Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mt.9,9-13 (21/09/2023)
9 Jezus ging van daar verder
en zag een zekere Matteüs bij het tolhuis zitten.
“Volg mij,” zei hij tegen hem,
en hij stond op en volgde Jezus.
10 Jezus ging in op zijn uitnodiging voor een afscheidsmaal.
En kijk: Veel tollenaars en zondaars kwamen ook
en lagen mee aan tafel met Jezus en zijn leerlingen.
11 Toen de Farizeeën dit zagen,
insinueerden ze tegen zijn leerlingen:
“Waarom eet die meester van jullie met tollenaars en zondaars?”
12 Maar Jezus had dit gehoord en antwoordde:
“Niet de gezonden hebben een dokter nodig,
maar de zieken.
13 Ga, en onderzoek wat dit wil zeggen.
Mededogen wens ik, geen holle offers.
Niet om de rechtvaardigen te roepen, ben ik gekomen,
maar de zondaars.”
De ene nodigt de andere uit en omgekeerd. Allebei, zowel Jezus als Matteüs, zijn ze bereid – zonder enige aarzeling (zo lijkt het toch) – om in de leefwereld van de ander binnen te treden. Het anders-zijn van die leefwereld houdt hen niet tegen. En omstaanders reageren verbaasd. Wie doet nu zoiets? Wie gaat er aan tafel met nietsnutten en zondaars terwijl hij beweert door G-d gezonden te zijn? Wie maakt zichzelf zo klein, zet z’n eigen ego totaal aan de kant? Wie zet heel zijn denkwereld aan de kant, om binnen te kunnen treden in de wereld van de ander? Je moet daarvoor toch echt wel gek zijn.
Jezus doet dit vol overtuiging. Meer nog, het is precies dát wat hem te doen staat: mensen opzoeken die niet gezien en gehoord worden en hen in hun waarde zien. Deze mensen kansen geven door hen op te nemen in zijn kring.
Kom en volg mij, zegt hij, ook tegen ons. Gaan we nog met hem mee nu we weten dat het dat is wat hij van ons verwacht, nl. ons eigen ego aan de kant schuiven om ruimte te maken voor de ander?
Mt.11,16-19 (10/12/2021)
Waarmee zal ik de mensen van deze generatie vergelijken? Ze zijn als kleine kinderen die op de markt zitten en hun vriendjes toeroepen: ‘Wij spelen voor jullie op de fluit, maar je danst niet. Wij zingen voor jullie een klaaglied, maar je weent niet!’
Want Johannes kwam, hij at noch dronk en ze zeggen: ‘Hij is van een demon bezeten.’
En de mensenzoon kwam, hij at en dronk wél en ze zeggen: ‘Kijk eens naar die vreter en zuiper, die vriend van tollenaars en zondaars!’
Wijsheid wordt als waar erkend door allen die haar kinderen zijn.
Deze verzuchting klinkt na Johannes’ vraag aan Jezus: “Ben jij de Messias of is er een ander die we moeten verwachten.” Het lijkt alsof Johannes begint te twijfelen. Misschien omdat hij en Jezus zo verschillend te werk gaan in hun verkondiging. De ene streng, hard en kiezend voor een sobere levensstijl. De ander eet, feest en interpreteert ‘wijs’ de wetten van Mozes.
En de mensen … de ene volgt Johannes, de ander Jezus. Zij roepen als kinderen naar elkaar … De een verwijt de ander spelbreker te zijn zodat ze uiteindelijk hun eigen zin kunnen doen. Maar wat er op het spel staat is G-dgericht leven. Dát was de boodschap van Johannes. Én dat is de boodschap van Jezus. Keer je om. Richt je leven op G-d. En wat doen de mensen: ze mopperen en twisten over hoe die levenswijze er juist dient uit te zien.
Maar de wijsheid van G-d hangt niet vast aan deze of gene uiterlijke vorm. Ze stroomt door beide manieren van leven. De wispelturigheid verdwijnt maar, als wij ons eigen kinderachtig willetje aan de kant schuiven en plaats maken voor Góds wijsheid.
Mt.9,14-15 (7/03/2025)
14 Toen kwamen de leerlingen van Johannes naar Jezus
en vroegen hem:
“Waarom vasten wij en de farizeeën wél,
maar vasten jouw leerlingen níet?”
15 Jezus antwoordde hen:
“De vrienden van de bruidegom kunnen toch niet treuren
zolang de bruidegom bij hen is?
Maar er zullen dagen komen
dat de bruidegom van hen is weggenomen.
Dan zullen zij vasten.”
Is Jezus nu bij ons of niet? Voor beide valt wel een en ander te zeggen. Afhankelijk van welk standpunt je inneemt zul je op het een eerder ja zeggen en op het ander nee, of omgekeerd. Beide vallen wel te verdedigen.
Maar dat is niet de ‘clou’ van dit Evangelie. De vraag is of wij consequent zijn met ons eigen standpunt!
Als ik het erop hou dat Jezus níet bij ons is, vast ik dan?
En als ik het erop hou dat Jezus wél bij ons is, ben ik dan verheugd?
De kans is nogal reëel dat wij noch het een noch het ander doen, en op ons van toepassing is wat in het boek Openbaring staat, namelijk dat wij ‘lauwe Christenen’ zijn, noch koud noch heet (Openb.3,15-16).
Wat zou het met mij doen als ik eindelijk ga beseffen dat ik “vriend van de bruidegom” ben?
Mt.4,18-22 (30/11/2020)
Rondwandelend langs het meer van Galilea, zag Jezus twee broers: Simon, die Petrus werd genoemd, en zijn broer Andreas.
Ze waren hun netten aan het uitwerpen in het meer – ze waren namelijk vissers.
“Kom, mij achterna, riep Jezus hen, en ik zal jullie vissers van mensen maken.”
Onmiddellijk lieten zij hun netten los en volgden hem.
Verder gaande zag hij twee andere broers: Jakobus, de zoon van Zebedeus, en zijn broer Johannes.
Ze waren met hun vader Zebedeus in de boot de netten aan het herstellen, en hij riep hen.
Onmiddellijk lieten zij de boot en hun vader los en volgden hem.
Deze Advent start toevallig met het feest van de apostel Andreas, en dan lezen we in het Evangelie zijn roepingsverhaal.
Eigenlijk wel mooi om de Advent mee te beginnen, want is zo’n ‘voorbereidingstijd’ niet ook aan ons allemaal een hernieuwde ‘oproep – roep – roeping’?!
Worden we in die tijd niet juist ‘gaandeweg’ geroepen om ‘Kerstmensen’ te worden = mensen die Hoop brengen, omdat ze in Hoop léven,
ook – misschien nog bijzonder – in dit lastige en moeilijke corona-jaar?
Tegelijk toont de gebeurtenis waar we ons toe ‘bereiden’ dat het niet van onze heldhaftige kracht zal zijn, dat het zal komen.
Nee, Gód breekt baan, Híj komt naar óns toe (ook al denken we vaak dat het omgekeerd is).
En dat is een ongelooflijk krachtige en beloftevolle wending: God kómt in déze wereld!
Alleen – we weten het door het Woord – het zal heel klein zijn, bijna onooglijk, en heel kwetsbaar – als een nieuwgeboren kind.
Misschien is het belangrijkste dat we ‘te bereiden hebben’, onze ogen! Zodat we zouden zíen!
Mt.26,14-25 (5/04/2023)
Toen [na de zalving van Jezus door Maria in Betanië] ging één van de twaalf, Judas van Keriot, naar de hogepriesters en zei: “Wat zul je mij geven? Ik zal hem aan jullie uitleveren.” Ze zegden hem dertig zilverlingen toe. [Zach.11,12] En van dan af zocht hij een goede gelegenheid om hem uit te leveren.
Op de eerste [dag van het feest] van de ongezuurde [broden] kwamen Jezus’ leerlingen hem vragen: “Waar is het je bedoeling dat wij het Paasmaal voor jou bereiden?” Hij zei: “Ga de stad in, naar je-weet-wel, en zeg hem: ‘De meester laat weten: Mijn tijd is nabij. Bij jou wil ik het Paasfeest vieren met mijn leerlingen.’” De leerlingen deden zoals Jezus hun had opgedragen en ze bereidden het Paasmaal. Toen het avond werd ging hij met de twaalf aan tafel.
Terwijl ze aten, zei hij: “Amen, ik zeg jullie: Eén van jullie zal mij uitleveren.” Heel bedroefd geworden, begonnen zij elk aan hem te vragen: “Ik ben het toch niet, heer?” Hij antwoordde: “Die met mij de hand in de schotel heeft gestoken, hij zal mij uitleveren. [cf. Ps.41,10b] De mensenzoon gaat wel heen zoals over hem geschreven is, maar wee de mens door wie de mensenzoon wordt uitgeleverd. Het was beter voor hem geweest als hij niet geboren was die mens.”
Judas, die hem zou uitleveren, zei hem ook: “Ik ben het toch niet, rabbi [meester]?” Jezus antwoordde hem: “Wat je zegt …”
Het woord verraad staat centraal in dit stukje Evangelie. Aan de hand hiervan komt Jezus’ diepe Liefde aan het licht. Hij gaat zijn noodlot tegemoet maar blijft loyaal. Hij slaat niet terug, hoe beschamend hij ook wordt behandeld. Hij stelde zijn zelfgave niet in vraag. Hij liet zich de mond niet snoeren en sprak de waarheid, wetende dat ze daar niet op zaten te wachten. Hoe houdt een mens dit vol? Een hogere liefde – een goddelijke liefde – houdt hem gaande.
Wat na het verraad? Volgt er dan berouw? En wat dan?
Berouw kan louterend zijn maar ook dodelijk. Het vermogen om te geloven dat we vergeven zijn is van levensbelang. Vergeving al dan niet kunnen toelaten is het grote verschil tussen Judas en Petrus. Judas kon de mogelijkheid van vergeving niet overwegen en ging de onvoorstelbare duisternis tegemoet. De twijfelende Petrus daarentegen groeit van schande om zijn drievoudige ontkenning naar de rots waarop Christus zijn kerk bouwde.