Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mc.16,9-15 (6/04/2024)
9 Toen Jezus in de vroegte van de eerste dag was opgestaan,
verscheen hij het eerst aan Maria van Magdala,
van wie hij zeven demonen had weggedreven.
10 Ze ging het berichten aan wie met hem was
en die nu treurden en weeklaagden.
11 Toen zij hoorden dat hij leefde
en door haar was gezien,
vertrouwden zij het niet.
12 Maar hierna verscheen hij,
in een andere vorm, wandelend,
aan twee van hen die onderweg waren buiten de stad.
13 Ook zij gingen het berichten aan de anderen,
maar ook hen vertrouwden zij niet.
14 Wat later toonde hij zich aan de elf,
terwijl ze aan tafel waren.
Hij maakte hen een verwijt
over hun gebrek aan vertrouwen
en de verhardheid van hun hart,
omdat ze geen vertrouwen hadden geschonken
aan wie hem hadden gezien als de opgestane.
15 Jezus zei tegen hen [zijn leerlingen]:
“Ga de hele wereld in
en verkondig de bevrijdende boodschap
aan de gehele schepping!”
De leerlingen moeten zich ellendig gevoeld hebben toen Jezus gedood werd. Al hun vertrouwen verdwijnt als sneeuw voor de zon. Misschien vragen ze zich wel af waaraan ze hun leven toevertrouwd hebben? Hebben ze het dan helemaal verkeerd aangevoeld? Zijn ze zichzelf achternagelopen? Maar vooral: Hoe moet het nu verder? … Noch Maria Magdalena, noch de twee leerlingen slagen erin om het verharde hart van de anderen open te breken. Alles in hen zit vast. Het enthousiasme en het geloof van de drie is niet voldoende om hen opnieuw in beweging te brengen. Ze laten zich niet overtuigen. Het is duidelijk niet vanzelfsprekend om voorbij verdriet opnieuw tot vertrouwen te komen.
En wanneer Jezus zelf hen treft, krijgen ze van hem de volle laag. Hij zet hen op hun plaats. Hij spreekt hen verwijtend toe over hun gebrek aan vertrouwen.
En toch zijn het deze leerlingen die hij op weg stuurt om zijn boodschap te gaan verkondigen aan de gehele wereld.
Je hoeft dus blijkbaar geen overtuigd gelovige te zijn of een groot vertrouwen te hebben om zijn bevrijdende boodschap uit te dragen.
Waar wachten we dan nog op?
Mc.10,13-16 (25/05/2024)
13 Men droeg kleine kinderen naar hem toe
met de bedoeling dat hij ze zou aanraken
[= hen de handen opleggen, als zegen],
maar de leerlingen weerden hen af.
14 Toen Jezus dit zag, raakte hij diep geschokt
en zei hen:
“Laat de kinderen bij mij komen,
hinder ze niet!,
want het koningschap van God
is voor wie zijn als zij.
15 Amen, ik zeg jullie:
Wie het koningschap van God
niet ontvangt als een kindje,
zal het echt niet binnengaan.
16 En hij nam ze in zijn armen,
legde hen de handen op en zegende hen.
Dit Evangelie behoeft eigenlijk geen uitleg. Het is zo eenvoudig als een … kindje! Waarom maken wij, volwassenen, alles altijd zo ingewikkeld? Waarom verliezen wij die eenvoud of keren we er zo moeilijk naar terug?
Is dat omdat wij ons niet meer laten aanraken – figuurlijk én letterlijk? Is dat omdat wij ons niet meer laten dragen, ergens heen waar anderen van denken dat het Go(e)d voor ons zal zijn? Wij denken ‘groot’ te zijn door onze eigen weg te gaan, terwijl G-ds liefde zo ruim is dat hij ons het Léven gewoon gééft – alleen moeten wij het aannemen als een kindje.
Vandaag een dag om eens te vertoeven in zijn armen en zijn zegenende handen op ons te voelen?
Mc.2,23 – 3,6 (2/06/2024)
23 Op zekere sabbat liep Jezus door korenvelden.
Zijn leerlingen plukten al gaande aren.
24 De farizeeën zeiden tegen hem:
“Kijk! Waarom doen zij iets wat op sabbat niet mag?”
25 Hij antwoordde:
“Hebben jullie nooit kennis genomen van wat David deed toen hij gebrek leed
en hij en zijn metgezellen honger kregen? [1Sam.21,1-6]
26 Hoe hij – ten tijde van de hogepriester Abjatar –
het huis van God binnenging en de uitstallingsbroden opat,
die niemand mag eten behalve de priesters,
en hoe hij ze ook gaf aan zijn metgezellen?”
27 “De sabbat is er voor de mens,
en niet de mens voor de sabbat.
28 Zo is de mensenzoon heer, ook van de sabbat.
1 Jezus ging opnieuw de plaats van samenkomst [in Kafarnaüm] binnen.
Daar was iemand met een verdorde hand.
2 Men hield hem in de gaten
of hij op sabbat zou genezen,
zodat ze hem konden aanklagen.
3 Hij zei tegen degene met de verdorde hand:
“Sta op. Kom hier in het midden.”
4 En tegen hen zei hij:
“Wat moet men doen op sabbat: goed of kwaad,
iemand bevrijden of doden?”
Maar zij zwegen.
5 Woedend keek hij rond,
diep bedroefd om de verhardheid van hun hart,
en hij zei tegen hem:
“Strek je hand uit.”
Hij strekte zijn hand uit en die herstelde helemaal.
6 De farizeeën gingen naar buiten
en onmiddellijk beraadden ze met de herodianen
hoe ze hem zouden kunnen ombrengen.
De vrijheid waarmee Jezus zich doorheen het leven beweegt, is goddelijk. Hij laat zijn doen en laten niet ondoordacht bepalen door menselijke regels en wetten. Telkens weer gaat hij op zoek naar de diepte ervan. Hij probeert op het spoor te komen waarover de wet juist gaat en vraagt zich dan af hoe deze het best de mens kan dienen. Het is toch daarvoor dat regels en wetten bedoeld zijn, niet?
Het gevolg van die goddelijk vrijheid is dat er ruimte vrij komt om helend nabij te zijn. Het wordt mogelijk om de dorheid van anderen op te merken en hen daarvan te bevrijden. Het menselijke onvermogen doet Jezus verdriet en maakt hem zelfs woedend. Zijn leerlingen neemt hij mee in deze reflectieve levensstijl.
Jammer dat goddelijke vrijheid zo bedreigend overkomt zodat men zelfs geen weet meer lijken te hebben van wat goed en kwaad is en men verhardt. Wat is het toch dat zoveel weerstand oproept en ook ons tegenhoudt ons over te geven aan een leven in die goddelijke vrijheid?
Mc.4,35-41 (23/06/2024)
35 Op diezelfde dag, toen het avond was geworden,
zei hij tegen hen:
“Laten we naar de overkant van het meer gaan.”
36 Ze lieten de menigte gaan
en namen hem mee, zoals hij in de boot zat.
Ook andere bootjes waren bij hem.
37 Er stak een hevige stormwind op
en de golven stortten zich op de boot,
zodat die al vol liep.
38 Hij lag ondertussen op het achterschip, op een kussen, te slapen.
Ze maakten hem wakker en zeiden:
“Meester, raakt het jou niet dat we vergaan?”
39 Nu wakker geworden, strafte hij de wind af
en zei tegen het meer: “Zwijg! Wees stil!”
En de wind bedaarde
en er ontstond een grote stilte.
40 Hij zei tegen hen:
“Waarom zijn jullie zo bang?
Hoe kunnen jullie nog zo zonder vertrouwen zijn?”
41 Zij echter werden erg bevreesd
en zeiden tegen elkaar:
“Wie is hij toch,
dat zelfs de wind en het meer hem gehoorzamen?”
Zou het Jezus niet raken dat zij/wij vergaan? O ja, wij denken dat vaak. En méér dan denken. We zijn er zelfs zó van overtuigd dat we het hem verwijten. En toegegeven, het lijkt ook soms wel zo.
Maar dan moeten wij ons een andere vraag stellen: Maken wij hem wakker? Het lijkt een retorische vraag waarop wij automatisch lijken te antwoorden: natuurlijk! Maar misschien moeten we eerlijker naar onszelf kijken. Als er zich iets voordoet in ons leven, bij wie gaan wij dan te rade? Bij Jezus? Of rekenen wij vooral op onze eigen kunde en krachten? Vertrouwen wij niet meer op onszelf dan op de a/Ander?
Zolang wij enkel op eigen krachten vertrouwen, mogen wij niet verwonderd zijn dat het vaak stormt in ons leven. Onze inzichten en mogelijkheden zijn nu eenmaal beperkt, en zeker beperkt tot – in het beste geval – een oplossing voor het probleem. Maar wie Jezus werkelijk wakker roept in zijn leven, hem erin uitnodigt als ‘heer van de wind’, in hem/haar zal een ‘grote stilte’ ontstaan – wat zoveel verder reikt dan ‘een oplossing voor een probleem’.
Mc.9,2-10 (6/08/2024)
2 Zes dagen later [na de eerste lijdensvoorspelling]
nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee
naar een hoge berg, geheel alleen.
Daar werd hij voor hun ogen van gedaante veranderd.
3 Zijn kleren werden glanzend, hel wit,
zoals geen wolbewerker op aarde ze wit kan maken.
4 Elia en Mozes verschenen aan hen;
zij waren in gesprek met Jezus.
5 Petrus reageerde tegen Jezus:
“Meester, het is goed dat wij hier zijn.
Laten we drie tenten maken,
één voor jou, één voor Mozes en één voor Elia.”
6 Want hij wist niet wat te zeggen;
ze waren immers van vrees bevangen.
7 Nu overschaduwde hen een wolk
en een stem uit de wolk zei:
“Dit is mijn geliefde zoon, luister naar hem.”
8 Plots rondkijkend,
zagen zij niemand meer bij zich dan alleen Jezus.
9 Toen zij van de berg afdaalden,
gebood hij hun aan niemand te vertellen
wat ze gezien hadden
dan wanneer de mensenzoon zou zijn opgestaan
uit de doden.
10 Ze bewaarden deze woorden bij zichzelf,
maar vroegen zich onder elkaar wel af
wat dat ‘opstaan uit de doden’ betekende.
Petrus stamelt maar wat, niet wetend wat te zeggen. Zijn povere woorden geven maar weinig weer van het hele gebeuren. Ze zijn zelfs onuitvoerbaar. Maar toch zijn ze erg belangrijk, zeg maar essentieel! Ze proberen immers uit te drukken dat deze ervaring niet verloren mag gaan. Ze moet vastgehouden worden, of beter verwoord: er moet in gewoond/geleefd worden!
Misschien maakte je het zelf al mee, of vraag het anders aan iemand die het ervaarde: Als je een heel sterke ervaring van G-ds aanwezigheid hebt gehad – een ‘topmoment’ dat meestal slechts even duurt – dan wil je daar wel over spreken, maar je hebt er amper woorden voor en de woorden die je toch gebruikt lijken maar zo pover te zeggen wat ze zouden willen. En toch is het belangrijk die woorden te spreken, op te schrijven, … Ze dragen een gloed in zich die veel verder strekt dan de inhoud van de woorden zelf. En voor jezelf blijven ze een her-inner-ing aan een gebeuren om in te gaan wonen …
Een uitnodiging om dat vandaag echt eens te proberen!
Mc.3,31-35 (28/01/2025)
31 Nu kwamen zijn moeder en broers naar hem toe.
Buiten staande, zonden ze iemand om hem te roepen.
32 Er zat een menigte rond hem.
Ze zeiden:
“Kijk, je moeder en broers staan buiten en zoeken je.”
33 Hij antwoordde hun:
“Wie is mijn moeder? Wie zijn mijn broers?”
34 En rondkijkend naar al wie in een kring rondom hem zat, zei hij:
“Kijk … mijn moeder en mijn broers …!
35 Want al wie de bedoelingen van God doet,
die is mijn broer, mijn zus, mijn moeder.”
Wanneer Jezus hoort dat zijn moeder en broers hem zoeken, vraagt hij aan de omstaanders: “Wie zijn mijn moeder en mijn broers?” Iedereen zou antwoorden: “Dat zijn Maria, Jakobus, Judas en de andere broers van Jezus.” Maar Jezus kijkt rond naar de mensen om hem heen, naar hen die naar hem luisteren. Zij zijn niet zijn familie door een bloedband. En toch zegt Jezus tegen hen: “Jullie zijn mijn moeder en mijn broers.”
Met deze woorden wijst hij zijn familie niet af. Hij vraagt niet om de band met je bloedeigen familie te verbreken. Integendeel, hij vergroot zijn familie juist! Hij kijkt de mensen om zich heen aan en zegt: “Jullie zijn welkom in mijn familie!”
Zo geeft hij mensen hun echte plek terug: “Jij bent van G-d. Daar hoor je thuis. Hij is jouw echte vader.” Hij herinnert hen aan hun ware identiteit: je bent door G-d geschapen, en hij brengt hen zo terug bij hun oorsprong.
Wil je je diepste identiteit vinden? Werkelijk rust ervaren? Zoek dan Gód.