Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Joh.11,45-56 (27/3/2021) 

Veel Joden die naar Maria waren gekomen [de zus van Lazarus (El-azar / God helpt)], die Jezus uit de dood had opgewekt], en zagen wat Jezus had gedaan, gingen hun vertrouwen stellen in hem. Maar sommigen gingen naar de farizeeën en vertelden wat Jezus had gedaan.
De hogepriesters en farizeeën riepen de Raad [sanhedrin] bijeen: “Wat staat ons te doen?, want die man doet veel tekenen. Als wij hem zo laten begaan, zullen allen in hem vertrouwen gaan stellen, en dan komen de Romeinen en vegen onze tempel en ons volk weg.”
Maar één van hen, Kajafas, die toentertijd hogepriester was, zei tegen hen: “Jullie hebben er geen verstand van! Je bedenkt niet dat het in ons belang is dat er één mens sterft voor de gemeenschap en dat niet het hele volk ten onder gaat!”
Maar hij zei dit niet uit zichzelf. Als hogepriester in ambt sprak hij de profetie uit dat Jezus zou sterven voor het volk. En niet voor het [Joodse] volk alleen, maar ook om de verstrooide kinderen van God bij één te verzamelen.
Vanaf die dag beraadslaagden zij dus samen om hem te doden.
Jezus kon dus niet meer vrij rondwandelen onder de Joden, maar hij vertrok van daar naar de streek dicht bij de woestijn, naar een stad die Efraïm genoemd wordt, en hij verbleef daar met zijn leerlingen.
Het Paasfeest van de Joden was dichtbij en velen gingen vanuit het land op naar Jeruzalem om zich te reinigen. Ze zochten Jezus en op het tempelplein staande, zeiden ze onder elkaar: “Wat denk je, zou hij niet naar het feest komen?” De Hogepriesters en farizeeën hadden immers bevel gegeven dat als iemand wist waar hij was, men het moest melden opdat ze hem konden grijpen.

Velen gaan hun vertrouwen stellen in Jezus, sommigen trekken naar de farizeeën.
Welke weg kiezen wij?
Zullen we vertrouwen stellen in Jezus, in het Léven? Durven we ons leven toe te vertrouwen aan G-d? Of gaan we in overleg met de ‘wet’-geleerden, politiekers, boek-geleerden? Gaan we aan tafel zitten (ons voeden) met woorden, boekenwijsheid om te weten ‘wat ons te doen staat’?
Zij die de ommekeer waagden hadden gezien hoe vervullend en vruchtbaar het is je leven te richten op hem. Zij kozen ervoor G-dgericht te gaan leven, zich niet langer te laten leven door hun ego en de macht te laten voor wat het is. En eens die keuze gemaakt is, is het niet moeilijk meer om een antwoord te bieden op de steeds weerkerende vraag ‘wat moet ik nu doen’. Dan is het antwoord vrij duidelijk. Ik hoef alleen maar te vertrouwen op die goddelijke, onvoorwaardelijke Liefde.
Dan kan ik zonder angst uitkijken naar Jezus’ aanwezigheid, niet om hem te grijpen of het zwijgen op te leggen, maar om hem nabij te weten en zijn Stem te horen!

 

Joh.1,43-51 (5/01/2024)

43    De volgende morgen besloot Jezus naar Galilea te gaan.
       Hij ging er Filippus zoeken [heuriskei = vinden door actief te zoeken]
       en zei hem: “Volg mij.”
44    Filippus was van Betsaïda,
       uit de stad [vissersdorp aan de noordkant van het meer van Galilea]
       van Andreas en Petrus.
45    Filippus ging Natanaël [de traditie vereenzelvigt hem met de apostel Bartolomeus] zoeken
       en zei hem:
       “Wij hebben degene gevonden
       over wie Mozes geschreven heeft in de Wijzing, en ook de profeten:
       Jezus, de zoon van Jozef uit Nazaret!”
46    Natanaël repliceerde:
       “Uit Nazaret? Kan daar iets goeds van komen?”
       Maar Filippus zei hem: “Kom en zie!”
47    Jezus zag Natanaël naar zich toekomen
       en zei over hem:
       “Kijk! Een waarachtige Israëliet,
       iemand wiens hart geen ongerechtigheid herbergt.” [Ps.32,2]
48    Natanaël vroeg hem:
       “Vanwaar ken jij mij?”
       Jezus antwoordde:
       “Vóór Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat,
       zag ik jou!”
49    Nu zei Natanaël:
       Rabbi, jij bent de zoon van God,
       jij bent de koning van Israël!”
50    Jezus antwoordde hem:
       “Omdat ik je zei dat ik je zag onder de vijgenboom, geloof je?
       Je zult grotere dingen dan deze zien!”

51    En hij zei:
       Amen, amen, ik zeg jullie:
       Je zult de hemel geopend zien
       en Gods engelen zien opklimmen en neerdalen op de mensenzoon.”

‘Wie zoekt, die vindt’, zegt het spreekwoord. Je moet dus zoeken om te vinden! Wie niet zoekt, vindt niets. Dat klinkt logisch – ís logisch – maar wordt in de praktijk vaak vergeten. Liever hebben we dat alles maar vanzelf naar ons toekomt.
Opdat er iets gevonden zou worden, moet er ook iets te vinden zíjn. Natanaël is blijkbaar ‘te vinden’. Zou het dát zijn wat Jezus bedoelt met ‘een waarachtige Israëliet’, dat hij ‘vindbaar is’?
Om ‘vindbaar te zijn’ moet je je op plekken begeven of in een gesteltenis zijn waarin je ontvankelijk bent voor wie of wat naar je toekomt. Wie zichzelf inbunkert, zal nooit vindbaar zijn. Om voor Jezus vindbaar te zijn moet ik mijn hart instellen op G-ds geboden/wegwijzers, en die gaan allemaal over waarachtige Liefde voor mensen. Het is de op de ‘plek’ van de diep-verbonden G-d&mensen-Liefde dat Jezus zichzelf bevindt en waar hij ook zijn leerlingen toe uitnodigt te volgen.
Zal ik mij laten vinden door díe Liefde? Zal ik er alvast naar zoeken?

Joh. 12,1-10 (06/4/2020)

Zes dagen voor Pasen kwam Jezus te Betanië, waar Lazarus woonde die hij uit de doden had opgewekt. Men gaf daar een maaltijd te zijner ere.
Marta bediende en Lazarus was een van degenen die met hem aanlagen. Maria nu nam een pond nardusbalsem, echte en heel kostbare, zalfde daarmee Jezus' voeten
en droogde ze met haar haren af. Het huis hing vol balsemgeur. Daarop zei Judas Iskariot, een van zijn leerlingen, dezelfde die hem zou overleveren:
'Waarom is die balsem niet voor driehonderd denaries verkocht en het geld aan de armen gegeven?' Hij zei dat niet omdat hij bezorgd was voor de armen,
maar omdat hij een dief was en uit de beurs die hij bewaarde, wegnam wat erin kwam. Jezus echter zei: 'Laat haar begaan. Zij heeft dit gebruik onderhouden,
vooruitlopend op de dag van mijn begrafenis. Want de armen houdt gij altijd bij u, mij echter niet altijd.'
Intussen waren heel veel Joden te weten gekomen dat Jezus daar was en kwamen erheen, niet alleen omwille van Jezus maar ook om Lazarus te zien die hij uit de doden had opgewekt.
De hogepriesters besloten toen ook Lazarus uit de weg te ruimen, omdat om hem veel Joden wegliepen en in Jezus geloofden.

Een mooi tafereel wordt hier geschetst. Er wordt maaltijd gehouden. Vrienden onder elkaar, ieder met z’n eigenheid. En te midden van die gasten staat Maria op,
ze neemt nardusbalsem en zalft Jezus’ voeten. Nadien droogt ze de voeten af met haar haren. Een liefdevol gebaar want ooit heeft zij zittend aan zijn voeten
iets beseft van het lijden dat over Hem zou komen. Zij kwam tot het inzicht waarom Hij moet sterven. Zij weet dat hij voor haar moet sterven … omdat zij zou leven.
Dit besef heeft haar heel nederig gemaakt en daardoor veel dichter bij Jezus dan vele van zijn leerlingen. Zij, met Judas op kop, begrijpen er niets van.
Zij beseffen nog niet ten volle wie Jezus ten diepste is. Natuurlijk komt dan Maria’s gedrag over als al te gek, pure verspilling. Zo je liefde tonen aan Jezus dat is er echt over!
Geef liever wat aan de armen. Alsof Maria dat niet zou doen! En Jezus verdedigt haar ten overstaan van de ganse groep, Zij heeft begrepen waar het om gaat zegt hij.
Zij heeft hem lief boven alles en is bereid hem alles, maar dan ook alles te geven.
Hoever ga ik in mijn verbondenheid met God, in mijn liefde voor hem? Wat ben ik bereid te geven? Een stukje van mijn tijd, mijn leven of mag hij alles, heel mijn leven?

Joh.1,6-8.19-28 (17/12/2023)

6      Er was een mens,
       gezonden door God,
       zijn naam was Johannes.
7      Het was zijn taak getuige [marturein – martelaar] te zijn
       zodat hij zou getuigen van het licht,
       zodat velen zouden vertrouwen door hem.
8      Niet hijzelf was het licht,
       hij was getuige van het licht.

19    En dit is het getuigenis van Johannes,
       toen de Joden uit Jeruzalem
       enige priesters en Levieten [tempeldienaars] afvaardigden
       om hem te vragen: Wie ben jij?
20    Hij verklaarde met klem:
       “Ik ben de gezalfde niet!”
21    Ze vroegen hem: “Maar wie ben je dan?
       ben je Elia?” – Hij zei: “Ik ben niet Elia.”
       “Ben je de profeet?” – Hij zei: “Nee.”
22    “Maar wie ben je dan?
       dat wij een antwoord kunnen geven
       aan wie ons gezonden hebben.
       Wat zeg je over jezelf?”
23    “Ik, ik ben de stem
       van iemand die roept in de woestijn:
       Richt de weg van de Heer! [Jes.10,3],
       zoals de profeet Jesaja heeft gezegd.
24    Ook waren er afgezanten van de farizeeën.
25    Zij vroegen hem:
       “Waarom doop je dan,
       als je niet de gezalfde bent,
       noch Elia, noch de profeet?”
26    Johannes antwoordde:
       “Ik doop in water.
       Midden onder jullie staat hij
       van wie jullie geen weet hebben,
27    de na mij komende
       die vóór mij is geworden,
       van wie ik niet waard ben
       zelfs maar de riem van zijn schoen los te maken.”
28    Dit alles gebeurde in Betanië over de Jordaan,
       waar Johannes doopte.

“Wie ben jij?” Als wij deze vraag voorgeschoteld krijgen, typeren we onszelf vaak met kenmerken als ons beroep, onze afkomst en wat we zoal doen. Niets van dit alles horen we bij Johannes! Wie hij is, illustreert hij net niét via zijn daden of zijn woorden. Eerst zegt hij wie hij niét is. Maar zijn belagers dringen aan op een concreter antwoord: “Wat zeg je over jezelf?” “Als je écht wilt weten wie ik ben, moet je niet naar mij en mijn daden kijken. Mijn ware identiteit, de voedingsbodem van wat ik doe, ligt in die ander naar wie ik verwijs, in Jezus van Nazareth”, is zijn antwoord.
Johannes’ identiteit ligt dus buiten zichzelf, nl. ín de relatie met Jezus. In Jezus maakt G-d zichtbaar wie hij is en wie hij voor mensen wil zijn. Johannes maakt ruimte voor díe Jezus. Voor hem opent hij zich, in de hoop en het vertrouwen dat Jezus hem vrijmaakt en hij op hem kan gaan gelijken in woord en daad.
Advent kan een tijd zijn om ons eigen doen en laten in de schaduw te plaatsen en zo G-d ruimte te geven om in ons geboren te worden.

Joh.12,1-11 (29/3/2021)

Zo kwam Jezus zes dagen voor het Paasfeest in Betanië, waar Lazarus [El-azar / God helpt] woonde, die hij uit de dood had opgewekt. Men maakte daar voor hem een maaltijd klaar en Martha bediende. Ook Lazarus was mee aan tafel met hem.
Maria nu nam een litra kostbare pure nardusbalsem, zalfde daarmee Jezus’ voeten en droogde ze af met haar haren. Het hele huis werd vervuld met de geur van de balsem.
Daarop zei Judas van Keriot, een van zijn leerlingen, die hem zou uitleveren: “Waarom heeft zij die balsem niet verkocht voor driehonderd daglonen en het gegeven aan de armen?”
Hij zei dit, niet omdat hij bezorgd was om de armen, maar omdat hij een dief was. Hij had de geldbeurs en wat erin kwam, nam hij eruit.
Maar Jezus zei: “Laat haar begaan. Ze heeft dit bewaard voor mijn begrafenis. De armen hebben jullie altijd bij jullie, mij echter niet.”
Veel Joden wisten dus dat Jezus daar was en zij kwamen, niet alleen om hem, maar ook om Lazarus te zien, die hij uit de dood had opgewekt. Daarom beraadslaagden de hogepriesters ook Lazarus te doden, omdat omwille van hem veel Joden hun vertrouwen gingen stellen in Jezus.

Maria is doorheen de verschillende evangeliën wel meer te vinden aan de voeten van Jezus. In Lucas 10 zat ze aan Jezus’ voeten te luisteren. In het vorige hoofdstuk viel ze neer aan Jezus’ voeten. En nu richt ze zich dus weer naar zijn voeten in alle nederigheid, uit liefde voor hem. Want daar aan zijn voeten had zij iets beseft van wat hem te wachten stond … hij zou sterven … zodat zij zou leven.
En Judas, die is met andere dingen bezig (geld, populariteit, …). Voor hem is wat zij doet weggegooid geld. Hij kan het dan ook niet laten om kritisch en oordelend te reageren. Jezus daarentegen neemt haar liefde aan, en wijst – opvallend mild – Judas terecht: ‘Laat haar begaan’. Zij maakt immers duidelijk waar het als leerling op aankomt. Zij laat voelen dat je liefde niet kan berekenen, dat het niet voldoende is Jezus te volgen op een afstandelijke manier. Zij geeft zich met huid en haar. Ook al weet ze dat haar vrienden dit te fanatiek vinden, dat voor hen haar gedrag er volledig over gaat. Zij is ertoe bereid zich te geven, helemaal! Zonder de vraag te stellen: ‘Is dit het werkelijk waard?’ want hij is dit meer dan waard … hij zal immers zijn leven geven … voor haar (voor ons)!
Hoever ga ik in mijn verbondenheid met G-d, in mijn liefde voor hem?

 

Joh. 16,20-23a (19/05/2023)

20    Amen, amen, ik zeg jullie:
      Jullie wenen en weeklagen,
      terwijl de wereld zich zal verheugen;
      jullie zullen in pijn zijn,
      maar je pijn zal tot vreugde worden.
21   Wanneer een vrouw baart,
      is zij in pijn als haar uur gekomen is,
      maar wanneer zij het kindje gebaard heeft,
      denkt zij niet meer aan de drukkende pijn
      door de vreugde dat er een mens ter wereld is gekomen.
22   Ook jullie zullen dus eerst wel pijn voelen,
      maar ik zal jullie terugzien
      en dan zal je hart verheugd zijn
      en die vreugde zal niemand van je kunnen afnemen.
23   Op die dag zul je mij niets meer hoeven te vragen.

“Jullie zullen in pijn zijn, maar je pijn zal tot vreugde worden … en die vreugde zal niemand van je kunnen afnemen.”
Dit is een fundamenteel kenmerk van ons geloof, nl. de openheid naar de toekomst. Daar horen woorden bij als: hoopvol, open, verlangend, maar ook geduld en lange adem. Voor een christen is er geen situatie die niet veranderbaar is. Er is in iedere situatie altijd, ergens, hoe dan ook, hoop te vinden. Daarom is het zo akelig jammer als je mensen ontmoet bij wie elke verwachting is gedoofd en die aan het einde van hun mogelijkheden denken te zijn gekomen. En ja, we weten maar al te goed hoe vaak daar alle aanleiding voor lijkt te zijn. Maar toch … Ergens op de bodem van de meest uitzichtloze situatie, sluimert altijd nog het tere plantje van de hoop. Het is er, maar het moet gezien worden. Het is er, maar het moet gevoed worden. Het is er, maar het moet de kans krijgen, licht en ruimte, om te groeien.