Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
4de Paaszondag
Joh.10,1-10 (03/5/2020)
In die tijd zei Jezus: 'Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: wie niet door de deur maar langs een andere weg de schaapskooi binnengaat,
hij is een dief en een rover. Maar wie door de deur binnengaat is de herder van de schapen. Hem doet de deurwachter open.
De schapen luisteren naar zijn stem; hij roept de schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten.
En als hij al zijn schapen naar buiten heeft gebracht trekt hij voor hen uit, terwijl zij hem volgen omdat zij zijn stem kennen.
Een vreemde echter zullen ze niet volgen; integendeel, zij zullen van hem wegvluchten omdat ze de stem van vreemden niet kennen.'
Deze gelijkenis vertelde Jezus hun, maar zij begrepen niet wat hij hun wilde zeggen. Een andere keer zei Jezus hun:
'Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Ik ben de deur van de schapen. Allen die vóór mij zijn gekomen zijn dieven en rovers,
maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd. Ik ben de deur. Als iemand door mij binnengaat zal hij worden gered;
hij zal in- en uitgaan en weide vinden. De dief komt alleen maar om te stelen, te slachten en te vernietigen.
Ik ben gekomen opdat zij leven zouden bezitten, en wel in overvloed.'
Het lijkt mij op het eerste zicht verwarrend: Wie is nu wie? Wie is de portier en wie de deur?
Als ik dieper lees, valt mij op dat alles met elkaar verweven is en lijkt mij vooral de volgorde van belang.
In eerste instantie word ik uitgedaagd om te leven vanuit het vertrouwen dat er een Herder is. Iemand die het leven ‘herdert’.
Een Stem die mij roept en leidt. Eén die ik herken tussen alle andere stemmen die op mij afkomen.
Dit vraagt om een leven-IN-vertrouwen: niet ik maar hij leidt mij. Leven dus in verbondenheid met de Bron van alle Leven.
Daarbij komt dat er Iemand is door wie ik die Bron kan binnengaan. Iemand die mij vrij maakt. De deur om in en uit te kunnen gaan.
Uitgaan om mijn weg te zoeken en mijn mogelijkheden te leven. Uitgaan om tevoorschijn te komen zoals ik ben.
Uitgaan én terug ingaan. Ingaan om me te laven aan de Bron en werk te maken van mijn relatie met G-d.
Ingaan om gevoed en verbonden opnieuw uit te gaan en mens te worden in relatie met de anderen. Wetende dat dít leven geeft in overvloed.
Joh.8,51-59 (21/03/2024)
51 Amen, amen, ik zeg jullie:
Als iemand mijn woord be-waart,
zal hij in eeuwigheid de dood niet zien.”
52 Nu zeiden de Joden hem:
Nu is het onmiskenbaar dat je een demon hebt:
Abraham is gestorven, en de profeten ook,
en jij zegt: als iemand mijn woord be-waart,
zal hij in eeuwigheid de dood niet smaken.
53 Jij bent toch niet groter dan onze vader Abraham die gestorven is;
en ook de profeten zijn gestorven.
Voor wie houd jij jezelf wel?”
54 Jezus antwoordde:
“Als ik mezelf groots maak,
betekent mijn grootsheid niets.
Het is de Vader die mij groots maakt,
hem van wie jullie zeggen ‘hij is onze God’.
55 Maar jullie zijn niet in kennis met hem;
ik ben in kennis met hem.
Als ik zou zeggen dat ik hem niet ken,
zou ik gelijk worden aan jullie: een leugenaar.
Maar ik ken hem
en be-waar zijn woord.
56 Abraham, jullie vader, verheugde zich er op
mijn dag te mogen zien.
En hij hééft die gezien – en zich verblijd.”
57 De Joden zeiden hem:
“Je bent nog geen vijftig jaar en je hebt Abraham gezien?”
58 Jezus zei hen:
“Amen, amen, ik zeg jullie:
Van voor Abraham geboren werd,
ben ik.”
59 Nu raapten ze stenen op
om op hem te werpen,
maar Jezus trok zich terug
en ging weg uit de tempel.
De felheid van de gesprekken neemt toe. (Herkenbaar als het, zoals hier, gaat over dat wat mij ten diepste raakt.) Jezus durft te beweren dat wanneer je zijn Woord onderhoudt, je de dood niet zal zien.
G-ds woord onderhouden, is mijn leven daardoor laten bevragen. Het is leven vanuit G-ods Liefde. En als G-d werkelijk een G-d van leven is, dan is er in Hem geen dood of doodse dingen, en dus ook niet in ons. Er is alleen Léven, opstaan en verrijzenis. Dit ten volle doorleven, zegt Jezus, kan alleen maar omdat niet ik de richting bepaal van mijn leven maar de Vader.
Daarbij klinkt Jezus heel overtuigd wanneer hij spreekt over wie hij is en over zijn relatie met de Vader, over zijn diepste wezen dus. Niet moeilijk dat je dan iets heftiger wordt.
Maar de Joden verstaan er niets van. Zijn relatie met de Vader gaat hen te boven. Het lukt hen niet om hierover met Jezus een opbouwende, open dialoog aan te gaan, integendeel ze rapen stenen op om naar hem te gooien.
En ik? Hoe belangrijk is dit alles voor mij? En wat raakt mijn diepste wezen?
Joh.10,11-18 (25/4/2021)
In die tijd sprak Jezus tot zijn leerlingen: “Ik ben de goede herder. De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen. Maar de huurling, die geen herder is en geen eigenaar van de schapen, ziet de wolf aankomen, laat de schapen in de steek en vlucht weg; de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen. Hij is dan ook maar een huurling en heeft geen hart voor de schapen. Ik ben de goede herder. Ik ken de mijnen en de mijnen kennen Mij, zoals de Vader Mij kent en Ik de Vader ken. Ik geef mijn leven voor de schapen. Ik heb nog andere schapen die niet uit deze schaapsstal zijn. Ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem luisteren en het zal worden: één kudde, één herder. Hierom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven geef om het later weer terug te nemen. Niemand neemt Mij het af maar Ik geef het uit Mijzelf. Macht heb Ik om het te geven en macht om het terug te nemen: dat is de opdracht die Ik van mijn Vader heb ontvangen.”
Hier licht iets op van verrijzenisgeloof. Het lijkt alsof er in ieder van ons iets goddelijks aanwezig is, iets dat hem toebehoort en dat hem herkent. Wat het teweeg brengt als je je hieraan overgeeft, is niet te beschrijven het ontsnapt aan woorden en aan alle verbeelding. Over verrijzenis bestaat immers geen ‘weten’, geen objectieve waarheid, het ís een fundamenteel toe-vertrouwen.
Het beeld van de schapen en de herder die z’n leven geeft (net als G-d van wie hij getuigt) speelt hierop in. Elke dag trekt hij erop uit en wij, wij begeven ons in het dagelijkse leven. We zoeken en maken keuzes: blijven we dicht bij elkaar of kiezen we om te (ver)dwalen. Zo ervaren we situaties waaraan we sterven en andere waarbij we tot leven komen. Wat we ook kiezen, altijd is er enerzijds die roep en anderzijds het vermogen tot herkenning. In die afstand en nabijheid speelt zich het geloof in de verrijzenis af en wordt spreken over verrijzenis in de eerste plaats een spreken over G-d (en geen speculaties over de mens, over ziel en lichaam, over de hemel daarboven, enz… ), een G-d die oneindige Liefde is en zich op een onvoorstelbare en onbegrijpelijke manier geeft aan mensen.
Joh.11,45-57 (23/03/2024)
45 Veel Joden die naar Maria waren gekomen
[de zus van Lazarus [El-azar/God helpt], die Jezus uit de dood had opgewekt],
en zagen wat Jezus had gedaan,
gingen hun vertrouwen stellen in hem.
46 Maar sommigen gingen naar de farizeeën
en vertelden wat Jezus had gedaan.
47 De hogepriesters en farizeeën riepen de Raad [sanhedrin] bijeen:
“Wat staat ons te doen?, want die man doet veel tekenen.
48 Als wij hem zo laten begaan,
zullen allen in hem vertrouwen gaan stellen,
en dan komen de Romeinen
en vegen onze tempel en ons volk weg.”
49 Maar één van hen, Kajafas, die toentertijd hogepriester was,
zei tegen hen: “Jullie hebben er geen verstand van!
50 Je bedenkt niet dat het in ons belang is
dat er één mens sterft voor de gemeenschap
en dat niet het hele volk ten onder gaat!”
51 Maar hij zei dit niet uit zichzelf.
Als hogepriester in ambt sprak hij de profetie uit
dat Jezus zou sterven voor het volk.
52 En niet voor het [Joodse] volk alleen,
maar ook om de verstrooide kinderen van God
bij één te verzamelen.
53 Vanaf die dag beraadslaagden zij dus samen
om hem te doden.
54 Jezus kon dus niet meer vrij rondwandelen onder de Joden,
maar hij vertrok van daar naar de streek dicht bij de woestijn,
naar een stad die Efraïm genoemd wordt,
en hij verbleef daar met zijn leerlingen.
55 Het Paasfeest van de Joden was dichtbij
en velen gingen vanuit het land op naar Jeruzalem
om zich te reinigen.
56 Ze zochten Jezus
en op het tempelplein staande, zeiden ze onder elkaar:
“Wat denk je, zou hij niet naar het feest komen?”
57 De Hogepriesters en farizeeën hadden immers bevel gegeven
dat als iemand wist waar hij was,
men het moest melden
opdat ze hem konden grijpen.
Jezus’ optreden zorgt voor uiteenlopende reacties. Er zijn mensen die in hem hun vertrouwen gaan stellen. Er zijn er die onzeker worden en bij anderen trachten te achterhalen wat zij nu van die man denken. Zo hoeven ze geen persoonlijk antwoord te geven op de vraag wie Jezus voor hen is. Er is ook het Sanhedrin met oa. Kajafas. Hij is meedogenloos en politiek vastberaden om de status quo en de privileges van zijn mensen te behouden. Hij gebruikt de argumenten van de machtigen van alle tijden: we moeten de onruststoker elimineren in de naam van het gemeenschappelijk goed – daarmee bedoelend het comfort van zijn eigen kring. Maar hij sprak wijzer dan hij zelf besefte. Eén man, Jezus, zou inderdaad voor zijn volk sterven, en ook voor mij. Dat was immers de bestemming van zijn leven, nl. liefdevol zijn leven geven voor elke mens. Hij was bereid om hiervoor te gaan, tot het uiterste.
Wat gebeurt er in mij als ik ten gronde tot mij door laat dringen dat er een mens is, die z’n leven geeft voor mij. Iemand die omwille van mij zichzelf totaal weggeeft. Kan ik dat toelaten? En wat voor consequenties heeft dat op mijn leven?
Joh.10,22-30 (27/4/2021)
In die tijd werd te Jeruzalem het feest van de tempelwijding gevierd. Het was winter en Jezus hield zich op in de tempel, in de zuilengang van Salomo. De Joden kwamen in een kring om Hem heen staan en zeiden tot Hem: 'Hoelang houdt Gij ons nog in spanning? Als Gij de Messias zijt zeg het ons dan ronduit.' Jezus gaf hun ten antwoord: 'Ik heb het u gezegd maar gij gelooft het niet. De werken die Ik in naam van mijn Vader doe, zij leggen getuigenis over mij af. Maar gij gelooft niet, omdat gij niet tot mijn schapen behoort. Mijn schapen luisteren naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen mij. Ik geef hun eeuwig leven; zij zullen in eeuwigheid niet verloren gaan en niemand zal ze van mij wegroven. Mijn Vader immers die ze mij gegeven heeft is groter dan allen; en niemand kan iets uit de hand van mijn Vader roven. De Vader en Ik zijn één.'
Hier staat Jezus – heel alleen (z’n leerlingen schitteren door afwezigheid) – tegenover z’n tegenstanders, zij die niet geloven (de Joden? Jij? Ik?). Met een zeker verwijtend ongeduld worden er vragen gesteld: ‘Hoe lang duurt het nog voordat we iets zien van G-ds Rijk? Is het allemaal wel waar? Houdt het met de dood niet gewoon op? …’ De tegenstem van aarzeling, twijfel, zoeken en tasten klinkt er doorheen. Tegenover die onzekerheid, tegenover die kille ijzige sfeer plaatst Jezus de warme tegenstroom van zijn belofte, de onvoorwaardelijke goddelijke liefde: “Niets zal verloren gaan!”, “Niets kan je scheiden van G-ds Liefde”. Als je je hieraan toe-vertrouwt dan belooft hij het volle leven. Niet als een belofte voor ooit eens, voor later misschien, maar als een ervaring – hier en nu – de ervaring dat we gekend zijn (ik ken ze) en dat we in die kennis (die relatie, in kennis zijn met) geborgen zijn.
Het wordt ons toegezegd: niemand kan ons uit de hand van de Vader roven. Aan ons om dit te geloven en te leven.
Joh.13,21-33.36-38 (26/03/2024)
21 Toen Jezus dit zei,
raakte zijn innerlijk sterk beroerd
en hij getuigde:
“Amen, amen, ik zeg jullie:
Eén van jullie zal mij uitleveren.”
22 De leerlingen keken naar elkaar
in vertwijfeling over wie hij dit zei.
23 Eén van zijn leerlingen
– de leerling die Jezus liefhad –
lag aan zijn borstzijde.
24 Simon Petrus wenkte hem
om hem te vragen wie het was over wie hij dit zei.
25 Hij leunde dus tegen Jezus’ borst en vroeg:
“Heer, wie is het?”
26 Jezus antwoordde:
“Het is degene aan wie ik het stuk brood zal geven
dat ik zal indopen.”
En hij doopte het stuk brood in
en gaf het aan Judas, [de zoon] van Simon van Keriot.
27 En na dit stuk brood
ging de tegenstander [satan] in hem.
Jezus zei:
“Wat je te doen hebt, doe dat snel.”
28 Niemand van de aanliggenden begreep wat hij zei.
29 Sommigen dachten dat Jezus hem opdroeg
te kopen wat nodig was voor het feest
of dat hij iets aan de armen moest geven,
omdat Judas de geldbeurs had.
30 Nadat hij het stuk brood tot zich had genomen,
ging hij onmiddellijk weg.
Het was nacht.
31 Toen hij was weggegaan, zei Jezus:
“Nu komt de grootsheid van de mensenzoon aan het licht,
en in hem de grootsheid van God.
32 Als Gods grootsheid in hem aan het licht komt,
zal God ook hem in die grootsheid laten delen,
en wel onmiddellijk.
33 Kinderen, nog maar een korte tijd ben ik bij jullie.
Je zult mij zoeken,
maar zoals ik al zei tegen de Joden
‘waarheen ik ga, kunnen jullie niet komen’,
zo zeg ik het nu ook tegen jullie.”
36 Simon Petrus vroeg hem:
“Heer, waar ga je heen?”
Jezus antwoordde hem:
“Waar ik heen ga, kun je mij nu niet volgen.
Later zul je mij volgen.”
37 Petrus zei opnieuw:
“Heer, waarom kan ik je nu niet volgen?
Mijn leven wil ik voor je geven!”
38 Jezus antwoordde:
“Jij wil je leven voor mij geven?
Amen, amen, ik zeg je:
Nog voor een haan kraait,
zul je mij driemaal verloochend hebben.”
Met deze woorden zijn we al aanwezig op het Laatste Avondmaal. Jezus stelt zichzelf er heel duidelijk mee in de grote traditie van zijn volk, terwijl hij tegelijk weet dat hij door datzelfde volk verworpen zal worden. Hij gebruikt er Psalmwoorden voor (Ps.41,10) omdat ze zijn eigen ervaring met de mensen weerspiegelen. Wie is vriend, wie is vijand? Dat is niet zomaar zo duidelijk. Daar kun je je wel eens aan mispakken.
Toch heeft hij ze allen aan tafel uitgenodigd. Toch heeft hij ze allen het brood aangereikt – zijn eigen leven. Toch heeft hij ze allen de voeten gewassen … én heeft hij ze vrienden genoemd!
‘Vriend’ worden we niet omdat we er zelf toe beslissen de ander tot vriend te ‘nemen’, maar omdat de ander bereid is onze on-vriend-elijkheden te vergeven …
Het klinkt een beetje een simpele boodschap voor dit Laatste Avondmaal. Dat het dat níet is, weet je als je het – zoals Jezus – eens probeert!