Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Mc.8,1-10 (15/02/2025)

     In die dagen was er weer een grote menigte bij hem
       en zij hadden niets te eten.
       Hij riep zijn leerlingen bij zich en zei tegen hen:
     “Die mensen beroeren mij tot in mijn binnenste,
       want ze zijn al drie dagen bij mij en hebben niets te eten.
     Als ik hen zonder eten naar huis stuur,
       zullen ze onderweg bezwijken,
       want sommigen zijn van ver gekomen.”
     Zijn leerlingen antwoordden hem:
       “Vanwaar kan iemand in dit afgelegen gebied
       brood halen om al die mensen voldoende te voeden?”
     Hij vroeg hen: “Hoeveel broden heb je?”
       Ze zeiden: “Zeven.”
     Hij gebood de mensen op de grond te gaan zitten.
       Hij nam de zeven broden
       en na gedankt te hebben [eucharistein], brak hij ze
       en gaf ze aan zijn leerlingen
       om ze voor te zetten aan de menigte.
     Ze hadden ook enkele visjes.
       Hij zegende die
       en zei ze ook voor te zetten.
     Ze aten en werden volop gevoed.
       En toen ze de overblijvende stukken ophaalden,
       waren er zeven manden.
     Er waren ongeveer vierduizend mensen.
       Toen stuurde hij hen weg.
10    Onmiddellijk stapte hij in een boot, samen met zijn leerlingen,
       en ze kwamen in de streek van Dalmanuta.

Hoe lang is het geleden dat jij je nog zo ‘beroerd hebt gevoeld tot in je binnenste’ omwille van de nood van een medemens?
Misschien is je antwoord: “Dat moet ik elke dag doen! Mijn huisgenoot is immers zorgbehoevend.” Jezus’ wederwoord hierop zou ongetwijfeld zijn: “Zalig ben je …” – wat dus helemaal niet betekent dat dat prettig of gemakkelijk is.
Maar vaker moeten wij wellicht antwoorden dat ik de werkelijke zorg om anderen liever aan mij laat voorbij gaan – al zeker als die anderen ietsje verder van mij af staan, laat staan als ze mij niet zo liggen. Wij houden van de uitdrukking ‘ik zie alle mensen graag’, maar ‘vergeten’ dat die alleen wáár wordt als ze ook concreet en tastbaar wordt.
Jezus’ zorg was tastbaar en concreet: Hij gaf die mensen te eten – en dat dus niet omwille van hemzelf, maar omwille van hun nood.
‘Zalig’, ‘Christi-form’, wordt het als wij ons laten beroeren door de nood van de mens die ‘toevallig’ mijn pad kruist. Als ik met het weinige wie ik ben, inga op zíjn/háár nood (en dus niet op de mijne om te helpen), gebeuren wondere dingen en Léven in overvloed.

Mc.9,41-50 (27/02/2025)

41    Ja, wie jullie een beker water te drinken zal geven
       in naam dat jullie van Christus zijn,
       amen, ik zeg jullie: die zal zijn loon niet ontgaan.
42    En wie één van deze kleinen die in mij geloven doet struikelen,
       het ware beter voor hem
       om met een molensteen om de nek in zee geworpen te worden.
43    Als je hand je doet struikelen [skandalizo], hak haar af!
       Want het is beter voor je
       verminkt het leven binnen te gaan,
       dan met twee handen naar de gehenna te gaan,
       naar het onblusbaar vuur.
45    En als je voet je doet struikelen, hak hem af!
       Want het is beter voor je
       mank het leven binnen te gaan,
       dan met twee voeten in de gehenna geworpen te worden.
47    En als je oog je doet struikelen, ruk het uit!
       Wat het is beter voor je
       eenogig het leven binnen te gaan,
       dan met twee ogen in de gehenna geworpen te worden,
48    waar de wormen blijven knagen
       en het vuur niet wordt gedoofd. [Jes.66,24]
49    Want ieder zal met vuur gezouten worden.
50    Zout is iets goeds.
       Maar als zout zouteloos wordt,
       waarmee zul je het dan op smaak brengen?
       Behoud dus zout in jezelf
       en behoud de vrede onder elkaar.

Een zeer radicaal Evangelie! Het moge duidelijk zijn dat we het niet in letterlijke zin moeten begrijpen, maar dat neemt niets weg van de radicaliteit ervan. De bedoeling ervan staat te lezen aan het eind: Jezus hoopt dat zijn leerlingen ‘zout’ zijn in deze wereld.
Dat ‘zout’ is een interessant beeld: Op zich is het iets erg kleins in vergelijking tot het gehele gerecht, maar het (s)maakt er wel een essentieel verschil. Zo dus ook met Christenen in de wereld! – Of dus althans als ze radicaal genoeg leven naar Jezus’ voorbeeld.
Die radicaliteit feitelijk beleven is natuurlijk niet simpel. We zijn er eigenlijk bang voor. Maar dat is in wezen een angst vanuit een te ik-gerichtheid. Maar we zouden ons mogen laten leiden en troosten (in de krachtig-makende zin van dat woord) door de merkwaardige openingszin van dit Evangelie: Vertrouw maar, durf maar de weg van Jezus te gaan in al haar radicaliteit, wees niet bang voor zelfverlies, er zál voor je gezorgd worden!

Mc.12,18-27 (3/06/2020)

In die dagen kwamen er Sadduceeën bij Jezus; dezen houden dat er geen verrijzenis bestaat.
Ze legden Hem daarom de volgende kwestie voor: 'Meester, wij zien bij Mozes geschreven staan:
'Als iemands broer sterft en een vrouw achterlaat maar geen kinderen, dan moet zijn broer die vrouw
nemen om hem een nageslacht te geven.' Nu waren er eens zeven broers. De eerste nam een vrouw,
maar liet bij zijn dood geen kinderen na. Toen nam de tweede haar, maar ook hij stierf zonder kinderen,
zo ging het ook met de derde; kortom, geen van de zeven liet kinderen na. Het laatste van allen stierf ook de vrouw.
Bij de verrijzenis, wanneer zij opstaan, van wie van hen zal zij dan de vrouw zijn? Alle zeven toch hebben haar tot vrouw gehad.'
Jezus antwoordde: 'Zijn jullie niet op een dwaalspoor, juist omdat je nóch de Schrift, nóch Gods macht kent?
Wanneer de mensen uit de doden opstaan, huwen zij niet en zij worden niet ten huwelijk gegeven, maar zijn ze als engelen in de hemel.
En wat de doden betreft, heb je in het boek van Mozes niet gelezen, waar het gaat over de braamstruik, hoe God tot hem zei:
'Ik ben de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob'? Hij is geen God van doden maar van levenden.
Je verkeert in grote dwaling.'

Ten tijde van Jezus was het in de geloofsontwikkeling nog geen uitgemaakte zaak of er zoiets als een leven na de dood bestond.
De groei van die gedachte was al enkele eeuwen bezig. In het Evangelie lezen we soms sporen van die discussie.
Voor Jezus blijkt het evident te zijn dat er wél ‘leven na de dood’ is – simpelweg omdat God nu eenmaal een God van leven is.
Hij neemt dus een heel duidelijk standpunt in de discussie in, maar … hij gaat niet met de Sadduceeën in discussie.
Ik bedoel: Zíj komen met rationele spitsvondigheden, goddelijke rekenkunde (volgens henzelf), om te ‘bewijzen’ dat het niet kán.
Híj, Jezus, gaat daar niet met andere rationele argumenten tegenin. Die wettische benadering vindt hij blijkbaar niet op zijn plaats.
Áls we al iets kunnen zeggen over dat ‘leven na de dood’, dan is het dat zó ondenkbaar is dat we er geen mensenwoorden voor hebben.
Alleen wie lééft (ja, leven!) naar het spoor van de Bijbel en Gods (Geest)kracht daardoorheen, kan – blijkbaar volgens Jezus – er iets van op het spoor komen.
Want onze God is een God van Léven – toch?!

 

Mc.1,14-20 (11/1/2021)

Maar nadat Johannes gevangen genomen was, ging Jezus naar Galilea
en verkondigde hij de bevrijdende boodschap van het koningschap van God:
“De tijd is vervuld en het koningschap van God is dichtbij gekomen.
Keer je innerlijk om en vertrouw op deze bevrijdende boodschap.”
Rondwandelend langs het meer van Galilea zag hij Simon en zijn broer Andreas,
die netten aan het uitwerpen waren in het meer – zij waren namelijk vissers.
“Kom, mij achterna, riep Jezus hen, en ik zal je doen groeien tot vissers van mensen!”
Onmiddellijk lieten zij hun netten los en volgden hem.
Een beetje verder gaande zag hij Jakobus, de zoon van Zebedeus, en zijn broer Johannes.
Ze waren in hun boot de netten aan het herstellen. Onmiddellijk riep hij hen en lieten zij hun vader
in het schip met de dagloners los en gingen weg, hem achterna.

Omdat de roeping van de leerlingen ongeveer het eerste is wat Jezus doet als hij aan zijn verkondigingsopdracht begint,
kan het bijna niet anders dan dat hij vóóraf al wist hoe belangrijk dat was!
Zou Jezus niet ook al in zijn ‘verborgen leven’ een mens van gemeenschap zijn geweest?
Zou hij geen verbondenheid gezocht en bewerkt hebben in zijn omgeving?
Zou hij het ‘samen’ niet belangrijker hebben gevonden dan het ‘alleen’; ‘jij’ niet belangrijker dan ‘ik’?
We mogen het echt wel vermoeden!
Geen mens – zelfs geen god-mens – kan leven en werken zonder een ander. Eígenlijk is dat zonneklaar:
we zagen het weer overduidelijk met Kerstdag: élk mensenkind kán pas leven en tot bloei komen ‘bij de gratie van’ anderen.
En toch neigen we al snel – en onze maatschappij geeft daar dan een ferme duw aan, omdat dat commercieel interessanter is –
naar een erg individualistisch leven.
Zo niet bij Jezus. Hij weet dat hij het niet alleen kan – zelfs niet als god-mens.
Hij weet dat hij dan een rijkdom zou missen die op geen enkele individualistische manier te bereiken is, want in de goddelijke economie is 1 + 1 = 3!

 

Mc.1,29-39(12/01/2022)

Onmiddellijk daarna gingen zij naar buiten, weg uit de plaats van samenkomst, en gingen naar binnen in het huis van Simon en Andreas, samen met Jakobus en Johannes. Maar Simons schoonmoeder lag neer, gegrepen door koorts. Onmiddellijk spaken zij hem over haar. Hij ging naar haar toe, nam haar bij de hand en richtte haar op. Onmiddellijk verliet de koorts haar en zorgde zij voor hen. Toen de zon was ondergegaan en de sabbat ten einde, brachten ze hem al wie erg zwak was of bezeten. Heel Kafarnaum kwam samen bij de deur en hij heelde velen die erg zwak waren door allerlei lijden en wierp veel demonen naar buiten, maar hij liet niet toe dat de demonen van hem getuigden.
Heel vroeg in de morgen, toen het nog donker was, stond hij op en ging weg naar een eenzame plaats, om daar te bidden.
Simon en wie bij hem waren, gingen hem achterna. Toen ze hem gevonden hadden, zeiden ze tegen hem: “Iedereen zoekt je!” Hij antwoordde hen: “Laten we naar ergens anders gaan, naar de omliggende dorpen, zodat ik ook daar kan verkondigen. Dat is immers waarom ik op weg ben gegaan.” Zo ging hij verkondigen in de plaatsen van samenkomst [synagoge] in heel Galilea, en dreef demonen uit.

De gebeurtenissen volgen zich snel op: Na zijn onderricht in de synagoge gaat Jezus naar het huis van Simon, geneest er zijn schoonmoeder, en daaropvolgend ook een heel aantal andere zieken uit de stad.
Op dezelfde wijze eindigt ook dit stukje Evangelie: “Dat is immers waarom ik op weg ben gegaan. Zo ging hij verkondigen … en dreef demonen uit.”
Maar daar tussenin, tussen begin en einde, staat een kern waarzonder ‘de rand’ niet zou kunnen: Hij zocht een eenzame plaats op om te bidden …
Dat Jezus bij momenten een erg druk bestaan had, horen we vaak aan het vele volk dat hem opzoekt. En ze mógen – zo groot is zijn diepe bekommernis om en zijn betrokkenheid op de mensen. Minder opvallend maar even aanwezig is het feit dat Jezus zich zeer regelmatig in de stilte terugtrekt. Zijn grote betrokkenheid op mensen wordt immers enkel en alleen gevoed vanuit zijn grote betrokkenheid op G-d.
Het is een wijze, en Jezus-gelijkvormige, manier van leven als elk van onze dagen iets van beide zou in zich dragen.

Mc.3,1-6 (19/01/2022)

Jezus ging opnieuw de plaats van samenkomst [in Kafarnaüm] binnen.
Daar was iemand met een verdorde hand. Men hield hem in de gaten of hij op sabbat zou genezen, zodat ze hem konden aanklagen.
Hij zei tegen degene met de verdorde hand: “Sta op. Kom hier in het midden.” En tegen hen zei hij: “Wat moet men doen op sabbat: goed of kwaad, iemand bevrijden of doden?” Maar zij zwegen. Woedend keek hij rond, diep bedroefd om de verhardheid van hun hart, en hij zei tegen hem: “Strek je hand uit.” Hij strekte zijn hand uit en die herstelde helemaal.
De farizeeën gingen naar buiten en onmiddellijk beraadden ze met de herodianen hoe ze hem zouden kunnen ombrengen.

In de synagoge, de plaats van samenkomst, komen mensen aangewaaid van allerlei pluimage:
• Een man met een verdorde hand, niet van tel, vol verdriet
• Mensen vastgeroest in een systeem van regels en wetten
• Mensen wiens hart meer en meer verhard raakt
• …
En Jezus ziet ze allemaal, ieder met de eigen nood, ieder met z’n onmacht en onbegrip.
Hij voelt de onmacht bij zichzelf en bij de man met de verdorde hand. Hij voelt het verdriet omwille van de beperkingen en zegt: “Kom! Kom hier in het midden. Hier mag je mens zijn. Strek je hand maar uit.” De man gaat in op Jezus’ uitnodiging. Geheeld en bevrijd gaat hij zijn weg verder.
Enkele anderen hielden hem in de gaten. Ze zwijgen in alle talen maar ondertussen spreekt hun lichaamstaal boekdelen. Jezus wordt er kwaad (zelfs woedend) om, want zonder communicatie is er geen relatie mogelijk. De verhardheid van hun hart doet hem pijn.
Tegen hen zegt hij: “Kijk verder dan je eigen regels en wetten. Laat je raken door de mens tegenover je en doe dan wat moet gedaan.”
Ze weigeren de uitgestoken hand en verhard gaan ze verder, zinnend op wraak.