Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Joh.6,44-51 (22/4/2021)

In die dagen zei Jezus tot de menigte: 'Niemand kan tot Mij komen als de Vader die Mij zond hem niet trekt; en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag. Er staat geschreven bij de profeten: 'En allen zullen door God onderricht worden.' Al wie naar de leer van de Vader geluisterd heeft komt tot Mij. Niet dat iemand de Vader gezien heeft: alleen degene die uit God is, heeft de Vader gezien. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie gelooft heeft eeuwig leven. Ik ben het brood des levens. Uw vaderen die het manna gegeten hebben in de woestijn, zijn niettemin gestorven; maar dit brood daalt uit de hemel neer opdat wie ervan eet niet sterft. Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet zal hij leven in eeuwigheid. Het brood dat Ik zal geven is mijn vlees, ten bate van het leven der wereld.'

Niemand heeft Jou ooit gezien. Het is maar al te waar, dat weten we uit eigen ervaring. Maar we hebben wel een naam: ‘Ik die ben’. Het is een naam die hij bekend maakte op het moment dat hij de ellende van zijn mensen had gezien. Het is dus niet zomaar een aanwezigheid, maar een aandachtige, liefdevolle aanwezigheid. Je kan dus gerust zeggen dat zijn naam ‘Liefde’ is. Maar is dat geen contradictie? ’Nooit gezien’ suggereert toch afstand; maar er blijkt juist een grote nabijheid te zijn, in liefde. G-d is ongrijpbaar, zoals liefde dat ook is; maar hij is ook heel intens aanwezig, zoals liefde dat ook kan zijn. Niemand heeft ooit G-d gezien, maar Hij heeft een gezicht gekregen in Jezus die zich aanbiedt als leven-gevend brood. Hij is brood dat gegeten moet worden, Liefde die ‘te doen’ is. Als wij eten van dat brood, dan zeggen we dat we zo willen leven: liefdevol, alert en zorgzaam voor elkaar, recht doend aan ieder mens. Als wij dat brood eten en als wij liefde doen en misschien wel liefde zijn, dan brengen ook wij iets in beeld van G-d. Dan zal de dood (zinloosheid, leegte, geen leven) niet meer zijn. Dan zal er ‘eeuwig leven’(‘vol leven’) zijn!

 

 Joh. 12,1-11 (3/04/2023)

Zo kwam Jezus zes dagen voor het Paasfeest in Betanië, waar Lazarus [El-azar/God helpt] woonde, die hij uit de dood had opgewekt. Men maakte daar voor hem een maaltijd klaar en Martha bediende. Ook Lazarus was mee aan tafel met hem.
Maria nu nam een litra kostbare pure nardusbalsem, zalfde daarmee Jezus’ voeten en droogde ze af met haar haren. Het hele huis werd vervuld met de geur van de balsem. Daarop zei Judas van Keriot, een van zijn leerlingen, die hem zou uitleveren: “Waarom heeft zij die balsem niet verkocht voor driehonderd daglonen en het gegeven aan de armen?” Hij zei dit, niet omdat hij bezorgd was om de armen, maar omdat hij een dief was. Hij had de geldbeurs en wat erin kwam, nam hij eruit. Maar Jezus zei: “Laat haar begaan. Ze heeft dit bewaard voor mijn begrafenis. De armen hebben jullie altijd bij jullie, mij echter niet.”
Veel Joden wisten dus dat Jezus daar was en zij kwamen, niet alleen om hem, maar ook om Lazarus te zien, die hij uit de dood had opgewekt. Daarom beraadslaagden de hogepriesters ook Lazarus te doden, omdat omwille van hem veel Joden hun vertrouwen gingen stellen in Jezus.

We bekijken één detail: “De armen hebben jullie altijd bij jullie, mij echter niet.” We kunnen Jezus moeilijk verdenken van geen aandacht te hebben voor de armen en de uitgeslotenen. Zijn hele leven was erop gericht. En toch mocht er ‘met het oog op zijn begrafenis’ een hoge som ‘verkwist’ worden!
Iets gelijkaardigs is er bekend van Franciscus van Assisi. Hoezeer hij ook ‘de apostel van de armoede’ was en zelf uitermate arm leefde, hij wou wel dat kelk en pateen voor de viering van de Eucharistie van goud waren!
Zou dat zijn omdat wie eer geeft aan G-d ook ‘automatisch’ eer zal geven aan élke mens? Zal wie zich zó verknocht voelt aan G-d ook niet naar mede-mensen gaan kijken met diens ogen en vervolgens daar net zo ver in gaan? Zal wie vandaag geld, goed en tijd wil besteden aan G-d, straks dat ook niet doen voor zijn mede-mens? … Jezus ging daar blijkbaar van uit!

Sacramentsdag

Joh. 6,51-58 (11/06/2020)

In die tijd zei Jezus tot de menigte der Joden: 'Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald.
Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid. Het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, ten bate van het leven der wereld.'
De Joden geraakten daarover met elkaar aan het twisten en zeiden: 'Hoe kan Hij ons zijn vlees te eten geven?'
Jezus sprak daarop tot hen: 'Voorwaar, voorwaar, Ik zeg jullie: als jij het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt,
heb je het leven niet in jou. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag.
Want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij en ik in hem.
Zoals Ik door de Vader die leeft, gezonden ben en leef door de Vader, zo zal ook hij die Mij eet, leven door Mij.
Dit is het brood, dat uit de hemel is neergedaald. Het is niet zoals bij de vaderen, die gegeten hebben en niettemin gestorven zijn:
wie dit brood eet, zal in eeuwigheid leven.'

Sacramenten zijn voor mij al die momenten in het leven waarin er iets gebeurt tussen ‘G-d’ en mij.
Die momenten waar er een vonk overspringt van ‘G-d’ zodat in mij hemel en aarde elkaar raken. Wat er precies gebeurt, blijft een mysterie.
Het enige dat ik weet is dat het momenten zijn van intense nabijheid. In sacramenten geeft ‘G-d’ mij iets prijs van het ongrijpbare
- tenminste als ik ervoor opensta. Dan komt Hij, te midden van het sacrament, als de grote afwezige aanwezig. Ik kan Hem niet grijpen,
niet aanwijzen terwijl ik intuïtief besef en weet heb van het feit dat Hij er is.
Als Johannes vandaag (in het kader van sacramentsdag) spreekt over Jezus’ vlees, dan is dat voor mij zijn hele mens-zijn.
Dit ‘vlees’ eten (het sacrament van de Eucharistie) betekent dan dat ik mij Jezus’ leven eigen maak. Ik neem het in mij op, kauw en herkauw het
en laat het in mij verteren. En zo verbind ik mij al etende met zijn concrete manier van leven en sterven. Zo maak ik mij die liefde eigen en word één met wie ik eet.

Joh.1,1-18 (31/12/2022)

Als beginsel was het Woord [logos – dabar]
en het Woord was van God uit,
ja, God was het Woord,
het was het beginsel van God uit.
Alles is erdoor ontstaan
en erzonder is er niets ontstaan.
Daar was leven in
en het leven was het licht van de mensen.
Het licht schijnt in de duisternis
en de duisternis kon het niet omvatten.
Er was een mens,
gezonden door God,
zijn naam was Johannes.
Het was zijn taak getuige [marturein – martelaar] te zijn
zodat hij zou getuigen van het licht,
zodat velen zouden vertrouwen door hem.
Niet hijzelf was het licht,
hij was getuige van het licht.
Het [Woord] was het waarachtige licht
dat iedere mens verlicht
komende in de wereld.
Het was in de wereld
– de wereld is door hem ontstaan –
en toch heeft de wereld hem niet bekend.
Hij kwam in het zijne,
en toch hebben de zijnen hem niet aangenomen.
Maar al wie hem wel hebben aangenomen,
aan wie vertrouwt op zijn naam,
heeft hij volmacht gegeven
kinderen van God te worden.
Zij zijn niet uit bloed,
noch uit vlees, noch uit de wil [van een mens],
maar uit God geboren.
Het Woord is vlees geworden
en heeft in ons zijn tent opgeslagen.
Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd,
een heerlijkheid als van de eniggeborene van een vader,
vol genade en waarheid.
Johannes getuigt over hem. Hij riep:
“Deze was het van wie ik zei:
Die na mij komt,
is vóór mij geworden,
want hij was eerder dan ik.”
Uit zijn volheid
hebben wij allen ontvangen,
onuitputtelijke genade.
Ja, de wet is door Mozes gegeven,
maar genade en waarheid
zijn door Jezus de gezalfde [Christos – Messiah] geworden.
Niemand heeft ooit God gezien,
maar de eniggeboren zoon,
die is in de schoot van de vader,
die heeft hem doen kennen.

Johannes (de evangelist) wist – wat wij ondertussen reeds lang vergeten zijn – dat Oudjaar ook in stilte gevierd kan worden, een stilte die stiller is dan stil. In die stilte kan je een spreken horen dat van een andere orde is dan onze menselijke taal.
In die stilte kunnen we opnieuw het Woord horen dat leven schiep te midden van alle chaos. Het Woord dat mens geworden is in een weerloos, nietig mensje, in een kind, te jong nog om zelf te spreken. Dát Woord vraagt om antwoord. Het brengt ons terug naar de meest existentiële levensvragen: Vanwaar komen wij, waar gaan we naartoe? Waar vinden wij onze oorsprong en waartoe zijn wij, mensen, bestemd?
Johannes getuigt van hem die ons het antwoord doet kennen. Dat antwoord licht op doorheen het alerte zorgzame omgaan met elkaar. Het kan groeien als wij ons leven verbinden aan Hem en aan de meest kwetsbaren. Het wordt wáár, op de meest ondenkbare, de meest uitzichtloze plaatsen.
Laten wij erover spreken (dabar) opdat heel ons leven getuigen wordt van dat Woord.

 

Je kan ook de  commentaar van Kerstdag  herlezen

Joh. 6,52-59 (01/5/2020)

In die dagen geraakten de Joden met elkaar in twist en zeiden: 'Hoe kan hij ons zijn vlees te eten geven?'
Jezus sprak daarop tot hen: 'Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet
en zijn bloed niet drinkt, hebt gij het leven niet in u. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt heeft eeuwig leven
en ik zal hem doen opstaan op de laatste dag. Want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank.
Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt blijft in mij en ik in hem. Zoals ik door de Vader die leeft
gezonden ben en leef door de Vader, zo zal ook hij die mij eet leven door mij.
Dit is het brood, dat uit de hemel is neergedaald. Het is niet zoals bij de vaderen die gegeten hebben en niettemin gestorven zijn:
wie dit brood eet, zal in eeuwigheid leven.' Dit zei Jezus bij zijn onderricht in de synagoge van Kafarnaüm.

Voor de Joden is het helemaal niet meer duidelijk. Wat hier wordt gezegd gaat voor hen te ver. Dit kunnen (willen) ze niet meer verstaan.
Voor Jezus is het nochtans heel helder. Het is éénvoudig zegt hij. Het gaat gewoon over relatie, liefde en verbondenheid.
Het gaat over leven, een leven dat vertrekt en eindigt bij de verbondenheid met de Vader zegt hij. Over een liefdesrelatie die verbindt, één maakt, leven geeft daarover gaat het.
Zo een relatie reikt veel verder dan woorden. Liefde, verbondenheid moet je niet analyseren neen die moet je proeven.
Sterker nog eten. En al etende die liefde eigen maken en één worden met wie je eet.
Hij geeft zijn vlees en bloed. Hij geeft zijn leven en vraagt ons om hem te eten, toe te laten en te verteren zodat hij in ons kan gebeuren van binnenuit.
Word wie je eet, eet wie je wordt! Dan zal zijn Liefde ook jou voeden, omvormen van binnenuit en leven geven, eeuwig leven. Dan zal je leven, opgegeten en weten dat je leeft!

 

Joh. 10,11-18 (1/05/2023)

11     "Ik ben de goede herder.
        De goed  e herder zet zijn leven in voor de schapen.
12     Maar de huurling,
       die geen echte herder is en wiens eigen schapen het niet zijn,
       ziet de wolf komen
       en laat de schapen achter en vlucht.
       De wolf rooft ze en verstrooit de schapen.
13    Hij is immers een huurling,
       de schapen gaan hem niet ter harte.
14    Ik ben de goede herder.
       Ik beken de mijne
        [bijbels kennen = (h)erkennen, bekennen, in kennis zijn met een intieme relatie]
       en de mijne bekennen mij,
15    zoals de Vader mij bekent
       en ik ook de Vader beken;
       zo zet ik mijn leven in voor de schapen.
16    Maar ik heb ook nog andere schapen,
       die niet uit deze binnenhof zijn.
       Ook die moet ik leiden
       en zij zullen gehoor geven aan mijn stem.
       Dan zal het worden: één kudde, één herder.
17    Hierom heeft de Vader mij daad-werkelijk lief:
       ik zet mijn leven in,
       zodat ik het (op)nieuw krijg.
18    Niemand neemt het van mij af,
       maar ik geef het uit mezelf.
       Ik heb de volmacht het te geven
       en de volmacht het terug te nemen.
       Deze wijzing heb ik van mijn Vader ontvangen.”

De messiaanse herder, degene die brug/poort wil zijn tussen G-d en mens (en dat doet Jezus dus, maar kunnen wij ook elk op onze plaats doen), moet ‘bekend’ zijn met beide zijden. En ook aan die beide zijden is dat ‘kennen’ dubbel: Ik mag weten dat ik ‘bekend’ bén, dat is: gekend en geliefd – zoáls ik ben! En ik moet/mag mij geven aan die liefde, zodat ik ook de ander leer kennen als hoe die echt is, nl. liefde! En dat dus zowel aan de zijde van G-d als aan de zijde van de mensen! (Denk maar even door op de vier elementen, het voert je ver!)
Ik schrijf teveel uitroeptekens en teveel dubbele woorden, maar dat is omdat er geen uitdrukkingen sterk genoeg zijn om de volheid van dat leven ‘in de schaapskooi’ te verwoorden. Je leven inzetten/geven maakt dat je zelf en je omgeving het (op)nieuw krijgt. We hébben alvast een Herder die het zó voor ons doet – omdat hij ons ‘bekent’ = weet wie ik ben én van mij houdt!