Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Joh.3,22-30 (13/01/2024)
22 Hierna [na het gesprek met Nicodemus in Jeruzalem]
ging Jezus met zijn leerlingen naar de landstreek van Judea.
Hij verbleef daar enige tijd met hen
en doopte er.
23 Maar ook Johannes doopte er,
in Enan, dicht bij Salem,
omdat daar veel water was.
Men kwam en werd gedoopt,
24 want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen.
25 Er ontstond een discussie
vanuit de leerlingen van Johannes met een Jood
over reiniging.
26 Ze kwamen naar Johannes:
“Meester, diegene die bij jou was aan de overzijde van de Jordaan,
over wie je toen getuigde,
kijk, nu doopt hij
en allen gaan naar hem!”
27 Johannes antwoordde:
“Geen mens kan zich ook maar iets toe-eigenen
als het hem niet gegeven wordt uit de hemel.
28 Jullie zijn zelf mijn getuigen
dat ik heb gezegd:
Niet ik ben de gezalfde [christos-messiah],
maar ik ben gezonden voor hem uit.
29 Wie de bruid heeft,
is de bruidegom.
Maar de vriend van de bruidegom,
die naast hem staat
en zijn stem hoort,
is vol vreugde om de bruidegom.
Welnu, met deze vreugde ben ik vervuld.
30 Hij moet groter worden, ik kleiner.”
Onder Johannes’ leerlingen ontstaat er on-vrede: ze zien dat ook Jezus bezig is met dopen en dit roept spanning op en onenigheid. Johannes blijft buiten die vermeende concurrentiepositie: ‘Geen mens kan zich ook maar iets toe-eigenen als het hem niet gegeven wordt uit de hemel’. Wat er in de doop gebeurt, is niet maakbaar door welke mens ook, het is iets tussen hemel en aarde, het heeft met G-d van doen. De jaloezie die de leerlingen in zich dragen en hen bezet houdt, maakt het onmogelijk om iets nieuws toe te laten. Johannes daarentegen is vrij van die jaloezie. Hij wijst opnieuw van zich weg, naar Jezus.
Het is groots, als je op deze wijze klein kunt zijn, of: kleiner durft te worden om ruimte te maken voor een ander. Het is tegendraads – tegen alles wat onze tijdsgeest ons leert – om jezelf uit het centrum te plaatsen en een ander alle krediet te geven. Het is vol geestkracht om in die ander G-d aan het werk te zien en te herkennen dat G-ds Geest door die ander mensen heel maakt. Daarin proef ik een belangeloze liefde waar ik jaloers op ben.
Joh.13,21-33.36-38 (30/3/2021)
Toen Jezus dit zei, raakte zijn innerlijk sterk beroerd en hij getuigde: “Amen, amen, ik zeg jullie: Eén van jullie zal mij uitleveren.”
De leerlingen keken naar elkaar in vertwijfeling over wie hij dit zei. Eén van zijn leerlingen – de leerling die Jezus liefhad – lag aan zijn borstzijde. Simon Petrus wenkte hem om hem te vragen wie het was over wie hij dit zei. Hij leunde dus tegen Jezus’ borst en vroeg: “Heer, wie is het?” Jezus antwoordde: “Het is degene aan wie ik het stuk brood zal geven dat ik zal indopen.” En hij doopte het stuk brood in en gaf het aan Simon van Keriot. En na dit stuk brood ging de tegenstander [satan] in hem.
Jezus zei: “Wat je te doen hebt, doe dat snel.” Niemand van de aanliggenden begreep wat hij zei. Sommigen dachten dat Jezus hem opdroeg te kopen wat nodig was voor het feest of dat hij iets aan de armen moest geven, omdat Judas de geldbeurs had.
Nadat hij het stuk brood tot zich had genomen, ging hij onmiddellijk weg.
Het was nacht.
Toen hij was weggegaan, zei Jezus: “Nu komt de grootheid van de mensenzoon aan het licht, en in hem de grootheid van God. Als Gods grootheid in hem aan het licht komt, zal God ook hem in die grootheid laten delen, en wel onmiddellijk. Kinderen, nog maar een korte tijd ben ik bij jullie. Je zult mij zoeken, maar zoals ik al zei tegen de Joden ‘waarheen ik ga, kunnen jullie niet komen’, zo zeg ik het nu ook tegen jullie.”
Ik geef jullie een nieuw gebod: Heb elkaar daad-werkelijk lief. Als [= zoals + omdat] ik jullie heb liefgehad, heb ook elkaar lief. Hieraan zullen allen herkennen dat je mijn leerling bent: als je elkaar daad-werkelijk liefhebt.”
Simon Petrus vroeg hem: “Heer, waar ga je heen?” Jezus antwoordde hem: “Waar ik heen ga, kun je mij nu niet volgen. Later zul je mij volgen.” Petrus zei opnieuw: “Heer, waarom kan ik je nu niet volgen? Mijn leven wil ik voor je geven!” Jezus antwoordde: “Jij wil je leven voor mij geven? Amen, amen, ik zeg je: Nog voor een haan kraait, zul je mij driemaal verloochend hebben.”
Opnieuw zitten ze samen aan tafel, vrienden onder elkaar. En Jezus weet dat twee van hen op het punt staan hem te laten vallen. Hij kent immers zijn pappenheimers door en door. Hij kent hun kracht en hun zwakte, hun begeestering en hun aarzeling.
Johannes die geniet van zijn liefde (Er staat wel degelijk dat het Jezus is die van hem houdt en niet omgekeerd).
Judas die in bezit genomen wordt door de tegenstander en ondertussen wanhopig worstelt met alle verwachtingen die door zijn hoofd spelen.
Petrus die vastberaden aankondigt dat hij zijn leven wil geven voor Jezus en hem reeds bij het opgaan van de zon verloochent.
Jij en ik …
Voor dat allegaartje (ja ook voor ons) staat hij op het punt zijn leven te geven … uit Liefde. Zijn liefde houdt niet op als het lastig wordt, ze stelt geen voorwaarden. Het is een liefde die het kwaad omarmt, insluit. Een liefde waar wij mensen alleen maar van kunnen dromen omdat ze zoveel verder en dieper reikt dan wat wij voor mogelijk houden.
Die Liefde biedt hij ons aan, in het vertrouwen dat wij ze, stap voor stap, laten verankeren. En misschien durven we ze ooit daadwerkelijk ten volle te Léven.
Joh.1,1-18 (25/12/2023)
1 Als beginsel was het Woord [logos – dabar]
en het Woord was van God uit,
ja, God was het Woord,
2 het was het beginsel van God uit.
3 Alles is erdoor ontstaan
en erzonder is er niets ontstaan.
4 Daar was leven in
en het leven was het licht van de mensen.
5 Het licht schijnt in de duisternis
en de duisternis kon het niet omvatten.
6 Er was een mens,
gezonden door God,
zijn naam was Johannes.
7 Het was zijn taak getuige [marturein – martelaar] te zijn
zodat hij zou getuigen van het licht,
zodat velen zouden vertrouwen door hem.
8 Niet hijzelf was het licht,
hij was getuige van het licht.
9 Het [Woord] was het waarachtige licht
dat iedere mens verlicht
komende in de wereld.
10 Het was in de wereld
– de wereld is door hem ontstaan –
en toch heeft de wereld hem niet bekend.
11 Hij kwam in het zijne,
en toch hebben de zijnen hem niet aangenomen.
12 Maar al wie hem wel hebben aangenomen,
aan wie vertrouwt op zijn naam,
heeft hij volmacht gegeven
kinderen van God te worden.
13 Zij zijn niet uit bloed,
noch uit vlees, noch uit de wil [van een mens],
maar uit God geboren.
14 Het Woord is vlees geworden
en heeft in ons zijn tent opgeslagen.
Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd,
een heerlijkheid als van de eniggeborene van een vader,
vol genade en waarheid.
15 Johannes getuigt over hem. Hij riep:
“Deze was het van wie ik zei:
Die na mij komt,
is vóór mij geworden,
want hij was eerder dan ik.”
16 Uit zijn volheid
hebben wij allen ontvangen,
onuitputtelijke genade.
17 Ja, de wet is door Mozes gegeven,
maar genade en waarheid
zijn door Jezus de gezalfde [Christos – Messiah] geworden.
18 Niemand heeft ooit God gezien,
maar de eniggeboren zoon,
die is in de schoot van de vader,
die heeft hem doen kennen.
Het Evangelie van Johannes opent niet met een geboorte-verhaal, zoals bij Lucas en Matteüs (Marcus zegt daar niets over), maar met een plechtige hymne, vol verwijzingen naar het scheppingsgebeuren in het boek Genesis en ‘vrouwe Wijsheid’ in de boeken Spreuken en Wijsheid. Zoals wel vaker peilt Johannes in zijn Evangelie naar de diepere – goddelijke – betekenis.
Dat is merkwaardig en een beetje ‘on-denkbaar’ als wij dat baby’tje in z’n kribbe zien liggen. En toch … Hoe groots is het wonder van dit nieuwe Kind niet?! Hoe groots is het wonder van élk nieuw mensenkind! Begint met elke nieuwgeborene de wereld niet opnieuw? Is elke geboorte van een nieuwe mens ook niet de geboorte van een nieuwe wereld?
En als wij dit Licht willen aannemen en echt in ons opnemen, dan worden wijzelf ook opnieuw geboren, tot kinderen van G-d – uit G-d nieuw geboren om deze wereld nieuw te maken! De romantiek mag er wellicht wel zijn, maar laat vooral de scheppingskracht van Kerstdag jóu ‘in vuur en vlam’ zetten!
Zalig Kerstfeest!
Joh.14,1-6 (30/4/2021)
“Laat je hart niet verontrust raken. Jullie vertrouwen in God, vertrouw ook in mij. In het huis van mijn Vader zijn er veel verblijfplaatsen. Als dat niet zo was, zou ik het jullie gezegd hebben. Ik ga heen om een plaats voor jullie te bereiden. En als ik ben heengegaan en voor jullie een plaats heb bereid, kom ik terug en neem jullie op bij mij, zodat jullie ook zijn waar ik ben. Waar ik heenga en de weg erheen, kennen jullie.
Tomas zei: “Heer, wij weten níet waar je heengaat, hoe kunnen we dan de weg kennen?”
Jezus antwoordde hem: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader tenzij door mij.”
Jezus zegt zijn leerlingen toe dat “er in het huis van zijn Vader veel verblijfplaatsen zijn”. Een beetje kort door de bocht wordt dat meestal begrepen als: er is veel plaats in de hemel – waarmee men dan vooral bedoelt: in een leven na de dood.
Het kan zoiets óók betekenen, maar m.i. is er met dat woord ‘verblijfplaatsen’ meer aan de hand! Het doet mij denken aan een andere klassieker: Vraag: Waar is God? Antwoord: God is overal: In de hemel, op aarde en op alle plaatsen.
G-d ‘verblijft’ op vele plaatsen! M.a.w. we kunnen hem op vele plaatsen vinden! En als Jezus dat moet benadrukken, dan is dat wellicht omdat wij, mensen, die ‘vele plaatsen’ vaak nog veel te beperkt begrijpen. Op de vraag ‘waar vind jij G-d?’, zul je wellicht zoiets antwoorden als: in mijn bidhoekje, de natuur, een diep gesprek, een sprekend kruisbeeld, … (vul verder aan). Maar misschien toont Jezus ons wel dat hij óók te vinden is in de krant op ons salontafeltje, de babbel over het weer met mijn buur, die mens die kwaad over mij spreekt, iemand in verstikkend verdriet, de teddybeer in de arm van een kind, een verwelkende bloem, … (vul óók verder aan: open je ogen, je hart, en laat je meenemen op die Weg naar Waarheid en Léven!)
Joh. 10,1-10 (30/04/2023)
1 “Amen, amen, ik zeg jullie:
Wie de binnenhof van de schapen
niet binnengaat door de deur,
maar binnenklimt langs ergens anders,
is een dief, een rover.
2 Maar wie binnengaat door de deur,
is de herder van de schapen.
3 Voor hem doet de deurwachter open
en de schapen geven gehoor aan zijn stem.
Hij roept zijn schapen bij name
en leidt ze naar buiten.
4 En wanneer hij alle naar buiten heeft gedreven,
gaat hij voor hen uit
en de schapen volgen hem
omdat ze zijn stem kennen.
5 Maar een ander zullen ze zeker niet volgen;
ze zullen van hem wegvluchten
omdat ze van de ander de stem niet kennen.”
6 Deze parabel vertelde Jezus tegen hen,
maar ze herkenden niet wat het was
dat hij tegen hen zei.
7 Jezus zei dus opnieuw tegen hen:
“Amen, amen, ik zeg jullie:
Ik ben de deur voor de schapen.
8 Allen die vóór mij gekomen zijn,
waren dieven, rovers,
nee, de schapen hebben aan hen geen gehoor gegeven.
9 Ik ben de deur.
Als iemand door mij naar binnen gaat,
zal hij bevrijd worden:
hij zal in- en uitgaan en weide vinden.
10 De dief komt voor niets anders
dan om te stelen, te slachten en verloren te laten gaan.
Ik ben gekomen
opdat zij leven zouden hebben,
en wel in overvloed.”
In het Evangelie wordt op meerdere manieren het beeld van de herder gebruikt om te spreken over de Messias, de bevrijder die vanwege G-d onder de mensen zou komen. Het was voor het G-dsvolk een bekend beeld. Enerzijds maakte het deel uit van het alledaagse leven, ook al keken ze er vaak op neer. Anderzijds – en dat is merkwaardig gezien het eerste – was van oudsher de Messias voorgesteld als een herderfiguur. Dé grote koning – David – was dan ook eerst en vooral een herder!
Herders leven in diepe verbondenheid met het leven, zoals dat in de schepping door G-d gegeven is. Én ze leven in diepe verbondenheid met hun kudde, voor wie ze daarom een grote verantwoordelijkheid aan de dag leggen, zowel voor de kudde in z’n geheel als voor elk dier afzonderlijk.
Ik mag mij dus ‘geherderd’ weten door dé Herder! (De vraag daarbij is of ik mij een schaap wil weten!) Én ik mag mij – in navolging van hem – een herder weten voor mijn even-mens, en brug/poort-figuur zijn die Léven brengt in G-ds naam en verantwoordelijkheid opneemt voor hen.
Joh.14,1-6 (08/5/2020)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: 'Laat uw hart niet verontrust worden. Gij gelooft in God, gelooft ook in mij.
In het huis van mijn Vader is ruimte voor velen. Ware dit niet zo dan zou ik het u hebben gezegd,
want ik ga heen om een plaats voor u te bereiden. En als ik ben heengegaan en een plaats voor u heb bereid kom ik terug
om u op te nemen bij mij, opdat ook gij zult zijn waar ik ben. Gij weet waar ik heenga en ook de weg daarheen is u bekend.'
Tomas zei tot hem: 'Heer, wij weten niet waar gij heengaat: hoe moeten wij dan de weg kennen?' Jezus antwoordde hem:
'Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader tenzij door mij.'
“Laat je hart niet verontrust worden!” Een krachtige boodschap vol troost (in de diepe betekenis van dat woord). (Het sluit ook naadloos aan bij onze ‘Psalm van de maand’, Psalm 62.)
En waarom is het volgens Jezus onnodig om verontrust te worden (in onze wereld en onze tijd is er toch meer dan reden genoeg om wél verontrust te raken)?
“Het huis van mijn Vader is ruim.” Door de uitdrukking ‘teruggekeerd naar het Vaderhuis’ zijn wij helaas gaan denken dat dit alleen over een eventueel leven na de dood gaat.
Maar dat zegt Jezus hier niet. Ja, die ruimte is zó wijd dat ze óók tot over onze fysieke dood heen reikt, maar het weze duidelijk dat dit niet alleen geldt ‘hierna’,
maar ook al ‘hier en nu’! Gods liefde is zo groot en krachtig dat het leven dat hij eruit laat voortvloeien ‘eindeloos’ breed en diep en hoog en rijk en krachtig en …
Lévend is – in wat voor situatie wij ook terecht komen.
En Jezus zelf is daar de garantie voor. Hij is “de weg, de waarheid en het leven”. Er IS dus een weg, er IS deze waarheid, er IS Léven … Dáárom moet mijn hart niet verontrust worden!