Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mc.6,14-29 (5/2/2021)
Koning Herodes hoorde dit, want zijn naam werd overal bekend. Men zei: “Johannes de doper is uit de doden opgestaan.
Daardoor werken die krachten in hem.” Anderen zeiden: “Hij is Elia.” [de profeet die zou terugkeren]
En weer anderen: “Het is een profeet!” Maar Herodes zei: “Het is Johannes, die ik onthoofd heb. Hij is opgestaan uit de doden.”
Herodes had inderdaad zelf soldaten gezonden om Johannes te grijpen en hem te binden in de gevangenis,
omwille van Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, met wie hij [onrechtmatig] was getrouwd. Johannes had immers tegen Herodes gezegd:
“Het is niet geoorloofd de vrouw van je broer te huwen.” Daarom had Herodias het op hem gemunt en wilde hem doden, maar dat kon ze niet,
want Herodes had ontzag voor Johannes omdat hij hem kende als een rechtgeaarde en heilige man. Daarom beschermde hij hem.
Telkens hij hem hoorde, kwam hij in verlegenheid, maar toch luisterde hij graag naar hem.
Maar er kwam een geschikte dag toen Herodes op zijn verjaardag een feestmaal inrichtte voor zijn rijksgroten, de legeroversten en de vooraanstaanden van Galilea.
Herodias’ dochter was binnengekomen en had gedanst. Dat behaagde Herodes en zijn tafelgenoten.
De koning zei tegen het meisje: “Vraag me wat je wil en ik zal het je geven.”
En hij zwoer haar: “Wat je mij ook vraagt, ik zal het je geven, tot de helft van mijn koninkrijk!”
Zij ging naar buiten en vroeg haar moeder: “Wat zou ik vragen?” Die zei: “Het hoofd van Johannes de doper.”
Onmiddellijk ging zij weer binnen, haastte zich naar de koning en vroeg: “Ik wil dat je mij, onmiddellijk, op een schotel, het hoofd van Johannes de doper geeft.”
De koning werd zeer bedroefd, maar vanwege de eed en de tafelgenoten wilde hij haar niet afwijzen.
Onmiddellijk zond de koning een lijfwacht en beval hem het hoofd van Johannes te brengen. Hij ging heen en onthoofde hem in de gevangenis.
Hij bracht zijn hoofd op een schotel en gaf het aan het meisje, en zij gaf het aan haar moeder.
Toen zijn leerlingen dit hoorden, kwamen ze om zijn lichaam mee te nemen en legden het in een graf.
Zoveel als er wijn en bloed vloeien, zoveel verregaande kleinmenselijkheden bepalen deze dramatische gebeurtenis
(de besluiteloze en sexueel lichtontvlambare Herodes, de machts- en wraaklustige intrigante Herodias, de puberale dramaqueen dochter).
– En dát staat in het ‘Evangelie’: ‘goede’, ‘bevrijdende’ boodschap!?
Misschien is die eerste verrassing al heel leerrijk: Ja, dat soort dingen staat in het Evangelie.
In het Evangelie (en ruimer nog als je de hele Bijbel erbij neemt) is niets menselijks vreemd!
Het is dan ook een ménsenboek – in de betekenis dat het een poging tot weergave is van hoe mensen de tijden door,
en door alle omstandigheden heen, gezocht hebben hoe G-d een rol kon spelen in hun leven. – En daar behoort dus ook veel (héél véél) kleinmenselijkheid bij.
Maar het is de weg van mensen met hun G-d. Net zoals Johannes de doper voorloper was in de verkondiging,
zo wordt hij dat ook in de lijdens- en stervensweg van de messias: om onnuttige, kleinmenselijke redenen gruwelijk vermoord …
én een paar zorgzame handen die hem toch in een graf leggen.
Mc.6,30-34 (18/7/2021)
De uitgezondenen [aposteloi] verzamelden zich weer bij Jezus en gaven hem verslag over alles wat ze gedaan en onderwezen hadden.
Hij zei tegen hen: “Komen jullie nu zelf eens mee naar een eenzame plaats om een beetje uit te rusten.” Want er waren er zovelen die kwamen en gingen dat ze zelfs geen gelegenheid hadden om te eten. Ze vertrokken met de boot naar een eenzame plaats, alleen.
Velen zagen hen vertrekken en ze begrepen wat er gaande was. Vanuit de steden renden ze te voet erheen en waren er nog vóór hen. Toen Jezus uitstapte zag hij dan ook een grote menigte. Hij werd ten diepste bewogen om hen, want ze waren als schapen zonder herder. En hij begon hen over vele dingen te onderrichten.
In dit stukje Evangelie wordt het zeer duidelijk dat wie volgeling van Jezus wil zijn twéé dingen moet doen die sámen hem tot leerling maken.
1° Hij moet erop uit, de wereld in, naar de mensen, om het goede te doen en te onderwijzen. Je zou kunnen zeggen: de daad bij het woord voegen én het woord bij de daad.
Én 2° Hij moet terugkeren, de stilte in, naar zichzelf en de ontmoetingsplaats met G-d in zich. Alleen daar kan hij ‘uitgerust’ worden, in alle betekenissen van dat woord!
Die weg-en-weer-beweging is als in- en uitademen: je hebt het een niet zonder het ander. Wie aan één van beide kanten blijft, gaat dood. Léven is enkel te vinden (en door te geven) in het harmonisch samengaan van deze twee – en merk op dat ‘harmonie’ geen zaak is van braaf naast elkaar klinken, maar een spanningsvol op elkaar inwerken!
We zien in het hele Evangelie dat Jezus zelf in die spanning staat. Het zal voor zijn leerlingen – toen of nu – niet anders zijn. Wil jij leerling van Jezus zijn? Kijk dan even hoe het in jouw leven zit met het samenspel van die twee, vandaag, je komende week, maand …
Mc.6,30-34 (6/2/2021)
De uitgezondenen [aposteloi] verzamelden zich weer bij Jezus en gaven hem verslag over alles wat ze gedaan en onderwezen hadden.
Hij zei tegen hen: “Komen jullie nu zelf eens mee naar een eenzame plaats om een beetje uit te rusten.”
Want er waren er zovelen die kwamen en gingen dat ze zelfs geen gelegenheid hadden om te eten.
Ze vertrokken met de boot naar een eenzame plaats, alleen. Velen zagen hen vertrekken en ze begrepen wat er gaande was.
Vanuit de steden renden ze te voet erheen en waren er nog vóór hen. Toen Jezus uitstapte zag hij dan ook een grote menigte.
Hij werd ten diepste bewogen om hen, want ze waren als schapen zonder herder. En hij begon hen over vele dingen te onderrichten.
Het is een voortdurende spagaat waarin Jezus en zijn leerlingen staan – en voor ons wellicht even herkenbaar:
de nood en het verlangen naar stilte en rust enerzijds, en anderzijds de overvloed aan dringend beroep dat op hem gedaan wordt.
In de Evangelies komt dit voortdurend terug, zónder dat het tot een keuze of ‘oplossing’ komt.
Misschien spreken we dan ook beter niet van een onheilzame spagaat, maar van een vruchtbaar spanningsveld?!
En dat is nóg wat anders dan het vinden van ‘de juiste balans’. Bij dit laatste worden de elementen tégen elkaar afgewogen
en meer van het één betekent minder van het ander. Bij een ‘vruchtbaar spanningsveld’ probeer je beide polen
zo verregaand mogelijk te bewandelen om daarin vast te stellen dat ze elkaar versterken i.p.v. tegenspreken.
Hoe doe je dat? Door je “ten diepste te laten bewegen”. Letterlijk staat er: “tot in je ingewanden in beweging komen”!
Aan dat ‘gebroebel in je buik’ kun je het voelen: Mijn verlangen naar stilte/G-d en mijn verlangen in te gaan op mijn medemens,
zijn geen twee verschillende dingen, maar de éne beweging van leven ontvangen en leven (door)geven!
Mc.6,34-44 (5/1/2021)
In die tijd zag Jezus een grote menigte. Hij voelde medelijden met hen, want zij waren als schapen zonder herder;
en hij begon hen uitvoerig te onderrichten. Toen het al laat was geworden kwamen zijn leerlingen naar hem toe
en zeiden: 'Deze plek is eenzaam en het is al laat. Stuur hen weg om naar de hoeven en dorpen in de omtrek te gaan
en daar eten te kopen.' Maar hij gaf hun ten antwoord: 'Geeft gij hun maar te eten.'
Zij zeiden hem daarop: 'Moeten wij dan voor tweehonderd denariën brood gaan kopen om hun te eten te geven?'
Hij zei tot hen: 'Hoeveel broden hebt ge? Gaat eens kijken.' Na zich op de hoogte gesteld te hebben zeiden ze:
'Vijf, en twee vissen.' Nu gaf hij hun opdracht te zeggen dat allen zich groepsgewijze zouden neerzetten op het groene gras.
Zij gingen zitten in groepen van honderd en van vijftig. Hij nam de vijf broden en de twee vissen,
sloeg de ogen ten hemel, sprak de zegen uit, brak de broden en gaf ze aan zijn leerlingen om ze aan de mensen voor te zetten;
ook de twee vissen verdeelde hij onder allen. Allen aten tot zij verzadigd waren.
Men haalde aan brokken en aan wat er aan vis over was twaalf volle korven op.
Het waren vijfduizend mannen die van de broden gegeten hadden.
Gisteren lazen we over het Rijk der Hemelen, welke sfeer daar heerst. Vandaag een verhaal over vijf broden en twee vissen
en wel vijfduizend hongerige magen die gevuld moeten worden. Een verhaal dat naar mijn aanvoelen iets vertelt
over de economie die in dat hemelse rijk van toepassing is.
Deze Bijbelse economie is geen kwestie van altijd meer, groei en winst, maar wel van delen.
Het is een kwestie van verzamelen wat je hebt (schamel enkele broden en wat visjes)
dit samen leggen en dan het samen-leven zo inrichten dat je net zo lang deelt tot ieder genoeg heeft.
Het is een economie die voortkomt uit de bekommernis voor de ander, de betrokkenheid op elkaar en weet hebben van dat wat de ander nodig heeft.
Het grondmodel voor zo’n samen-leving leren we telkens weer bij Jezus (in de Eucharistie).
Hij leeft het – dat Visioen – en zo hebben wij weet van het feit dat waar gedeeld wordt, het leven vermenigvuldigd wordt.
En dan gaan er wonderen gebeuren zodat wat niet kan (in onze menselijke hoofden) toch zal gebeuren.
Mc. 6,45-52 (6/1/2021)
Onmiddellijk [na de broodbreking voor vijfduizend mensen] dwong hij zijn leerlingen in de boot te stappen
en hem vooruit te gaan naar de overkant, naar Betsaïda, terwijl hijzelf het volk zou wegsturen.
Hij nam afscheid van hen en vertrok naar de berg om te bidden.
Toen de avond viel was de boot in het midden van het meer en hij, alleen, aan land.
En hij zag hen zich afbeulen met roeien, want er stond tegenwind. Naar het einde van de nacht toe kwam hij naar hen toe,
wandelend over het meer, en hij wilde hen voorbijgaan [zoals bij Mozes (Ex.33,19.22;34,6) en Elia (1Kon.19,11)].
Maar toen zij hem zagen wandelen op het meer, dachten ze dat het een spookverschijning was en ze schreeuwden het uit,
want ze zagen hem allen en raakten in paniek. Onmiddellijk zei hij tegen hen: “Hou moed! Ik ben het; wees niet bang!”
Hij stapte bij hen in de boot en de wind bedaarde.
Zij waren totaal uit hun lood en verbijsterd want bij het brood-gebeuren waren ze nog niet tot inzicht gekomen, hun hart was verhard.
‘Zien’ (of niet zien) – ‘that’s the question’ …
Hoe komt het dat Jezus de leerlingen ziet, maar zij hem niet? Trouwens, hoe kan Jezus die leerlingen zien op zo’n grote afstand,
en dat terwijl het stormt én … het nacht is!?
Het gaat dus duidelijk niet over dat soort ‘zien’. Eerder over een soort ‘zien in de nacht’ …
We lezen het vele keren bij Jezus: Hij heeft een zware dag gehad waarin mensen hem (móchten) opeisen; en daarna gaat hij … niet slapen, maar bidden!
En dáár, midden dat nachtelijke gebed, wordt zijn oog helder.
De leerlingen daarentegen beulen zich af. Niet dat ze daar overigens konden aan doen; de wind zit nu eenmaal soms eens tegen.
In hun nacht zien ze niets – of juister: Er was eigenlijk wél een ‘glimp van G-d’ te zien – iedereen zag het! – maar ze ‘zagen’ het als een spookgedachte!
Als we nu – eindelijk! – eens Jezus zouden volgen, en na onze (dag)taak ‘de berg opgaan om te bidden’,
zou ons hart dan niet soepeler worden, ons oog helderder? Zouden onze stormen dan niet bedaren omdat we ‘zien in de nacht’ dat wij een glimp van G-d ontvangen?
Mc.6,53-56 (8/2/2021)
Ze staken over naar het gebied van Gennesaret en legden aan. Toen ze uit de boot kwamen, herkende men hem onmiddellijk.
Ze liepen druk de hele omgeving af en brachten van overal de zieken op bedden naar waar ze hoorden dat Jezus was.
Overal waar hij ook kwam, in steden, dorpen of gehuchten, legde men de zieken op de marktplaats.
Zij smeekten hem dat ze alleen al maar de zoom van zijn kleed mochten aanraken. En al wie hem aanraakte, werd genezen.
En het blijft maar duren … Jezus moet maar ergens zijn aangezicht vertonen of ze zijn daar al, al die noodlijdenden.
Maar dat ís ook zo – ook vandaag! Wie in de wereld staat met een hart gericht op G-d én mensen (niet in spagaat, maar in vruchtbare spanning, zie 6 feb.),
en ogen die ópen zijn, die zál veel – heel veel – nood zien! Wellicht is het zelfs de angst voor die veelheid die ons te vaak ervoor doet kiezen
met gesloten ogen en gesloten hart in het leven te staan. Nochtans, waar wij de weg gaan van de ‘vruchtbare spanning’,
en dus de pool van de zorg voor anderen én de pool van het ons voeden aan de Bron béide beleven, zal die angst misschien nog wel wat voelbaar zijn,
maar geen rol meer spelen, omdat we dan weten dat we niet (nooit) leven op eigen kracht, maar uit kracht van G-d.
Daarvoor mogen wij hem wel niet ontwijken (en ook de medemens met zijn/haar nood niet ontwijken), niet uit de weg gaan, niet op een afstand blijven,
niet op 1,5 meter, maar er werkelijk naar toe gaan, heel dichtbij, ertegenaan – want aanraking is helend!