Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Joh. 20,1.11-18 (22/07/2020)
Op de eerste dag van de week kwam Maria Magdalena, vroeg in de morgen ‑ het was nog donker ‑
bij het graf en zag dat de steen van het graf was weggerold.
Zij liep snel naar Simon Petrus en naar de andere, de door Jezus beminde leerling, en zei tot hen:
'Ze hebben de Heer uit het graf genomen en wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd.'
Maria stond buiten bij het graf te schreien. En al schreiend boog zij zich naar het graf toe
en zag op de plaats waar Jezus' lichaam gelegen had, twee in het wit geklede engelen zitten,
een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde.
Zij spraken haar aan: 'Vrouwe, waarom schreit ge?' Zij antwoordde: 'Zij hebben mijn Heer weggenomen
en ik weet niet waar zij Hem hebben neergelegd.'
Toen zij dit gezegd had, keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zonder te weten dat het Jezus was.
Jezus zei tot haar: 'Vrouw, waarom schreit ge? Wie zoek je?' In de mening dat het de tuinman was, vroeg zij:
'Heer, mocht gij Hem hebben weggenomen, zeg mij dan waar ge Hem hebt neergelegd, zodat ik Hem kan weghalen.'
Daarop zei Jezus tot haar: 'Maria!' Zij keerde zich om en zei tot Hem in het Hebreeuws: 'Rabboeni!' ‑ wat leraar betekent.
Toen sprak Jezus: 'Houd mij niet vast, want Ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader, maar ga naar mijn broeders en zeg hun:
Ik stijg op naar mijn Vader en jouw Vader, naar mijn God en jouw God.'
Maria Magdalena ging aan de leerlingen berichten dat zij de Heer gezien had, en wat Hij haar gezegd had.
Dit is wat er gebeurt als liefde je leven mag omkeren. Dan wordt er ruimte gemaakt voor nieuwe, leven-gevende ontmoetingen. Een ontmoeting met de ‘Verrezene’.
Maria Magdalena (onze heilige van vandaag) liet zich raken door Jezus’ vrijmakende liefde. Deze liefde deed haar ooit omkeren om hem te volgen.
Vanaf dat moment blijft zij hem nabij. Ook wanneer de meeste van zijn leerlingen afhaakten. In alle onmacht, in het diepst van zijn ellende bleef zij hem liefdevol nabij.
Maar aan het graf wordt ze door verdriet overmand. Ze had gehoopt hem daar te vinden. Maar niets is minder waar. Het graf is leeg.
En wanneer zij vol verdriet al wat dood is aankijkt ontwaart zij een teken van leven. Maar om echt, ten volle te kunnen zien, moet ze zich nog tot twee keer toe omkeren.
Een eerste keer weg van het graf, weg van alle doodsheid om zich nadien te kunnen keren naar hem. Hij die haar – in het diepst van haar wezen - aanspreekt.
Ooit had hij haar bevrijd van zeven demonen en opnieuw spreekt hij haar vrij en zendt haar. Opnieuw keert zij zich om en gaat, het léven tegemoet.
Kan zij ook mij doen omkeren?
Joh.10,1-10 (9/05/2022)
“Amen, amen, ik zeg jullie: Wie de binnenhof van de schapen niet binnengaat door de deur, maar binnenklimt langs ergens anders, is een dief, een rover. Maar wie binnengaat door de deur, is de herder van de schapen. Voor hem doet de deurwachter open en de schapen geven gehoor aan zijn stem. Hij roept zijn schapen bij name en leidt ze naar buiten. En wanneer hij alle naar buiten heeft gedreven, gaat hij voor hen uit en de schapen volgen hem omdat ze zijn stem kennen. Maar een ander zullen ze zeker niet volgen; ze zullen van hem wegvluchten omdat ze van de ander de stem niet kennen.”
Deze parabel vertelde Jezus tegen hen, maar ze herkenden niet wat het was dat hij tegen hen zei.
Jezus zei dus opnieuw tegen hen: “Amen, amen, ik zeg jullie: Ik ben de deur voor de schapen. Allen die vóór mij gekomen zijn, waren dieven, rovers, nee, de schapen hebben aan hen geen gehoor gegeven.
Ik ben de deur. Als iemand door mij naar binnen gaat, zal hij bevrijd worden: hij zal in- en uitgaan en weide vinden. De dief komt voor niets anders dan om te stelen, te slachten en verloren te laten gaan. Ik ben gekomen opdat zij leven zouden hebben, en wel in overvloed.”
De hele spiritualiteitsgeschiedenis door – te beginnen vanaf Jezus zelf! – is de houding van de leerling o.a. beschreven met het beeld van het schaap in de kudde (of eruit weg). De twee voornaamste kenmerken zijn dan meestal: zachtmoedigheid en volgzaamheid.
Met beelden lopen we echter een dubbel gevaar: 1° we trekken de vergelijking te ver door, en halen dan kenmerken uit het beeld en projecteren die op de werkelijkheid, en 2° (vaak gekoppeld aan 1°) beelden verschuiven van betekenis door de tijden, mee ingekleurd – of schaamteloos misbruikt – door een bepaalde context. Zo staat er onder geen beding dat Jezus bedoelt dat zijn leerlingen ‘schaapachtig’, ‘slaafs’, ‘onnadenkend kuddebeestig’ moeten hem nalopen!
‘Zachtmoedigheid’ is de bewuste innerlijke moed de zachte krachten de bovenhand te laten krijgen, naar mezelf toe én naar de anderen toe. ‘Volgzaamheid’ is erkennen dat ik er op mijn eentje niet kom, dat het leven groter is dan wat ik er kan van maken of zelfs maar dromen. Ik kom vérder – ik vind leven in overvloed – als ik Iemand volg en dat sámen doe!
In die tijd stond Maria buiten bij het graf te schreien. En al schreiend boog zij zich naar het graf toe en zag op de plaats waar Jezus' lichaam gelegen had,
twee in het wit geklede engelen zitten, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde. Zij spraken haar aan: 'Vrouw, waarom schreit ge?' Zij antwoordde:
'Zij hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar zij Hem hebben neergelegd.' Toen zij dit gezegd had, keerde zij zich om en zag Jezus staan,
maar zonder te weten dat het Jezus was. Jezus zei tot haar: 'Vrouw, waarom schreit ge? Wie zoekt ge?' In de mening dat het de tuinman was vroeg zij:
'Heer, mocht gij hem hebben weggebracht, zeg mij dan waar ge hem hebt neergelegd zodat ik hem kan weghalen.' Daarop zei Jezus haar: 'Maria!'
Zij keerde zich om en zei tot hem in het Hebreeuws: 'Rabboeni!' wat leraar betekent. Toen sprak Jezus: 'Houd mij niet vast, want ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader,
maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik stijg op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.'
Maria Magdalena ging aan de leerlingen berichten dat zij de Heer gezien had en wat hij haar gezegd had.
‘Wat voorafging’: Maria Magdalena was naar het graf gegaan. Had gezien dat het leeg was. Riep de apostelen erbij. (Petrus en Johannes, met overigens alweer rivaliteit over wie er nu wel de eerste was.)
Die zagen ook dat het leeg was. Ze begrepen er niets van. En gingen terug naar huis.
Maar Maria Magdalena, ongetwijfeld omwille van de liefde – het hart heeft zo z’n redenen die het verstand niet kent – bleef.
En het is in dat blijven-omwille-van-de-liefde dat de gloednieuwe ontmoeting plaats vindt. Pas hierin kan de Verrezene zich laten zien.
Maria moet er zich echter nog twee keer voor omkeren eer ze echt kan ‘zien’. Ze moet zich wegkeren van het graf, van alle doodsheid, én ze moet zich keren naar haar naam!
Ze mág – éindelijk – zijn wie ze in wezen is. Alleen Jezus kon zó haar naam uitspreken dat ze vrij werd.
Maar vrijheid is een groeiproces. De mens is telkens weer geneigd zich ergens op vast te zetten. “Hou mij niet vast, moet Jezus opnieuw zeggen, maar ga, ik zend je.”
Nu moet die vrouw (díe vrouw nog wel) dat gaan zeggen aan die mannen daar …
Durft ze zich om te keren?
Joh.20,19-23 (28/05/2023)
19 Toen het dan avond was, op die eerste dag,
waren de leerlingen bijeen,
met gesloten deuren, uit vrees voor de Joden.
Jezus kwam, hij stond in hun midden,
en zei tegen hen: “Vrede voor jullie!” [Sjaloom]
20 En hij toonde hun zijn handen en zijn zijde.
De leerlingen waren diep verheugd
toen ze de Heer zagen.
21 Jezus zei hen opnieuw: “Vrede voor jullie!
Zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ik jullie.”
22 Toen blies hij over hen en zei:
“Ontvang de heilige Geest-adem.”
23 Als je iemands zonden [verwijdering] loslaat [vergeeft],
dan worden ze losgelaten;
als je ze vasthoudt, worden ze vastgehouden.
Jezus komt. Of ik nu opgesloten zit in mezelf, angstig of zonder moed, weggedoken of amper levend, hij komt! En hij komt met ‘shalom’, dat is ‘vrede’ die véél verder strekt dan ‘geen oorlog’, maar getuigt van een harmonie tussen allen en alles, ook harmonie met mezelf dus.
Vervolgens toont hij zijn handen en zijn zijde, zijn wonden dus. Is dat niet wat raar, dat ik per se nog eens met mijn neus in de wonden moet geduwd worden? Waarom doet hij dat? Omdat Jezus Jezus niet kan zijn zónder de getuigen van zijn keuze voor de lijdende, gekwetste en kwetsbare mens. Een Jezus die zijn handen niet heeft vuilgemaakt aan het leed van de mensen, kan geen ‘zoon van G-d’ zijn!
Dat geeft diepe vreugde, bevrijding, maar nooit een vreugde die bedoeld is om alleen voor mezelf te houden. Ik word gezonden én ontvang daartoe G-ds Geest-adem. Mijn zending is er geen ‘naar de andere kant van de wereld’, maar naar degene die vastgeraakt is in zijn eigen verwijdering. Als ik naar de ander toe ga en hem/haar vrij maak, … dan kan dit commentaartje van bovenaf herbeginnen, telkens opnieuw … dan lééf ik Jezus’ Geest(ig) …
Joh. 20,11-18 (6/4/2021)
Maria [van Magdala] was wenend bij het graf blijven staan. Zo wenend, boog zij zich naar het graf toe en aanschouwde twee boodschappers [angeloi] die daar zaten in het wit, één aan het hoofdeinde en één aan het voeteneinde, daar waar het lichaam van Jezus had gelegen.
Ze zeiden tegen haar: “Vrouw, waarom ween je?” Ze antwoordde hen: “Omdat ze mijn heer hebben weggenomen en ik niet weet waar ze hem hebben gebracht.”
Toen keerde zij zich om, naar achter [= weg van het graf] en aanschouwde Jezus die daar stond, zonder te weten dat het Jezus was. Jezus zei haar: “Vrouw, waarom ween je? Wie zoek je?” Menend dat het de tuinman was, zei ze: “Heer, als jij hem weggedragen hebt, zeg me waar je hem hebt neergelegd, zodat ik hem kan halen.”
Nu zei Jezus tegen haar: “Maria.” Zij keerde om en zei: “Rabboeni!” – wat wil zeggen: mijn meester.
Jezus zei haar: “Hou mij niet vast, want ik ben nog niet opgegaan naar mijn Vader. Maar ga naar mijn broers en zeg hen: Ik ga op naar mijn en jullie Vader, naar mijn en jullie God.”
Maria van Magdala ging naar de leerlingen en berichtte hen dat zij de Heer had gezien en dat hij dit tegen haar had gezegd.
Opnieuw die verwarring en dat verdriet – hoe zou je zelf zijn. Opnieuw dat in beweging komen (“ze keerde zich om, weg van het graf”) eer er ontmoeting kan gebeuren.
Vreemd toch (?) dat Maria Jezus niet herkent, ook al zag zij hem staan!? Wellicht niet toevallig gebruikt Johannes hier eigenlijk niet het woord ‘zien’, maar ‘aanschouwen’. ‘Zien’ is iets wat met lichamelijke ogen gebeurt, ‘aanschouwen’ iets wat met innerlijke ogen gebeurt. En net daarom bloeit de herkenning open bij het noemen van haar naam!
Je zou je hier de vraag kunnen stellen wie tot leven wordt gewekt! Jezus? Of Maria? Binnen deze passage is het wel degelijk Maria!
Jezus ís al Paasmens – en Paasmensen wekken anderen tot leven.
Ook wij kunnen Paasmensen worden, als wij ons ‘omkeren, weg van het doodse’ en ons door Jezus bij onze naam laten noemen, zoals hij alleen ons kent. Én wij kunnen anderen tot leven roepen, door het noemen van hun naam! Jij bent iemand voor mij!
Joh.20,19-31 (24/04/2022)
Toen het dan avond was, op die eerste dag, waren de leerlingen bijeen, met gesloten deuren, uit vrees voor de Joden. Jezus kwam, hij stond in hun midden, en zei tegen hen: “Vrede voor jullie!” [Sjaloom] En hij toonde hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren diep verheugd toen ze de Heer zagen. Jezus zei hen opnieuw: “Vrede voor jullie! Zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ik jullie.” Toen blies hij over hen en zei: “Ontvang de heilige Geest-adem.” Als je iemands zonden [verwijdering] loslaat [vergeeft], dan worden ze losgelaten; als je ze vasthoudt, worden ze vastgehouden.
Maar Tomas, die ‘de tweeling’ wordt genoemd, één van de twaalf, was niet bij hen toen Jezus kwam. De andere leerlingen zeiden hem: “We hebben de Heer gezien!” Maar hij zei tegen hen: Als ik in zijn handen de inslag van de spijkers niet zie en er mijn vingers in kan steken, en als ik mijn hand niet in zijn zijde kan leggen, hoe kan ik het dan vertrouwen?”
Acht dagen later waren zijn leerlingen weer bijeen en nu was Tomas er wel bij. Jezus kwam terwijl de deuren gesloten waren – in hun midden en zei: “Vrede voor jullie!” Daarna zei hij tegen Tomas: “Kom met je vinger, kijk naar mijn handen, kom met je hand en leg die in mijn zijde. Wees niet wantrouwig, maar vertrouw!” Tomas antwoordde hem: “Mijn Heer en mijn God!” Jezus zei hem: “Omdat je mij gezien hebt, ben je gaan vertrouwen. Gezegend wie niet gezien heeft én vertrouwen!”
Jezus heeft nog veel andere tekens gedaan voor de ogen van zijn leerlingen. Ze zijn niet allemaal opgeschreven in dit boek. Maar deze zijn wel opgeschreven opdat je zou gaan vertrouwen dat Jezus de Gezalfde is, de Zoon van God, en opdat jij, door dit vertrouwen, zou léven, in zijn Naam!
Ocharme Tomas, de eeuwen door beladen met het verwijt van ongeloof … Is dat wel terecht? Is het niet ons eigen ongeloof dat we op hem projecteren? Het is makkelijker het aan een ander te verwijten dan het bij onszelf te erkennen!
Bovendien, zolang wij ons alleen op dat zogezegde ongeloof van Tomas richten blijft er iets onderbelicht. De vraag die hij stelde naar ‘het zien van de wonden in Jezus’ handen en zijde’ was op zich zéér terecht. Die ‘verschijning’ kon de ware Jezus niet zijn als hij die wonden niet had – en niet omdat er ‘bewijzen’ moesten zijn, maar omdat het het ‘waarmerk’ van Jezus is dat hij het lijden niet uit de weg ging, niet in zijn eigen leven én niet dat van een ander!
Dat dit een belangrijk aspect is, is nochtans in de tekst snel merkbaar: Nog voor de Tomas-kwestie begint Jezus er zelf over! Na zijn vredeswoord toont hij aan de anderen, zonder dat ze het vragen, meteen zelf de tekenen van zijn leven in liefde.
Misschien moeten we dan vanaf nu Tomas niet meer zo terzijde schuiven, maar hem eerder omarmen, en mét hem Jezus willen erkennen in degene die er is voor de lijdende mens en daar zelf voor door het lijden wil gaan?