lastig om hem te zien, om G-d te herkennen. Dat komt vermoedelijk omdat G-d geen kwestie is van tastbaar bewijsmateriaal, maar wel van geloof in zijn Liefde, geloof in Jezus Christus. Het is zijn Liefde, het is Jezus waarmee G-d zich verbindt aan mensen en die ons in staat stelt om hem te leren kennen en zó hem te ‘zien’. Hij wil meebewegen in ons leven en vraagt als het ware voortdurend: “Mag ik met jou mee leven, op jouw ritme?” Daarbij laat hij ook duidelijk weten dat wat wij ook vragen in zijn naam, hij zal het doen! Geweldig toch.
Joh.21,15-19 (3/06/2022)
Nadat ze gegeten hadden, zei Jezus tegen Simon Petrus: “Simon, zoon van Johannes, heb je mij daad-werkelijk lief, meer dan de anderen hier?” Hij antwoordde: “Ja, Heer, Je weet dat ik van jou houd.” Jezus zei hem: “Weid mijn lammeren.”
opnieuw vroeg hij hem: “Simon, zoon van Johannes, heb je mij daad-werkelijk lief?” Hij antwoordde: “Ja, Heer, Je weet dat ik van jou houd.” Jezus zei hem: “Wees herder voor mijn schapen.”
En voor de derde keer vroeg hij hem: “Simon, zoon van Johannes, hou je van mij?” Petrus werd bedroefd omdat hij dit voor de derde keer vroeg. Hij zei: “Heer, jij weet alles. Jij weet dat ik van je houd.” Nu zei Jezus: “Weid mijn schapen.
Amen, amen, ik zeg jou: Toen je jong was, deed je zelf je gordel om en ging je waar je wilde, maar wanneer je oud wordt, zul je je handen uitstrekken en een ander zal je omgorden en je brengen waar je niet wil.” Zo duidde hij aan met wat voor dood hij God zou grootmaken.
Toen zei hij nog: “Volg mij.”
Tot drie keer toe stelt Jezus ongeveer dezelfde vraag. Het is duidelijk dat hij geen impulsief antwoord verwacht. Het gaat om een ernstige zaak, iets waarover je best eerst even nadenkt vooraleer je een antwoord geeft. Jezus wil zeker zijn van het antwoord. Dat wat je dierbaar is, vertrouw je niet zomaar toe aan de eerste de beste. Hij wil zeker zijn van de drijfveer die je in beweging brengt naar zijn mensen toe. Het gaat niet over de baas spelen, maar over ruimte geven (weiden) en bescherming bieden (hoeden) vanuit het besef van je eigen kleinheid, je eigen kwetsbaarheid. Hij vraagt niet naar deskundigheid of diploma’s maar naar liefde (liefde voor de meest kwetsbare). Jézus liefhebben is de basis om te kunnen zeggen: ik ben bereid. Jou wil ik volgen!
Eens je dit hebt toegezegd en je je bereid hebt verklaard om hem te volgen, zal hij je leren liefhebben tot het uiterste. Je leven zal niet meer van jou zijn; wat ‘jij’ wil, zal niet meer ter zake doen; ‘leven’ zal ‘leven geven’ worden – overgeleverd in de handen van mensen …
Ga je mee?