Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Joh. 6,22-29 (27/4/2020)

Het volk dat aan de ene kant van het meer was gebleven na de wonderbare broodvermenigvuldiging, had gezien dat daar maar één bootje gelegen had,
dat Jezus niet met zijn leerlingen was scheep gegaan, maar dat zijn leerlingen alleen waren vertrokken. De volgende dag echter kwamen er bootjes
uit Tiberias dicht bij de plaats waar men het brood had gegeten na het dankgebed van de Heer. Toen de mensen bemerkten dat noch Jezus noch zijn leerlingen
daar waren, gingen zij in de boten en voeren in de richting van Kafarnaüm op zoek naar Jezus.
Zij vonden hem aan de overkant van het meer en zeiden: 'Rabbi, wanneer zijt gij hier gekomen?' Jezus nam het woord en zeide: 'Voorwaar, voorwaar, ik zeg u:
Niet omdat gij tekenen gezien hebt zoekt ge mij, maar omdat gij van de broden hebt gegeten tot uw honger was gestild. Werkt niet voor het voedsel dat vergaat
maar voor het voedsel dat blijft ten eeuwigen leven en dat de Mensenzoon u zal geven. Op hem immers heeft de Vader, God zelf, zijn zegel gedrukt.'
Daarop zeiden zij tot hem: 'Welke werken moeten wij voor God verrichten?' Jezus gaf hun ten antwoord:
'Dit is het werk dat God u vraagt: te geloven in degene die hij gezonden heeft.'

De broodvermenigvuldiging is achter de rug. De leerlingen en Jezus zijn vertrokken. Het volk zoekt hem. Ja, ze (we?) zoeken hem wel, maar waarvoor?
Jezus kent het hart van de mensen. Spontaan zijn ze nogal geneigd hun buik achterna te lopen. En dat terwijl hij zoveel meer te bieden heeft,
precies ook dat waar ze wel naar verlangen maar vaak aan voorbij lopen. Dus wijst hij hen voorzichtig op het andere voedsel.
Ze blijken niet van kwaaie wil te zijn, want er gaat wel degelijk een belletje rinkelen. Zeg ons, wat moeten we doen?
En dan – net omdat hij dat diepe hart van de mensen kent – geeft Jezus een magistraal antwoord: Dit moet je ‘doen’: gelóven! (Heer-lijke paradox!)
Het gaat er niet om koortsachtig te zoeken je buik te vullen; het gaat er niet om iets te ‘doen’; het gaat erom te gelóven –
en zoals je wellicht wel weet is dat in het Bijbelse Grieks hetzelfde woord als ‘vertrouwen’!
Dít is het teken van de broodvermenigvuldiging: God heeft zijn Zoon, zijn leven, zijn liefde aan de wereld gegeven.
Hij staat er dus garant voor dat ons vertrouwen niet vermetel is! Zoek met vertrouwen en je zult Léven vinden.

Joh.9,1-41 (19/03/2023)

En toen hij wegging zag hij iemand die blind was vanaf zijn geboorte. Zijn leerlingen vroegen hem: “Rabbi, wie heeft er gezondigd zodat hij blind geboren is, hijzelf of zijn ouders?”
Jezus antwoordde: “Noch hijzelf heeft gezondigd, noch zijn ouders! Maar Gods werken moeten in hem openbaar worden. Zolang het dag is moeten we de werken doen van hem die mij gezonden heeft. – Er komt een nacht waarin niemand bij machte zal zijn te werken. Zolang ik in de wereld ben, ben ik het licht van de wereld.”
Nadat hij dit gezegd had, spuwde hij op de grond, maakte met het speeksel slijk en streek het slijk op de ogen van de blinde. Hij zei tegen hem: “Ga je wassen in de vijver van Siloam [waterreservoir in Jeruzalem] – wat betekent: gezondene. Hij ging dus weg, waste zich en kwam ziende terug.
De buren nu, en anderen die hem vroeger blind hadden gezien, zeiden: “Is dat niet degene die zat te bedelen?” Sommigen zeiden: “Dat is inderdaad hem.” Maar anderen zeiden: “Nee, hij gelijkt alleen aan hem.” Hijzelf zei: “Ik ben het!”
Ze vroegen hem dan: “Hoe zijn dan je ogen geopend?” Hij antwoordde: “Iemand, die Jezus heet, maakte slijk en bestreek mijn ogen en hij zei mij: ga je wassen in de vijver van Siloam. Ik ben dus gegaan en heb mij gewassen en toen kon ik weer zien.” Ze vroegen hem nu: “Waar is die mens?” Hij antwoordde: “Ik weet het niet.”
Toen brachten ze de man die blind geweest was naar de farizeeën – de dag waarop Jezus slijk maakte en hem de ogen opende was een sabbat. Opnieuw vroegen nu ook de farizeeën hoe hij weer ziende was geworden. En hij zei hen: “Hij heeft slijk op mijn ogen gelegd en ik heb mij gewassen, en ik zie.”
Sommigen van de farizeeën zeiden: “Die mens is niet van God, want hij onderhoudt de sabbat niet.” Maar anderen zeiden: “Hoe zou een zondig mens [want hij onderhoudt de sabbat niet] zulke [heils]tekenen kunnen doen?” En zo was er verdeeldheid [schisma] onder hen.
Ze vroegen dus opnieuw aan de blinde: “Jijzelf, wat zeg jij over hem, aangezien hij je de ogen heeft geopend?” Hij zei: “Hij is een profeet.”
Eigenlijk geloofden de Joden het niet van hem dat hij blind geboren en weer ziende geworden was, totdat ze de ouders riepen van de ziende gewordene. Ze vroegen hen: “Is dit jullie zoon van wie jullie zeggen dat hij blindgeboren is? Hoe kan het dan dat hij nu ziet?” Zijn ouders antwoordden hun: “Wij weten dat dit onze zoon is en dat hij blindgeboren is, maar hoe hij nu ziet, weten wij niet; ook wie hem de ogen geopend heeft, weten wij niet. Vraag het hemzelf, hij is oud genoeg om voor zichzelf te spreken.”
Dit zeiden zijn ouders omdat ze bang waren voor de Joden, want de Joden waren al overeengekomen dat iemand die hem [Jezus] beleed als de Gezalfde [Christos/Messiah] uit de plaats van samenkomst [synagoge] verbannen zou worden. Daarom zeiden zijn ouders: Hij is oud genoeg, vraag het hemzelf.
Ze riepen de blinde dus voor de tweede keer en zeiden hem: “Geef eer aan God. Wíj weten dat die mens een zondaar is.” Hij antwoordde daarop: “Of hij een zondaar is, weet ik niet; één iets weet ik: dat ik blind was en nu zie.”
Opnieuw vroegen ze hem: “Wat heeft hij je gedaan? Hoe heeft hij je de ogen geopend?” Hij antwoordde hun: “Ik heb het jullie al gezegd. Hebben jullie niet geluisterd? Waarom willen jullie het opnieuw horen? Is het soms jullie bedoeling ook leerling van hem te worden?”
Ze werden grof tegen hem en scholden: “Jijzelf bent een leerling van hem, wíj zijn leerlingen van Mozes. Wij weten dat God tegen Mozes heeft gesproken, maar van hem [Jezus] weten wij niet vanwaar hij is.” De man antwoordde hen: “Dat is iets wonderlijks, dat júllie niet weten vanwaar hij is, terwijl hij mij de ogen heeft geopend. We weten [toch allemaal] dat God geen gehoor geeft aan zondaars, maar dat hij wel gehoor geeft als iemand Godvrezend is en zijn wil doet? In der eeuwigheid is niet gehoord dat iemand de ogen van een blindgeborene heeft geopend! Als die mens niet van God was, dan was hij niet vol-macht iets te doen.”
Ze antwoordden hem: “In zonde ben jij geboren, van kop tot teen, en jij spelt ons de les?” En ze wierpen hem buiten.
Jezus hoorde dat ze hem buiten hadden geworpen. Hij zocht en vond hem, en zei hem: “Vertrouw jij in de Mensenzoon?” Hij antwoordde: Wie is dat, heer, zodat ik in hem kan vertrouwen?” En Jezus zei hem: “Je ziet hem én je spreekt met hem. Hij is het!” Nu zei hij: “Ik vertrouw, Heer”, en hij boog zich voor hem neer.
En Jezus zei: “Om een onderscheidend oordeel te bepalen ben ik in deze wereld gekomen, opdat de niet-zienden zouden zien en de zienden blind zouden worden.” Enkele farizeeën die bij hem waren, hoorden dit en vroegen hem: “Wij zijn toch niet ook blind?” Jezus zei hen: “Waren jullie maar blind, dan had je geen zonde. Maar nu je zegt: wij zien, blijft je zonde.”

Een lang verhaal in meerdere episodes – maar ’t is zondag: neem de tijd om het rustig te lezen. Telkens lijkt het te draaien rond ‘(willen) zien’ en ‘niet (willen) zien’ – en dat dat niet altijd gelijk loopt met de personen van wie je het zou denken. Hetzelfde met ‘(willen) weten/kennen’ en ‘niet (willen) weten/kennen’. En vandaar ook hetzelfde met ‘(willen) liefhebben/een warme verbinding aangaan’ of niet (willen). Ga maar eens in de schoenen van elk van de personages staan en ‘zie’ wat er dan gebeurt!
De blindgeborene lijkt een beetje de speelbal van het hele gebeuren. Hij was het dan wellicht ook al lang gewoon dat er veel in zijn plaats werd beslist. Geleidelijk aan echter komt hij meer en meer in zijn eigen kracht te staan. Misschien is dat hier nog het grootste wonder – dat ook vandaag zou kunnen gebeuren: dat mensen vrij gemaakt worden, uiterlijk en innerlijk; dat ze in hun eigen waarde worden hersteld en ‘iemand mogen zijn voor iemand’. Ook wij kunnen díe bevrijding bewerken, langs de weg van willen zien, willen kennen en willen liefhebben!

Joh.6,22-29 (19/4/2021)

Het volk dat aan de ene kant van het meer was gebleven na de wonderbare broodvermenigvuldiging, had gezien dat daar maar één bootje gelegen had en dat Jezus niet met zijn leerlingen was scheep gegaan maar dat zijn leerlingen alleen waren vertrokken. De volgende dag echter kwamen er bootjes uit Tiberias dicht bij de plaats waar men het brood had gegeten na het dankgebed van de Heer. Toen de mensen bemerkten dat noch Jezus noch zijn leerlingen daar waren, gingen zij in de boten en voeren in de richting van Kafarnaüm op zoek naar Jezus.
Ze vonden hem aan de overkant van het meer en vroegen: “Rabbi, wanneer ben je hier gekomen?” Jezus nam het woord: “Amen, Amen, ik zeg jullie: Niet omdat je tekenen hebt gezien, zoeken jullie mij, maar omdat je van de broden hebt gegeten tot je honger was gestild. Werk niet voor het voedsel dat vergaat, maar voor het voedsel dat blijft voor het volle leven dat de mensenzoon je zal geven. Op hem immers heeft de Vader, God zelf, zijn zegel gedrukt.”
Daarop vroegen zij hem: “Welke werken moeten wij voor God verrichten?” Jezus antwoordde: “Dit is het werk dat God van jullie vraagt: te vertrouwen in degene die hij gezonden heeft.”

Een lange inleiding om het gebeuren te situeren. Het zegt alvast wel dat die mensen veel moeite doen om Jezus te zoeken! En toch is Jezus er niet gerust op. Ze zoeken hem niet om de tekens, maar om het brood. Eigenlijk zijn ze alleen uit op een gemakkelijke en oppervlakkige voldoening aan hun behoeften, maar ze stoten niet door naar de diepere betekenis van het gebeuren van de broodvermenigvuldiging.
En ik, wat voor voedsel zoek ik? Waar steek ik mijn energie en tijd in? In dingen die mijn noden oppervlakkig bevredigen? Of durf ik kiezen voor voedsel dat blíjft? We denken vaak over onszelf dat we zoeken naar ‘het volle leven’. In werkelijkheid is onze keuze daarvoor vaak erg halfslachtig en haken we al snel af als we de consequenties van dat ‘volle leven’ beginnen te ontwaren.
Het ‘teken’ waar het in de broodvermenigvuldiging om gaat, is dat van de Eucharistie: brood – een leven – is er om weg te geven, om te breken en te delen! Dat kán! – als er vertrouwen is – Jezus deed het ons voor.

 

Joh. 8,21-30 (28/03/2023)

Opnieuw zei Jezus tegen hen [de farizeeën en schriftgeleerden]: “Ik ga heen en jullie zullen mij zoeken, maar in je zonden zul je sterven. Waar ik heen ga, kunnen jullie niet komen.” De Joden zeiden daarop: “Hij zal toch niet zichzelf doden, omdat hij zegt ‘waar ik heen ga, kunnen jullie niet komen’?”
Jezus zei hen: “Jullie zijn uit de beneden-dingen, ik ben uit de boven-dingen; jullie zijn van deze wereld, ik ben niet van deze wereld. Ik heb jullie dus gezegd dat je zult sterven in je zonden, want als je er niet op vertrouwt dat ‘ik-ben’ zul je sterven in je zonden.”
Ze vroegen hem nu: “Wie ben jij dan?” En Jezus zei: “Wat ik van het begin al tegen jullie zei! Veel heb ik over jullie te zeggen en te oordelen. Degene die mij gezonden heeft is waarachtig en wat ik van hem gehoord heb, zeg ik tot de wereld.”
Zij herkenden niet dat hij hen over de Vader sprak. Dus zei Jezus verder: “Wanneer jullie de mensenzoon omhoog zullen hebben geheven, dan zullen jullie herkennen dat ‘ik-ben’ en dat ik niets doe uit mezelf, maar dat ik uitspreek wat mijn Vader mij geleerd heeft. Die mij gezonden heeft, is met mij; de Vader heeft mij niet alleen gelaten, omdat ik altijd doe wat hem lief is.”
Toen hij zo sprak, gingen velen hun vertrouwen stellen in hem.

Jezus ontloopt de vele vragen over zijn leven niet. Geduldig probeert hij mensen mee te nemen in wat hij zelf ten diepste mag beleven. Vurig hoopt hij dat anderen ook de levengevende kracht van de Vader mogen ervaren. Daarom vertelt hij nog een keertje wie hij is en waar hij vandaan komt. Hij leeft vanuit een andere logica (uit de boven-dingen) dan de onze (uit de beneden-dingen). In hem raken boven en beneden elkaar en die verbinding doet het mysterie, dat G-d is, oplichten in onze wereld. Daarom nodigt hij ons uit om verbonden te leven met hem. Hij kent ons al van binnen uit. Het is nu aan ons om vertrouwen te stellen in hem. Vertrouwen echter groeit niet door over hem te lezen, door verslagen door te nemen of voort te gaan op enkele herinneringen. Vertrouwen kan zich maar ontwikkelen door samen te zijn met G-d, elkaars verlangens te delen, door lief te hebben en te luisteren. Levend in dat vertrouwen mogen we beseffen dat ook wij mogen ‘zijn’ en niets uit onszelf moeten doen. Het is G-d die in ons aan het woord wil komen. Hij wil heel ons doen en laten richten.

Joh.6,30-35 (28/4/2020)

In die dagen zei de menigte tot Jezus: 'Wat voor tekenen doet gij dan wel waardoor wij kunnen zien dat wij in u moeten geloven?
Wat doet gij eigenlijk? Onze vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn, zoals geschreven staat:
Brood uit de hemel gaf hij hun te eten.' Jezus hernam: 'Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: wat Mozes u gaf was niet het brood uit de hemel;
het echte brood uit de hemel wordt u door mijn Vader gegeven; want het brood van God daalt uit de hemel neer en geeft leven aan de wereld.'
Zij zeiden tot hem: 'Heer, geef ons te allen tijde dat brood.' Jezus sprak tot hen: 'Ik ben het brood des levens:
wie tot mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in mij gelooft zal nooit meer dorst krijgen.'

Is Jezus voor mij genoeg om van te leven? Is hij mijn (enige) levensbrood? Of waarmee vul ik mij zoal?
Jezus noemt zichzelf (in de woorden van Johannes) ‘meer’ dan het manna uit de woestijn. Dat klopt uiteraard omdat hij zint op het innerlijk voedende,
en net niet op het louter fysieke. Toch gaat de vergelijking wel voor een deel op. Net zoals de Israëlieten in de woestijn geen manna mochten verzamelen voor meerdere dagen
– ze moesten er leren op vertrouwen dat God ook de volgende dag wel voor hen zou zorgen – is het voor Jezus’ leerlingen (wij dus) zaak om er op te leren vertrouwen
dat God alleen genoeg is voor mijn leven!
Wég alle zorgen om de dag van morgen! Weg alle kramp om de handhaving van mijn eigen ikje! Weg alle angst voor mijn medemens!
Alle honger en dorst naar een vervuld leven is dan gestild!

Joh. 15,1-8 (10/05/2023)

1     Ik ben de ware wijnstok
      en mijn Vader is de wijngaardenier.
2     Elke rank die in mij geen vrucht draagt, haalt hij weg,
      en elke die wel vrucht draagt, snoeit/zuivert hij
      opdat ze meer vrucht zou dragen.
3     Jullie zijn al gesnoeid/gezuiverd
      door het woord dat ik tegen jullie gesproken heb.
4     Verblijf in mij – zoals ik in jullie.
      Zoals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf
      als hij niet verblijft in de wijnstok,
      zo ook jullie niet
      als je niet verblijft in mij.
5     Ik ben de wijnstok
      en jullie zijn de ranken.
      Wie in mij verblijft – zoals ik in hem,
      die draagt veel vrucht.
      Want zonder mij kunnen jullie niets.
6     Als iemand niet verblijft in mij,
      is hij buitengeworpen en verdord, zoals de rank.
      Men verzamelt ze om in het vuur te gooien
      en te worden verbrand.
7     Als jullie in mij verblijven
      en mijn woorden in jullie verblijven,
      vraag dan wat je wil
      en het zal je gebeuren.
8     Hierin toont zich de grootheid van mijn Vader:
      dat jullie veel vrucht dragen
      en mijn leerlingen worden.

We horen vandaag die sprekende en geliefde vergelijking. Het mag ons inderdaad bemoedigen dat G-d die zorgzame wijngaardenier wil zijn en Jezus die voedzame wijnstok.
Maar horen we – wíllen we horen – ook de bijhorende consequenties van die vergelijking? Zorgzaamheid betekent snoeien, en als Jezus de wijnstok is, betekent dat dat wij ‘maar’ de ranken zijn. “Los van mij kunnen jullie niets.” Het is niet direct een uitspraak die past in de 21ste eeuw waar alles zelf-maakbaar denkt te zijn!
In de Jezusbeweging – richting de a/Ander – meegaan heeft dus wel wat lastige kanten als je het vanuit mensenogen bekijkt. Maar er is ook de belofte op de vruchtbare oogst. Ook deze wordt echter meestal pas later zichtbaar dan wij mensen graag zouden willen – vaak pas na ons ‘sterven’.
Voor de tussentijd is er alleen de onnoemelijke troost dat wij ‘in hem’ mogen verblijven!