Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Joh. 14,21-26 (8/05/2023)

21     Wie mijn wijzingen waar maakt,
       die is het die mij daad-werkelijk liefheeft.
       En wie mij daad-werkelijk liefheeft,
       hem(/haar) zal mijn Vader daad-werkelijk liefhebben.
       En ik zal hem daad-werkelijk liehebben
       en mijzelf aan hem(/haar) openbaren.
22     Judas, niet die van Keriot, vroeg hem:
       “Heer, hoe komt het dat je je wel aan ons zult openbaren
       en niet aan de wereld?”
23    Jezus antwoordde hem:
       “Als iemand mij liefheeft,
       zal hij mijn woord be-waren [= vasthouden door waar te maken]
       en mijn Vader zal hem liefhebben,
       en wij zullen bij hem komen en ons verblijf bij hem maken.
24    Wie mij niet liefheeft,
       maakt mijn woorden niet waar.
       En het woord dat je hoort, is niet míjn woord,
       maar dat van mijn Vader, door wie ik gezonden ben.
25      Deze dingen heb ik tegen jullie gezegd terwijl ik bij jullie verbleef.
26    Later zal de medestander,
       de heilige Geest die de Vader zal zenden in mijn naam,
       jullie alles leren
       en in her-innering brengen wat ik tegen jullie heb gezegd.

In het Evangelie volgens Johannes draait het vaak om de Liefde zo ook vandaag. “Wie mijn wijzingen waar maakt, die is het die mij daad-werkelijk liefheeft” en “Als iemand mij liefheeft, … hem/haar zal mijn Vader daad-werkelijk liefhebben …” Het gaat om een dynamisch gebeuren. Een dynamiek tussen de Vader, de Zoon en de heilige Geest waarin wij betrokken worden. Dit is een fraai staaltje van wat wederzijdse liefde inhoudt: Verlangen om de ander te leren kennen en ondertussen jezelf laten kennen in al je kwetsbaarheid. Voor Jezus gaat de wederzijdsheid zo ver dat hij één wordt, één met de Vader en één met ons mensen (als wij dit toelaten). Maar hij weet ook dat dit menselijk gezien een lastige zaak is (we zien onszelf zo graag). Daarom zendt hij na zijn heengaan een medestander, de heilige Geest. We hoeven het dus niet op eigen kracht te doen, het is immers geen maakbare prestatie. Hij zal ons begeesteren en leren onderscheiden waar het op aan komt, zodat wij in staat zijn om te her-inneren wat Jezus ons heeft voorgezegd en voorgedaan.

Joh.16,20-23a (22/05/2020)

In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: 'Voorwaar, voorwaar, ik zeg jullie: jullie zullen wenen en weeklagen terwijl de wereld zich zal verheugen.
Jullie zullen bedroefd zijn, maar jullie droefenis zal in vreugde verkeren. Wanneer de vrouw gaat baren is zij bedroefd omdat haar uur gekomen is;
maar wanneer zij het kindje ter wereld heeft gebracht denkt zij niet meer aan de pijn, van blijdschap dat er een mens ter wereld is gekomen.
Zo zijn ook jullie nu wel bedroefd, maar wanneer ik jullie zal weerzien zal jullie hart zich verheugen en jullie vreugde zal niemand jullie kunnen ontnemen.
Op die dag zullen jullie mij over niets ondervragen. Voorwaar, voorwaar, ik zeg jullie: wat jullie de Vader ook zullen vragen, hij zal het jullie geven in mijn naam.'

“Je droefheid zal in vreugde verkeren.”
Zo’n uitspraak is troostend en lastig tegelijk natuurlijk. Het is mooi dat er ons vreugde aangezegd en belóófd wordt.
Maar het impliceert wel dat er éérst droefenis en lijden is.
Als we deze tekst lezen daags na Hemelvaart, dan ligt het voor de hand dit toe te passen op het verdriet van de leerlingen (wij incluis) om Jezus’ fysieke afscheid.
Verdriet spreekt van liefde, dus daar is op zich niets mis mee. Wél mogen zij (en wij) tegelijk leven in vreugde van de hoop om het weerzien met hem.
Daarnaast lijkt het mij dat deze tekst niet alleen gaat over ‘ooit eens’ (vroeger en later), maar ook over ‘nu’.
Zijn er niet ontelbaar veel momenten in ons leven (wellicht ook vandaag) waar wij onvermijdelijk met droefenis worden beladen?
Even zovele keren mogen wij weten dat óók de vreugde ons deel is! Óveral waar we léven bespeuren – en uit ervaring weten we eigenlijk wel
dat dat óók kan gebeuren middenin de droefenis – is er vreugde: een glimp van Gods Aanwezigheid.

 

Joh.15,1-8 (18/05/2022)

Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de wijngaardenier. Elke rank die in mij geen vrucht draagt, haalt hij weg, en elke die wel vrucht draagt, snoeit/zuivert hij opdat ze meer vrucht zou dragen.
Jullie zijn al gesnoeid/gezuiverd door het woord dat ik tegen jullie gesproken heb.
Verblijf in mij – zoals ik in jullie. Zoals de rank geen vrucht kan dragen uit zichzelf als hij niet verblijft in de wijnstok, zo ook jullie niet als je niet verblijft in mij.
Ik ben de wijnstok en jullie zijn de ranken. Wie in mij verblijft – zoals ik in hem, die draagt veel vrucht. Want zonder mij kunnen jullie niets.
Als iemand niet verblijft in mij, is hij buitengeworpen en verdord, zoals de rank. Men verzamelt ze om in het vuur te gooien en te worden verbrand.
Als jullie in mij verblijven en mijn woorden in jullie verblijven, vraag dan wat je wil en het zal je gebeuren. Hierin toont zich de grootsheid van mijn Vader: dat jullie veel vrucht dragen en mijn leerlingen worden.

“Zonder mij kunnen jullie niets.”
Is dat zo? Kijk eens om je heen! Kijk eens wat mensen, individueel of als maatschappij, realiseren. Uit kracht van G-d? Meestal zelfs niet in naam van of ter ere van G-d. Soms zelfs lijnrecht ertegenin!
De mens kan dus blijkbaar wél wat! We hebben G-d niet nódig … om onze eigen zin achterna te lopen …
Maar wat als je een ándere zin zoekt in je leven? Wat als je de andere richting inslaat en wég van jezelf probeert te gaan? Wie het ook maar even probeert, stelt vast dat het niet zo simpel is. O, wéten welke weg je dan moet gaan, is niet zo moeilijk, maar ze ook gáán …
Je voelt al snel dat G-d dan niet alleen de richting is, maar ook de kracht ertoe. Waar zou ik als mensje uitkomen anders dan bij mezelf, als de Andere mij niet uit mezelf weg zou trekken?
De verbinding waartoe Jezus vandaag aandringt, is er paradoxaal genoeg een van veel loslaten. Vooral het loslaten van mijn eigen zin staat op het programma. We mogen ons echter voeden aan de belofte dat deze nieuwe verbinding ons zal voeren naar een vruchtbaar leven!

Joh.16,23b-28 (15/5/2021)

Amen, amen, ik zeg jullie: Al wat je de Vader vraagt [je verlangen uitspreken] in mijn naam, zal hij je geven. Tot nu toe hebben jullie niets gevraagd in mijn naam! Verlang, en je zult ontvangen, opdat je vreugde vervuld wordt.
Ik heb in beelden tegen jullie gesproken, maar er komt een uur waarop ik niet meer in beelden zal spreken, maar vrijmoedig jullie over de Vader zal verkondigen. Op die dag zul je in mijn naam verlangend vragen – ik hoef dat niet meer te doen voor jullie, want de Vader houdt zelf van jullie omdat jullie van mij hebben gehouden en hebben geloofd dat ik van de Vader ben uitgegaan.
Ik ben van de Vader uitgegaan en ben in de wereld gekomen; nu verlaat ik de wereld weer en ga naar de Vader.”

Dít is een hele lastige! “Tot nu toe hebben jullie niets gevraagd in mijn naam!” … Nee? Heb ik dat nog niet gedaan? Ik dacht nochtans van wel! En nog niet zo’n klein beetje ook!
Ik kan me nu redden met te wijzen op dat ‘ik dácht het’. Bij het tastend spreken over het smeekgebed wordt nogal makkelijk de toevlucht genomen tot de dooddoener: je vroeg misschien teveel je eigen wil en niet wat G-d wil. Maar er bestaan echt wel ‘vragen’ waarvan je er redelijkerwijs mag van uitgaan dat G-d er minstens niet tegen kan zijn.
Ik kreeg een hint toen ik ontdekte dat het woord ‘vragen’ hier niet zomaar een sec of rationeel afgebakende kwestie is. Je zou het moeten weergeven met zoiets als ‘uitdrukkelijk kenbaar maken van je verlangen en je met heel je hart, ziel en lijf klaarmaken voor de ontvangst’.
‘Verlangen’ en ‘bereiden’ zijn beide tegelijk actieve en passieve houdingen en houden ook elk een tijdsdimensie in. Alleen in G-ds tijd, waar alles in één nu-moment samenvalt, komen ‘vraag’ en ‘antwoord’ meteen bij elkaar. Maar in onze mensentijd, nog zó onrijp voor Gods droom, vragen beide een groeiproces.
In mijn eigen leven kan dat over dagen, maanden, jaren gaan; in een maatschappij en een kerk kan dat over eeuwen gaan …

Joh.5,1-3a.5-16 (29/03/2022)

Later was er een feest van de Joden en Jezus ging op naar Jeruzalem. In Jeruzalem nu, bij de Schaapspoort, is er een vijver, die in het Hebreeuws Betesda/Bethzatha genoemd wordt, en vijf zuilengangen heeft. In die gangen lag altijd een groot aantal zieken, verlamden en verdorden.
Er was daar ook iemand die al achtendertig jaar ziek was. Jezus zag hem liggen en wetende dat hij daar al lang lag, vroeg hij hem: “Is het je bedoeling gezond te worden?” De zieke antwoordde hem: “Heer, ik heb geen mens die, wanneer het water in beroering komt, mij in de vijver helpt, en terwijl ik het zelf probeer, daalt een ander vóór mij erin af.” Jezus zei tegen hem: “Ontwaak! Neem je draagbaar en wandel!” Onmiddellijk werd hij gezond, nam zijn draagbaar en wandelde rond. Die dag was een sabbat.
Daarom zeiden de Joden tot de genezene: “Het is sabbat. Het is je niet geoorloofd je draagbaar op te nemen.” Hij antwoordde hun: “Degene die mij gezond heeft gemaakt, híj heeft mij gezegd: neem je draagbaar en wandel.” Ze vroegen hem dus: “Wie is die mens, die jou gezegd heeft ‘neem je draagbaar en wandel’?” Maar de genezene wist niet wie het was. Jezus had zich ondertussen teruggetrokken in de menigte.
Later vond Jezus hem in de tempel en zei hem: “Kijk! Je bent nu gezond geworden. Zondig [verwijder] je niet meer opdat er je niets ergers overkomt.” De genezene ging weg en berichtte aan de Joden dat het Jezus was die hem gezond gemaakt had.
Hierom begonnen de Joden Jezus te (ver)volgen en zochten ze hem te doden, omdat hij zo’n dingen deed op sabbat.

We zijn alweer in Jeruzalem. We mogen ons dus aan een ‘religieus’ thema verwachten. Is die genezing ‘religieus’? In dubbel opzicht moet volmondig ‘ja’ worden geantwoord!
Voor de ‘religieuze’ overheden is het een aanfluiting van de ‘religieuze’ wet: de sabbat is een rustdag, dan mag je geen genezingen doen en niet met je bed rondzeulen. Plannen smeden om die subversieve kracht te liquideren, mocht blijkbaar wel.
Voor de diep-religieuze Jezus – hij is de verbondenheid zelf, tussen G-d en mens! – moet deze man die al zo lang te lijden had hoogdringend her-verbonden worden. Blijkbaar had hij niemand die hem hielp en was hij er ook erg moedeloos over geworden. Jezus her-verbindt hem met zichzelf en met zijn omgeving.
Echter niet zomaar: hij schudt hem wakker! Waarachtige ‘religieuze’ bevrijding – deze die Jezus biedt – is niet vrijblijvend! Het zal en moet effect hebben op je leven: “Wandel, zegt Jezus, en verwijder je je niet meer van G-d! Leef verbonden …”

Joh.16,23b-28 (23/05/2020)

In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: 'Voorwaar, voorwaar, ik zeg je: wat je de Vader ook zult vragen, hij zal het je geven in mijn naam.
Tot nu toe heb jij niets gevraagd in mijn naam. Vraagt en je zult verkrijgen opdat jouw vreugde volkomen zij.
In beelden heb ik hierover tot jou gesproken; er komt een uur dat ik niet meer in beelden tot jou zal spreken, maar mij onomwonden tegenover jou zal uiten omtrent de Vader.
Op die dag zal jij bidden in mijn naam; het is niet nodig te zeggen dat ik bij de Vader je voorspreker zal zijn, want de Vader zelf heeft jou lief omdat jij mij liefhebt
en omdat jij gelooft dat ik van God ben uitgegaan. Ik ben van de Vader uitgegaan en in de wereld gekomen; weer verlaat ik de wereld en ga naar de Vader.'

Een stukje ‘Evangelie – Goed Nieuws’ … om je tanden op te breken!
Wie heeft nog níet ondervonden dat die uitspraak van Jezus níet altijd ingevolgd wordt?! “Wat je de Vader ook zult vragen, hij zal het je geven in mijn Naam.”
Heb jij ‘alles wat je gevraagd hebt’ ook gekregen?
Natuurlijk hebben wij netjes geleerd aan ons vragen toe te voegen ‘zo het uw wil is’, waarmee we dan vroom meegaan met het ‘uw wil geschiede’ –
en ons tegelijk indekken tegen de ontgoocheling (om niet te zeggen ‘frustratie’), of tegen het stuklopen van ons verstand dat niet begrijpt wat Jezus met zo’n uitspraak kan bedoelen.
Ik ‘weet’ het ook niet; ik kan alleen maar tasten (doorheen de frustratie). En dan lees ik verder: “Tot nu toe heb je niets gevraagd in mijn Naam.” !!!??? Is dat zo?
Eigenlijk word ik kwaad … maar probeer dóór te lezen: Ja, gevraagd heb ik wél – meer dan een beetje – maar in zíjn Naam?
Was het niet eerder in míjn naam? Kwam mijn vraaggebed voort uit een op deze plek, in deze situatie, met deze mensen in Jézus’ schoenen gaan staan en vanuit zíjn hart te bidden om wat híj hier en nu nodig acht? Wellicht moet ik nog wat verder mijn tanden breken en blíjven bidden en vragen. Níet tot ík éindelijk verhoord word (want dat komt wél), maar wel tot ik éindelijk dat kan doen in zíjn Naam!