Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Joh.17,1-11a (24/05/2020)
In die tijd sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en zei: 'Vader, het uur is gekomen. Verheerlijk jouw Zoon, opdat de Zoon jou verheerlijke.
Jij hebt hem immers macht gegeven over alle mensen om eeuwig leven te schenken aan allen die jij hem gegeven hebt.
En dit is het eeuwige leven, dat zij jou kennen, de enige ware God en hem die jij hebt gezonden: Jezus Christus.
Ik heb je op aarde verheerlijkt door het werk te volbrengen dat jij mij hebt opgedragen te doen.
Jij, Vader, verheerlijk mij thans bij jezelf en geef mij de heerlijkheid, die ik bij jou had eer de wereld bestond.
Ik heb jouw naam geopenbaard aan de mensen die jij mij uit de wereld gegeven hebt. Jou behoorden ze toe; mij heb jij ze gegeven en
zij hebben jouw woord onderhouden. Nu weten zij dat al wat jij mij gegeven hebt, van jou komt.
Want de boodschap die jij mij hebt meegedeeld, heb ik hun meegedeeld, en zij hebben ze aangenomen en naar waarheid erkend dat ik van jou ben uitgegaan,
en zij hebben geloofd dat jij mij hebt gezonden. Ik bid voor hen. Niet voor de wereld bid ik, maar voor hen die jij mij gegeven hebt, omdat zij jou toebehoren.
Al het mijne is van jou en het jouwe is van mij. Zo ben ik in hen verheerlijkt. Ik blijf niet langer in de wereld,
zij echter blijven in de wereld, terwijl ik naar jou toe kom.'
Welke definitie zou jij geven aan ‘eeuwig leven’? Ik vermoed dat we verrast zijn als we Jezus’ definitie hier lezen:
“Dit is het eeuwig leven: dat zij Jou (= de enige ware God, zijn Vader) kennen.”
Dat dit ‘kennen’ niet zomaar over rationeel kennen gaat of over ‘boekenkennis’, wordt verderop duidelijk.
Daar worden woorden gebruikt van ‘toebehoren’ en een wederzijds kennen. We zouden hier een uitdrukking moeten gebruiken
die helaas wat in onbruik geraakt is: ‘ze zijn in kennis met elkaar’ werd gezegd van verliefden die er de tijd voor namen
elkaar verder te leren kennen om de verliefdheid te laten uitgroeien tot liefde, van waaruit ze dan kozen voor elkaar.
Dít is nu ‘eeuwig leven’: Verliefd zijn op God, hartstochtelijk je aangetrokken weten en er geen verweer tegen hebben;
ergens in zijn nabijheid komen; ‘in kennis zijn met’; gaandeweg de relatie laten groeien (wat zoveel meer is dan ‘bijleren’);
je met huid en haar laten verslinden; en kiezen … kiezen voor de allesverterende liefde …
Joh.11,1-45 (26/03/2023)
Nu was er iemand ziek: Lazarus [El-azar / God helpt] van Betanië, het dorp waar Maria en haar zus Marta woonden. Het was Maria die de heer met balsem had gezalfd en zijn voeten met haar haren had afgedroogd. [Joh.12,1-8 – moet dus nog volgen] Het was haar broer Lazarus die ziek was. De zussen berichtten hem: Heer, kijk! Je geliefde vriend, is ziek.”
Toen Jezus dit hoorde, zei hij: “Deze ziekte loopt niet uit op de dood, maar op de grootsheid van God, opdat de zoon van God erdoor grootgemaakt wordt.” Jezus had Marta, haar zus en Lazarus daad-werkelijk lief.
Toen hij hoorde dat hij ziek was, bleef hij toch nog twee dagen op de plaats waar hij was. Daarna zei hij tegen zijn leerlingen: “Laten we weer naar Judea gaan.” Zijn leerlingen zeiden hem: “Rabbi, de Joden zochten je nog maar net te stenigen en je gaat er weer heen!?” Jezus antwoordde: “Zijn er geen twaalf uren in een dag? Als iemand overdag zijn weg gaat, stoot hij zich niet, omdat hij het licht van de wereld ziet. Maar als iemand zijn weg gaat in de nacht, stoot hij zich, omdat het licht niet in hem is.”
Nadat hij dit gezegd had, zei hij tegen hen: “Onze geliefde vriend Lazarus is ingeslapen, maar ik ga er heen om hem uit de slaap te wekken.” Zijn leerlingen zeiden: “Heer, als hij ingeslapen is, zal hij herstellen.” Maar Jezus had gesproken over zijn dood, terwijl zij dachten dat hij over de rust van de slaap sprak. Toen zei Jezus vrijmoedig: “Lazarus is gestorven, en ik ben blij omwille van jullie dat ik daar niet was, zodat je zou vertrouwen … Maar laten wij nu naar hem gaan. Tomas, die Dydimus [tweeling] genoemd wordt, zei daarop tegen de mede-leerlingen: “Laten ook wij gaan, om met hem te sterven.”
Toen Jezus aankwam, vond hij dat hij al vier dagen in het graf lag. Betanië was dicht bij Jeruzalem, op een afstand van zo’n vijftien stadiën [ca. 3km] en vele Joden waren gekomen naar Marta en Maria om hen te troosten om hun broer. Toen Marta hoorde dat Jezus kwam, ging ze hem tegemoet, terwijl Maria thuis bleef. Marta zei tegen Jezus: “Heer, als je hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn. Maar ook nu weet ik dat al wat jij God vraagt, God je zal geven.” Jezus zei haar: “Je broer zal opstaan.” Marta zei hem: “Ik weet dat hij zal opstaan bij de opstanding op de ultieme dag.” Jezus zei haar: “Ik ben de opstanding en het leven. Wie vertrouwt in mij, zal leven, ook al sterft hij. En ieder die leeft en vertrouwt in mij zal in der eeuwigheid niet sterven. Vertrouw jij daarin?” Zij zei hem: “Ja, Heer, ik vertrouw dat jij de Gezalfde [Christos/Messiah] bent, de zoon van God die in de wereld komt!”
Hierna liep zij terug en ging ongezien haar zus Maria roepen: “De Meester is er en hij roept je.” Toen ze dit hoorde stond ze snel op en ging naar hem toe. Jezus was nog niet in het dorp, maar hij was nog op de plaats waar Marta hem ontmoet had. De Joden die bij haar in huis waren om haar te troosten, zagen dat Maria snel opstond en naar buiten ging. Ze volgden haar in de mening dat ze naar het graf ging om te wenen.
Zodra Maria op de plek kwam waar Jezus was, viel ze hem aan de voeten en zei: “Heer, als jij hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn.” Toen Jezus zag hoe zij weeklaagde en ook de Joden die met haar meegekomen waren, werd hij vertoornd en diep beroerd. En hij zei: “Waar hebben jullie hem gelegd?” Ze zeiden hem: “Heer, kom en zie.”
Jezus brak in tranen uit. De Joden zeiden: “Zie eens hoe hij hem liefhad.” Maar sommigen zeiden: “Kon hij, die de ogen van de blinde opende, dan ook niet maken dat hij niet stierf?” Jezus werd opnieuw toornig in z’n binnenste en kwam bij het graf. Het was een rotsholte met een steen erop. Jezus zei: “Neem de steen weg.” Marta, de zus van de gestorvene, zei hem: “Heer, hij riekt al, want het is al de vierde dag.” Jezus zei haar: “Heb ik je niet gezegd dat je Gods grootsheid zult zien als je vertrouwt?”
Ze hieven dus de steen op van waar de gestorvene lag en Jezus hief zijn ogen op en zei: “Vader, ik dank Je [eucharisto] dat je mij aanhoord hebt. Ik wist dat Jij mij altijd aanhoort, maar ik zei dit ten bate van de menigte rondom, zodat zij zouden geloven dat Jij mij gezonden hebt.” En na dit gezegd te hebben, riep hij met luide stem: “Lazarus, kom naar buiten!” En de gestorvene kwam naar buiten, de voeten en handen nog omwikkeld in grafdoeken en zijn gezicht omwonden met een zweetdoek. Jezus zei hen: “Maak hem los en laat hem gaan!”
Veel Joden die naar Maria waren gekomen [de zus van Lazarus [El-azar / God helpt], die Jezus uit de dood had opgewekt], en zagen wat Jezus had gedaan, gingen hun vertrouwen stellen in hem.
Omwille van zijn naam Lazarus (God helpt) staat hij voor élke mens die om hulp roept: de kwetsbare, de jongere die zijn weg in het leven niet vindt, de alleenstaande moeder, de langdurig werkloze, … Opvallend in het verhaal is hoeveel mensen er voor die Lazarus in beweging komen. En merkwaardig is dat zij Jezus eigenlijk niet expliciet vragen Lazarus tot leven te wekken. Niemand stelt hem een dwingende eis. Wat zij vooral doen, is Lazarus onder Jezus’ aandacht brengen, spreken in naam van deze onmondige, in naam van de man die niet voor zichzelf kan opkomen. En Jezus zélf? Hij laat zich beroeren.
Zouden we dit opkomen voor de kwetsbare ‘bidden’ kunnen noemen? Hoe machteloos, bedroefd, vertwijfeld, bekommerd en kwaad we ook zijn om hun lijden, we kunnen hen onder G-ds aandacht brengen. We kunnen hen nabij blijven en hun namen noemen. We hoeven met G-d niet te gaan onderhandelen, hem niet te vermurwen tussen te komen of iets op te lossen. We kunnen er op vertrouwen dat G-d ons bidden hoort, ons lief en leed reeds kent en het mee zal dragen.
Joh.17,11b-19 (16/5/2021)
Heilige Vader,
hen die Jij mij gegeven hebt,
bewaar hen in Jouw naam,
opdat zij één zouden zijn zoals wij.
Zolang ik bij hen was,
be-waarde ik hen in Jouw naam:
ik heb gewaakt over wie Je mij gaf
en niemand van hen is verloren gegaan,
behalve de zoon van de verlorenheid
– opdat de Schrift vervuld zou worden.
Maar nu kom ik naar Jou
en spreek ik deze dingen uit in de wereld
opdat zij mijn vreugde
vervuld mogen ontvangen in zich.
Ik heb hen Jouw woord gegeven.
De wereld is hen gaan haten
omdat zij niet van de wereld zijn,
zoals ik niet van de wereld ben.
Ik bid niet dat Je hen zou opheffen uit de wereld,
maar dat Je hen be-waar-t uit het kwade.
Zij zijn niet van de wereld,
zoals ik niet van de wereld ben.
Heilig hen in Jouw waarheid.
Jouw woord is waarheid.
Zoals Jij mij de wereld hebt ingezonden,
zo heb ik ook hen de wereld ingezonden.
En omwille van hen
heilig ik mijzelf,
opdat ook zij geheiligd zouden zijn
in de waarheid.
Jezus bidt voor zijn leerlingen! – Dus voor ons.
Dat te beseffen zou op zichzelf al genoeg moeten zijn om vol vertrouwen ons leven aan te pakken, wat er ook op ons af komt.
Fascinerend en krachtig is het te zien hoe zijn gebed ‘in de plaats komt’ van de tijd dat hij bij hen was. Blijkbaar is attente zorg de beide: een daad-werkelijke zorg als die mogelijkheden er (fysiek of anders) zijn, en een biddend-dragende als tijd of ruimte ons scheiden van de ander.
De intentie die Jezus verwoordt in zijn gebed, is dat wij ‘één’ zouden zijn. Dat mag je begrijpen als een eenheid tussen mensen onderling, maar ook als een eenheid met jezelf. En hij omschrijft die eenheid als hoe hijzelf één is met zijn Vader. Dat betekent dus dat ‘eenheid’ niet hetzelfde is als naadloos samenvallen (met de ander of de verschillende aspecten binnen jezelf), maar eerder gaat over een ‘geheimnisvol’ harmonieus samenspel van ‘anders-heden’. De échte rijkdom van ons menszijn bestaat erin dat we ánders zijn. De échte rijkdom van onszelf bestaat erin dat we zeer gediversifieerd zijn. – Maar wel geroepen (en gebeden) tot eenheid …
Joh.12,24-26 (10/08/2022)
Amen, amen, ik zeg jullie:
Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, dan blijft hij alleen;
maar als hij sterft, draagt hij overvloedig vrucht.
Wie zijn eigen leven liefheeft, verliest het;
wie zijn eigen leven in deze wereld loslaat,
behoudt het voor het volle leven.
Als iemand mij dienstbaar wil zijn,
moet hij mij volgen, en waar ik ben, zal ook mijn dienaar zijn.
En als iemand mij dienstbaar is, zal de Vader hem eren.
We hebben de neiging om de gelijkenis van de graankorrel als een bijna onmenselijke opgave op te vatten – omdat we weten hoe het Jezus vergaan is. Maar de metafoor van de graankorrel is veelzijdiger. Biologen bijvoorbeeld zullen betwijfelen dat de graankorrel in de grond ‘sterft’. Wat zich in de grond afspeelt, is een proces van ontkiemen en groeien. Het is in wezen een verhaal van leven, door de schijn van de dood heen.
Dit beeld kan me wél inspireren – en hóe! G-d die zich met mij verbonden heeft, zich in mijn binnenste verweven heeft. Hij wil in mij groeien.
Ik ben geneigd om die kwetsbare goddelijke kern in mij veilig op te bergen achter stevige verdedigingsmuurtjes en/of achter m’n ego. Pas als dat ego mag sterven, als de muurtjes afgebroken worden, kan G-d zich naar buiten worstelen, naar boven, naar het licht.
Het zaad weet immers: het gaat er niet om dat mijn buitenkant behouden blijft. Het gaat erom dat dat wat er in mij zit, tot leven komt, groeit en tot volwassenheid komt. En ja, dat kost me inderdaad mijn buitenkant.
Joh. 17,11b-19 (27/05/2020)
In die tijd sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en bad: 'Heilige Vader, bewaar in jouw naam hen die jij mij gegeven hebt, opdat zij een mogen zijn zoals wij.
Toen ik bij hen was bewaarde ik in jouw naam hen die jij mij hebt gegeven. Ik heb over hen gewaakt en niemand van hen is verloren gegaan
behalve de man des verderfs, want de Schrift moest vervuld worden. Maar nu kom ik naar jou toe en nog in de wereld zeg ik dit,
opdat zij mijn vreugde tenvolle in zich zouden bezitten. Ik heb hun jouw woord meegedeeld, maar de wereld heeft hen gehaat
omdat zij niet van de wereld zijn zoals ik niet van de wereld ben. Ik bid niet dat jij hen uit de wereld wegneemt, maar dat jij hen bewaart voor het kwaad.
Zij zijn niet van de wereld zoals ik niet van de wereld ben. Wijd hen jou toe in de waarheid. Jouw woord is waarheid.
Zoals jij mij in de wereld gezonden hebt zo zend ik hen in de wereld, en omwille van hen wijd ik mij aan jou, opdat ook zij in de waarheid aan jou toegewijd mogen zijn.'
Elke avond voor het slapen gaan, gaf mijn moeder mij een kruisje en zei: “God zegene en beware je en weet hij houdt deze nacht trouw over jou de wacht.”
Waken is wat Jezus deed. Waken over mij, over zijn leerlingen zodat geen van hen verloren zou gaan en hij wijdde zich toe aan G-d.
Zo heeft hij – toegewijde God-mens – geleefd, maar de wereld kon deze manier van leven niet aan. Nog steeds niet.
Ze hebben hem gehaat en dat is wat ook zijn leerlingen te wachten staat. Daarom bidt hij voor hen. Heb je ooit al mogen meemaken dat iemand voor jou bidt?
Hij bidt om kracht zodat zij (en ook wij) midden in de wereld niet door die wereld worden opgeslokt.
Hij bidt zodat zij (en ook wij) het kwaad van de wereld niet op zich nemen maar zich durven te verbinden. Hij bidt niet om hen (om ons) uit deze wereld weg te nemen.
Dat niet. Hem léven gebeurt immers midden in die wereld. Heb maar vertrouwen, het kán omdat hij zich gegeven heeft, zich heeft toegewijd.
Omdat hij heel zijn ‘wezen’ verbonden heeft met G-d.
Hij deed het voor. Nu is het aan ons om net als hij Verbonden te Léven.
Joh.1,29-34 (3/ 01/2023)
De volgende morgen zag Johannes Jezus naar zich toekomen. Hij zei: “Kijk! Het lam van God, dat wegdraagt de zonden van de wereld! Hij is het van wie ik gezegd heb: ‘Na mij komt iemand die vóór mij is geworden, want hij is voorafgaand aan mij.’ Ook ik wist niet dat hij het was, maar ik ben met water komen dopen opdat híj geopenbaard zou worden aan Israël.”
En Johannes getuigde: “Ik heb de Geest zien neerdalen, als een duif uit de hemel, en hij bleef op hem rusten. Ik wist niet dat hij het was, maar wie mij gezonden heeft, heeft mij gezegd: ‘Op wie ook je de Geest ziet neerdalen en op hem rusten, die is het die zal dopen in heilige Geest.’
En ik heb het gezien. En ik heb getuigd: Déze is de zoon van God!”
We blijven vandaag nog even bij Johannes de Doper, die roepende stem in de stille woestijn. Heel zijn leven was verwachting, ook al wist hij niet wie hij verwachtte, noch wanneer die zou komen. Dan ziet hij Jezus naar zich toekomen. Het overkomt hem. Jezus overkomt hem.
Wanneer hij hem ziet wijst Johannes hem aan. Hij wijst weg van zichzelf: “Kijk!”
Zie je het gebeuren? Alleen al die beweging! Een mens die van zichzelf weg wijst …
Het zou al een hele stap zijn als we vandaag een begin maken met in die beweging te gaan staan – zien!, weg wijzen van jezelf; de ander zien, wie die is en waartoe die hier is – en je er bewust van worden dat juist díe beweging de intensiteit van jouw leven en dat van de ander zal verdiepen.