Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Joh.16,29-33 (17/5/2021)

Nu zeiden zijn leerlingen hem:
“Kijk, nu spreek je vrijmoedig
en gebruik je geen beelden!
Nu weten wij dat jij alles weet
en dat het voor jou niet nodig is dat iemand je vragen stelt.
Daarom geloven wij dat je van God bent uitgegaan.”
Jezus antwoordde hun:
“Nu geloven jullie?
Kijk, er komt een uur
– ja, het is er al –
dat jullie verstrooid zullen worden,
elk naar het zijne,
en mij alleen achterlaten.
Maar toch ben ik niet alleen
omdat de Vader bij mij is.
Ik zeg dit tegen jullie
opdat je ín mij vrede zou hebben.
In de wereld heb je drukkende pijn,
maar hou moed:
ik heb de wereld overwonnen.

Jezus voert zijn leerlingen mee in zijn diepste geheim: zijn verbondenheid met zijn Vader. In zijn gebed spreekt hij tegelijk tegen zijn Vader en tegen zijn leerlingen, hen zo deelgenoot makend van dat uitermate intieme en levenwekkende gebeuren.
Geen wonder (of eigenlijk juist wél een wonder natuurlijk) dat ze dat voelen, en dat ze hem nu wel héél openhartig ervaren.
Dat doet wat met een mens, zó mogen binnenkomen in de relatie van een ander. Dat opent een ruimte, van ‘kennis’ (in liefde, niet in ‘wetenschap’), van geloof en vertrouwen, van kracht en durf om verder te gaan, ook in de verstrooiing.
Het is duidelijk altijd Jezus’ hoop geweest dat zijn leerlingen in zijn voetstappen zouden treden. Dat was ongetwijfeld zo over zijn omgang met mensen (en nog meest de uitgestotenen); maar dat was ook zo met zijn intieme omgang met zijn Vader. Over dat eerste zijn we het makkelijk eens dat we dat ook willen proberen. Durven wij ons ook wagen aan het tweede? En durven wij daar zo openhartig over spreken als Jezus hier doet? Het zal levenwekkend zijn!

 

Joh. 3,7-15 (18/04/2023)

Verwonder je niet dat ik zei ‘het is nodig nieuw geboren te worden’. De wind [pneuma/ruach] waait waarheen het zijn bedoeling is. Je hoort zijn geluid, maar je weet niet vanwaar hij komt of waarheen hij gaat. Zo is het met ieder die geboren wordt uit de geest-adem [wind/pneuma/ruach]
Nikodemus bleef vragen: “Maar hoe kan dat gebeuren?
Jezus antwoordde hem: “Jij bent een leraar van Israël en je weet dat niet? Amen, amen, ik zeg je: Wij zeggen dat wat wij weten en over wat wij gezien hebben, getuigen wij. Maar ons getuigenis nemen jullie niet aan. Als je al geen vertrouwen stelt in wat ik zeg over de aardse dingen, hoe zul je dan vertrouwen als ik spreek over de hemelse? Nooit is iemand opgeklommen naar de hemel als hij niet uit de hemel is neergedaald. Zo is de mensenzoon in de hemel. Zoals Mozes in de woestijn de slang heeft omhoog geheven, zo moet de mensenzoon omhoog worden geheven [op het kruis], opdat al wie vertrouwende ín hem is, niet verloren gaat, maar het volle leven heeft.”

Het nachtelijk gesprek met Nikodemus gaat verder. Ook nog de volgende dagen trouwens. Jezus vindt het blijkbaar niet te beroerd zijn slaap te laten voor deze eerlijk zoekende mens, ook al stelt hij waarschijnlijk met veel pijn in het hart vast dat ‘de leraren van Israël’ – zij die G-ds volk moesten leiden – eigenlijk niet veel van de innigheid met G-d weten! (O tempora!)
Jezus probeert wat meer te vertellen over die ‘ruach’, die zotte goddelijke wind, die levensadem/geest-adem. Het is een her-scheppingsgebeuren waarin G-ds werve(le)nde kracht tot uiting komt. Wie er zich door laat meenemen, wordt ‘nieuw geboren’; zó nieuw dat je helemaal niet weet waar je uitkomt – en dat is nu juist wat angstige mensen als Nikodemus en héél velen na hem (ik ook?) niet aandurven.
Het is een vertrouwensstap, waarin Jezus ons is voorgegaan. Zíjn diepe innigheid met G-d enerzijds en zijn diepe innigheid met mij (ja, elk van ons) anderzijds staan er borg voor dat we misschien niet weten waar we uitkomen, maar wel dat het ‘vol Léven’ zal zijn.

Joh.16,29-33 (25/05/2020)

In die tijd zeiden de leerlingen tot Jezus: 'Kijk, nu spreek jij onomwonden en gebruikt geen enkel beeld.
Nu zien wij dat jij alles weet. Het is voor jou niet nodig dat iemand jou ondervraagt. Wij geloven daarom dat jij van God zijt uitgegaan.'
Jezus antwoordde hen: 'Geloof je nu? Zie, er komt een uur, ja het is er al, dat jij naar alle kanten verstrooid wordt en mij alleen laat.
Toch ben ik niet alleen want de Vader is met mij. Dit heb ik je gezegd, opdat jij vrede zoudt bezitten in mij.
Weliswaar leef jij in de wereld in verdrukking, maar hebt goede moed: Ik heb de wereld overwonnen.'

Als wij als leerling innig verbonden leven met de mens Jezus – meegaan, luisteren naar zijn menselijke woorden (en die leren spreken),
kijken naar zijn menselijk omgaan (en zó leren omgaan met mensen) – komt het als vanzelf dat wij gaan inzien en ervan te getuigen: díe mens is van God uitgegaan!
Maar die innige verbondenheid raken wij makkelijk kwijt. Wij leven verstrooid in de wereld. ‘Verstrooid’ lijkt een mentaal iets te zijn,
maar start bij het letterlijk versnipperd bezig zijn met allerlei dingen die onze aandacht schijnen op te eisen. ‘De wereld’ schreeuwt om ter luidst en trekt aan ons.
Zo raken wij “verstrooid naar alle kanten” … en blijft Jezus alleen.
Maar zelfs dan mogen wij goede moed bewaren! “Jezus heeft de wereld overwonnen.” Het is duidelijk dat dit niet gaat over een wereldse overwinning, maar over welke dan wel?
Het lijkt om die verbondenheid te gaan. “Toch ben ik níet alleen, de Vader is met mij.” Dit blijkt een verbondenheid te zijn die onverwoestbaar is
én die Jezus blíjft beleven naar de mensen toe – wat er ook gebeure.
Hoezeer wijzelf misschien ook verstrooid raken, hij ‘verzamelt’ ons …

 

Joh. 20,1-9 (9/04/2023)

Op de eerste dag na de sabbat kwam Maria van Magdala vroeg – het was nog donker – naar het graf en zag dat de steen van het graf was weggenomen. Ze liep dus snel naar Simon Petrus en ‘de andere leerling’ – degene die Jezus erg genegen was – en zei hen: “Men heeft de heer uit het graf weggenomen en we weten niet waar ze hem hebben gebracht!” Petrus en ‘de andere leerling’ gingen dus mee naar buiten, naar het graf. De twee liepen samen, maar ‘de andere leerling’ liep wat sneller vooruit dan Petrus en kwam zo als eerste bij het graf. Voorover bukkend, zag hij de linnen doeken liggen, maar ging niet naar binnen. Nu kwam ook Simon Petrus gevolgd en ging wel binnen in het graf. En hij aanschouwde de linnen doeken die daar lagen. De zweetdoek, die zijn hoofd had bedekt, lag niet bij de doeken, maar afzonderlijk opgevouwen op één plaats. Nu ging ook ‘de andere leerling’, die als eerste bij het graf was, naar binnen. Hij zag en vertrouwde. Ze begrepen de Schrift nog niet, dat hij uit de doden moest opstaan.

Maria Magdalena en de andere Maria
gingen vol droefenis naar het graf.
Jezus was dood – zo dachten ze.
Ze wilden nog even bij hem zijn,
zijn lichaam eren met balsem.
Maar aarzelend wordt een alleluja geboren:
Hij is niet dood; nee, hij leeft!

Het on-voorstel-bare gebeurt.
uit stilte wordt hoop geboren,
klein als een bronnetje
borrelt het op;
Kwetsbaarheid
als bron van nieuw leven!

Wat on-voorstel-baar is gebeurt.

 

Joh.17,1-11a (18/5/2021)

Zo sprak Jezus.
Toen hief hij zijn ogen naar de hemel en bad:
“Vader, het uur is gekomen.
Toon nu de grootsheid van Je Zoon,
opdat Je Zoon Jouw grootsheid kan tonen.
Jij hebt hem volmacht gegeven over alle mensen
opdat hij alles wat Jij aan hem hebt gegeven
aan hun zou geven:
het volle leven.
En dit is het volle leven:
Dat zij Jou leren kennen,
de enige, waarachtige God,
en degene die Jij gezonden hebt:
Jezus de gezalfde [Christos / Messiah].
Ik heb Jouw grootsheid getoond op aarde:
Ik heb het werk volbracht
dat Jij mij te doen gegeven had.
Toon dan nu, Vader,
mijn grootsheid bij Jou,
die ik bij Jou had voor de wereld was.
Ik heb Jouw naam geopenbaard
aan de mensen die Jij mij gegeven hebt uit de wereld.
Zij waren van Jou;
Je hebt ze mij gegeven
en zij hebben Jouw woord be-waar-d.
Zij hebben leren kennen
dat alles wat Jij mij gegeven hebt
van bij Jou komt
omdat ik de woorden die Jij mij gegeven hebt
aan hen heb gegeven,
en zij ze hebben aangenomen
en erkennen naar waarheid dat ik van Jou ben uitgegaan.
Zij geloven dat Jij mij hebt gezonden.
Ik bid voor hen,
niet voor de wereld bid ik
maar voor wie Jij mij gegeven hebt
omdat zij van Jou zijn.
Al het mijne is van Jou
en het Jouwe is van mij
– daarin is mijn grootsheid getoond.
Ik ben niet meer in de wereld.
Zij zijn wel in de wereld,
terwijl ik naar Jou kom.

Een bijzonder intens gebed van Jezus. We zouden eigenlijk elke zin woord voor woord moeten ‘kauwen’ (= ‘ruminatio’: overwegen en bemediteren).
Ik blijf stilstaan bij dat ‘volle leven’ – ‘eeuwig leven’, wordt ook wel vertaald, maar omdat het niet gaat over chronologische tijd (alsof het alleen zou gaan over ergens een soort leven ná de dood) zegt ‘vol leven’ m.i. méér.
Ons leven wordt vol, vervuld, als wij G-d leren kennen. Dan gaan wij anders kijken en dus andere – en méér – dingen zíen! We zullen ‘grootsheid’ zien – en bemerk dat dat wat anders is dan ‘grootheid’.
En we zullen leren zien wie en wat zijn gezondene is – of zeg maar: gezondenen (in het meervoud). We zullen zien hoe G-d zich toont in onze wereld, ook vandaag; hoe hij erin aanwezig komt – Present is: een cadeautje zonder weerga.
Dit alles gebeurt ‘in de wereld’, terwijl we niet ‘van de wereld zijn’. Het speelt zich niet af ergens ver weg boven de wolken, maar in de realiteit van ons dagelijks leven. En Jezus bidt voor ons dat wij het zouden ont-dekken …

 

Joh.19,25-34 (29/05/2023)

25    Bij Jezus’ kruis stonden
       zijn moeder, de zuster van zijn moeder,
       Maria [de vrouw] van Klopas en Maria van Magdala.
26    Toen Jezus zijn moeder zag,
       en naast haar de leerling die hij liefhad,
       zei hij tegen zijn moeder: “Vrouw, kijk, je zoon!”
27    En daarna zei hij tegen de leerling: “Kijk, je moeder!”
       En van toen af nam de leerling haar bij zich op.
28    Hierna, wetend dat alles nu was voleindigd,
       zei Jezus – opdat de Schrift voleindigd zou worden:
       “Ik heb dorst.” [Ps.42,3]
29    Er stond daar een kruik met wijnazijn.
       Ze staken een spons, vol met die wijnazijn,
       op een hysopstengel
       en brachten die aan zijn mond. [Ps.69,22]
30    Toen Jezus van de wijnazijn genomen had,
       zei hij: “Het is voleindigd.”
       Toen boog hij het hoofd,
       en gaf de levensadem over.
31    Aangezien het voorbereidingsdag was [van de sabbat],
       bovendien een grote sabbat [van het Paasfeest],
       wilden de Joden niet dat de lichamen aan het kruis bleven.
       Daarom vroegen ze aan Pilatus
       dat hun de benen zouden gebroken worden [waardoor ze sneller stierven]
       en weggenomen worden.
32    Dus kwamen de soldaten
       en sloegen zowel van de een als van de ander die met hem gekruisigd waren,
       de benen stuk.
33    Maar toen ze bij Jezus kwamen
       en zagen dat hij reeds gestorven was,
       braken zij van hem de benen niet stuk.
34    Maar één van de soldaten doorstak met een speer zijn zijde.
       Onmiddellijk kwam er bloed en water uit.

Dit feest van Maria als moeder van de kerk, is zeer raak gekozen op 2de Pinksterdag.
Enerzijds is er natuurlijk het mooie gebeuren – binnen het vreselijk tragische ervan: Hoe moeder en jonge leerling in het verliezen van één, de ander als naaste ontvangen. Bovendien weten we dat in de tijd na Jezus’ sterven, toen de apostelen nog opgesloten zaten in angst, Maria ook aan hun zijde was en mee aanwezig was toen ‘de Geest als een vuur neerdaalde’.
Anderzijds verwijst de evangelist hier 2x expliciet naar het Pinkstergebeuren. (Johannes ziet het sterven en verrijzen én de komst van de Geest als helemaal 1 gebeuren, terwijl we meer vertrouwd zijn met de voorstellingswijze van Lucas die deze dingen in een chronologie situeert). De eerste is duidelijk: Jezus boog het hoofd “en gaf de levensadem (=geest) over”. We hoorden het vroeger al: Jezus ‘moest’ sterven om zijn geest onbeperkt over de wereld te kunnen laten gaan. De tweede is minder duidelijk: “zijn zijde … kwam er bloed en water uit”. Dat ‘water’ heeft men al heel vroeg geïnterpreteerd als het scheppingswater van het (nieuwe) begin, de geest dus die (opnieuw) gegeven wordt aan de wereld.
Met recht zou je dit feest van ‘Maria als moeder van de kerk’ ook het feest kunnen noemen van ‘de geboorte van de kerk’.