Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mt. 5,13-16 (9/06/2020)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: Jullie zijn het zout der aarde. Maar als het zout zijn kracht verliest,
waar mee zal men dan zouten? Het deugt nergens meer voor dan om weggeworpen en door de mensen vertrapt te worden.
Jullie zijn het licht der wereld. Een stad kan niet verborgen blijven als ze boven op een berg ligt!
Men steekt toch ook niet een lamp aan om ze onder de korenmaat te zetten, maar men plaatst ze op de standaard,
zodat ze licht geeft voor allen die in huis zijn.
Zo moet ook jullie licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij jullie goede werken zien en jullie Vader verheerlijken die in de hemel is.
Welke smaak zal ik vandaag geven aan de wereld?
Welk licht zal ik vandaag geven aan de wereld?
Dat onze wereld heel wat smakeloze zaakjes bevat en veel duisternis herbergt, dat blijkt helaas van alle tijden.
Dat heeft te maken met de beperktheid van onze menselijke natuur – en dan vooral met het feit dat we die beperktheid
niet willen zien en dan maar camoufleren.
Dat was in Bijbelse tijden dus ook zo. En juist omdat de Bijbel in dit soort smakeloosheid en duisternis zout en licht aanwijst,
is het nog steeds een meer dan lezenswaardig boek!
Wie bijbels wil leven, hoeft zich dus ‘slechts’ de bovenstaande vragen te stellen (én te beantwoorden natuurlijk).
Dat is de ‘enige’ taak die wij als Christen in de wereld te vervullen hebben!
En het mag (moet eigenlijk) te zien zijn aan ons! Let wel op de goede volgorde: Mijn licht mag wel degelijk te zien zijn (moet ik zelfs “op de standaard zetten”),
maar dient niet om mijzélf in het licht te zetten! Het dient opdat het góede te zien zou zijn! En als het helemaal goed zit, wordt mijn licht zó transparant,
dat men er iets van Dé Goede begint in te bespeuren.
Mt.14,1-12 (5/08/2023)
1 In die tijd hoorde de viervorst Herodes het gerucht over Jezus
2 en hij zei tegen zijn vertrouwelingen:
“Dat is Johannes de doper die is opgestaan uit de doden!
Daardoor werken die krachten in hem.”
3 Want Herodes had Johannes gegrepen
en hem gebonden in de gevangenis,
omwille van Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus.
4 Johannes had hem immers gezegd:
“Het is je niet geoorloofd haar te huwen.”
5 Hij had hem willen doden,
maar hij vreesde de menigte
omdat zij hem als een profeet beschouwden.
6 Toen Herodes echter een verjaardagsfeest gaf,
danste de dochter van Herodias in hun midden.
Zij behaagde Herodes zozeer
7 dat hij met een eed beloofde haar te geven wat ze vroeg.
8 Zij zei, eerder al opgestookt door haar moeder:
“Geef mij, hier op een schotel,
het hoofd van Johannes de doper.”
9 De koning werd bedroefd,
maar vanwege de eed en de tafelgenoten,
beval hij dat het haar zou worden gegeven.
10 En hij zond iemand
om Johannes in de gevangenis te onthoofden.
11 Men bracht zijn hoofd op een schotel
en gaf het aan het meisje
en zij bracht het naar haar moeder.
12 Zijn leerlingen kwamen,
namen het lichaam mee en begroeven het.
Daarna gingen ze het Jezus melden.
Er liep voor zijn tijdgenoten blijkbaar een duidelijke lijn van Johannes de doper naar Jezus. (De traditie verhaalde daarom later dat ze ‘verwant’ waren.) Wie Johannes had gehoord of gezien – desnoods in aanvaring mee was gekomen – herkende iets van hem in die nieuwe figuur van Jezus. Omgekeerd werd het ook voor Jezus duidelijk waar zíjn leven zou op uitdraaien, toen hij vernam waar het voor Johannes was op uitgelopen.
Nee, ze zouden zijn boodschap – hoe logisch ook, althans volgens de goddelijke logica van de liefde – niet aanvaarden, meer nog: verwerpen en proberen monddood te maken. Wie liever niet hoort wat een profeet te zeggen heeft, haalt alles uit de kast om die boodschap inderdaad ook niet te horen. Dat was in Johannes’ en Jezus’ tijd zo; dat is vandaag niet anders. De vraag is dan ook niet of Herodes of ‘de farizeeën’ of ‘god-weet-wie’ dat doet, maar wel of ík dat doe?
Mt.17,22-27 (09/08/2021)
Toen ze rondtrokken in Galilea, zei Jezus tegen hen: “De mensenzoon zal overgeleverd worden in de handen van de mensen en ze zullen hem doden en op de derde dag zal hij opstaan.” Ze werden diep bedroefd.
Toen ze in Kafarnaüm waren, kwamen de inners van de tempelbelasting naar Petrus [een in de Joodse wet bepaalde belasting van 2 daglonen per jaar] en vroegen: “Betaalt jullie meester de tempelbelasting?” “Jawel!”, zei Petrus.
En toen hij thuis kwam, was Jezus hem voor met de vraag: “Wat denk je, Simon: de koningen van de wereld, van wie ontvangen zij belastingen, van hun zonen of van de vreemden?” Petrus antwoordde: “Van de vreemden.” Jezus zei: “Dan zijn de zonen vrij. Maar om hen geen aanstoot te geven: Ga naar het meer, werp een vishaak uit, neem de eerste vis die bovenkomt, open zijn bek en je zult een stater [munt van 4 daglonen] vinden. Neem die en betaal ermee voor mij en jou.”
De ‘lijdensvoorspelling’ staat er hier zo weer een beetje tussen, een beetje verloren tussen de rest. Wellicht zoals het ook was toen Jezus het zijn leerlingen probeerde duidelijk te maken, maar zij (liever?) met andere dingen bezig waren.
Deze kwestie van de ‘tempelbelasting’ is een andere dan de meer bekende “geef aan de keizer wat de keizer toekomt” (Mt.22,17-21). De tempelbelasting was een Joods-religieuze bijdrage binnen het eigen volk. Toch heeft Jezus er duidelijk zijn bedenkingen bij. Hij is blijkbaar niet tegen het principe – want hij betaalt ze toch maar – maar wil dat dit in vrijheid gebeurt.
Meer dan we misschien vaak horen, gaat het Evangelie over vrij worden. Jezus’ vrijheid is er echter geen van dan maar ‘alles doen wat je wil’, maar eerder: je door niets laten tegenhouden om te doen wat je moet doen – een ‘moeten’ vanuit de weg naar G-d bekeken.
Van welke vooropgezette ideeën moet ik nog loskomen om in díe vrijheid onderscheid te kunnen maken?
Mt.15,29-37 (4/12/2024)
29 Jezus vertrok van daar [de kuststrook ten noordwesten van Galilea]
en kwam bij het meer van Galilea
[volgens het Marcus-evangelie bij Dekapolis, ten zuidoosten van het meer, dat niet Joods was].
Hij trok de berg op
en ging daar zitten [om te onderrichten].
30 Er kwamen heel veel mensen naar hem toe,
die ook lammen, blinden, doofstommen, verminkten
en vele anderen met zich mee brachten
en aan Jezus’ voeten neerlegden.
En hij heelde hen.
31 Al die mensen zagen vol verwondering
dat doofstommen spraken, verminkten gezond werden,
lammen liepen en blinden zagen,
en zij verheerlijkten de God van Israël.
32 Maar Jezus riep zijn leerlingen bij zich:
“Die mensen beroeren mij tot in mijn binnenste,
want ze zijn al drie dagen bij mij
en hebben niets te eten.
Ik wil hen niet zonder eten wegsturen,
anders bezwijken ze onderweg.”
33 Zijn leerlingen zeiden:
“Vanwaar halen wij in dit afgelegen gebied
zoveel broden
om zoveel mensen voldoende te voeden?”
34 Jezus vroeg hun: “Hoeveel broden heb je?”
Ze zeiden: “Zeven, en enkele visjes.”
35 Hij gebood de mensen op de grond te gaan zitten.
36 Hij nam de zeven broden en de vissen
en na gedankt te hebben [eucharistein],
brak hij ze
en gaf ze aan zijn leerlingen,
die ze uitdeelden aan de mensen.
37 Allen aten en werden volop gevoed.
En toen ze de overblijvende stukken ophaalden,
waren er zeven manden vol.
We zijn al snel gefascineerd door dat gebeuren van de broodvermenigvuldiging, maar vergeten we niet naar de context te kijken waarin dat gebeurt, en dat is die van Jezus’ onderricht.
Jezus zoekt doelbewust een geschikte plek op om zijn volgelingen (ruimer dan ‘de leerlingen’) te onderrichten. (Als Jezus ‘gaat zitten op een berg’ is dat voor Matteüs alsof hij op ‘de leerstoel van Mozes’ plaatsneemt.) Die geschikte plek blijkt wat apart te liggen van het gewone leven. Hij onderricht blijkbaar enkel voor mensen die uitdrukkelijk die ‘leerplek’ opzoeken! (Daar valt voor ons vandaag misschien wel uit te leren.)
Bij ‘onderricht’ denken wij meestal ook meteen aan woorden. Die zijn er ongetwijfeld ook, maar Jezus’ onderricht omvat duidelijk meer dan woorden alleen. ‘Hij voegt de daad bij het woord’! Zijn boodschap, zijn ‘leer’, brengt hij minstens evenveel via heel concrete daden als via de verhalen die hij vertelt.
En er is nog iets verrassends wat blijkbaar deel uitmaakt van zijn verkondiging: hij zorgt voor eten voor de mensen!
Mt.1,18-24 (18/12/2021)
De geboorte van Jezus de gezalfde [Christos-Messiah] verliep zo:
Zijn moeder, Maria, was verloofd met Jozef. Voor zij echter gingen samenleven, werd zij zwanger bevonden uit heilige geest. Haar man Jozef, die integer was, wilde haar niet openlijk te schande maken en dacht erover haar in het geheim weg te sturen. Kijk! Terwijl hij deze dingen overdacht, verscheen een boodschapper [engel] van de Heer in een droom aan hem: “Jozef, zoon van David, wees niet bang Maria, je vrouw, bij jou te nemen, want wat in haar is verwekt is uit heilige geest. Ze zal een zoon baren en je moet hem de naam Jezus [de Heer is redding] geven, want hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden.”
Dit alles is gebeurd opdat vervuld zou worden wat vanwege de Heer door de profeet is gezegd: Zie, de jonge vrouw zal zwanger worden en een zoon baren en ze zullen hem noemen: Immanuël [Jes.7,14], wat betekent: God met ons.
Ontwaakt uit de slaap deed Jozef nu zoals de boodschapper van de Heer hem had opgedragen en nam zijn vrouw bij zich.
In de loop van een jaar komen we Maria aardig vaak tegen; Jozef een héél stuk minder. Terecht? Zou er een Maria geweest zijn zonder Jozef? Een Jezus zonder Jozef? Over de biologische kwesties moeten we het hier niet hebben, maar wél over de menselijke, die toch de context vormen voor G-ds menswording.
Zou Maria, in haar uiterst precaire situatie, haar kind hebben kunnen baren, zonder de nederig stille – ootmoedige – aanwezigheid van Jozef, die haar een beschermend levenskader bood? Zou Jezus, een jongen als alle andere, als méns kunnen opgroeien zijn, zonder de beschikbare en stimulerende – liefhebbende – aanwezigheid van Jozef, die hem het leven én een vak leerde?
Hoe zou de wereld eruit zien, als wij allemaal gewoon ons werk zouden doen en onze relaties beleven zoals steeds, maar op de wijze van Jozef? Zouden die niet wat rustiger en solieder en dus levengevend worden?
De beschermende beslotenheid van een warm levenskader, en de stimulerende openheid om het leven te durven leren, dát bood alvast de Go(e)de ruimte voor ‘Immanuël’ – God met ons!
Mt.18,15-20 (16/08/2023)
15 Als je broer een fout begaat,
ga erheen en wijs hem terecht
– alleen onder jullie.
Als hij naar je luistert,
heb je je broer gewonnen.
16 Als hij echter niet luistert,
neem dan nog één of twee mensen met je mee
– omdat elk woord gestaafd wordt op grond van twee of drie getuigen. [Deut.19,5]
17 Als hij echter ook aan hen geen gehoor geeft,
zeg het dan [pas] aan de gemeente [ekklesia/kerk],
en als hij ook aan de gemeente geen gehoor geeft,
moet hij voor jullie zijn als een heiden en tollenaar [een buitenstaander].
18 Amen, ik zeg jullie:
Wat je zult binden op de aarde,
zal gebonden zijn in de hemelen,
en wat je zult vrij maken op de aarde,
zal vrij gemaakt zijn in de hemelen.
19 Opnieuw zeg ik jullie:
Als twee van jullie
over wat voor zaak op aarde ook
in overeenstemming iets vragen,
zal mijn Vader in de hemelen het voor hen laten gebeuren.
20 Want waar twee of drie bijeen zijn in mijn naam,
daar ben ik middenin hen!”
Een fameus stukje Evangelie, en hier absoluut in de heel sterke zin van het woord: hoe bevrijdend zou het zijn als wij zó met elkaar zouden omgaan!
Hoe vaak vertellen we niet aan ánderen wat iemand heeft gedaan – “o, nee, dat is geen roddelen, dat is uit bezorgdheid”. Of eventueel zwijgen we helemaal – “ik wil over niemand kwaad spreken”. Maar in beide gevallen doen we niet wat hier staat en bewijzen we de ander dus geen dienst, die hem (of haar uiteraard) nochtans zou kunnen bevrijden uit zijn gevangenschap in het kwaad.
Het vraagt veel moed om met ‘onze broer die een fout begaat’ om te gaan zoals hier beschreven. Moed is misschien nog niet eens het juiste woord. Het vraagt een geworteld staan in G-ds geest-Adem. Ik ga immers de ander niet ‘eens vertellen wat ik ervan denk’, maar ik probeer hem opnieuw binnen te brengen in de gemeenschap met G-d (want door het kwade te doen, zet iemand zichzelf buiten). Bevrijdend omgaan met iemand, kan ik alleen als ik zelf leef vanuit het besef: “Waar twee of drie in mijn naam bijeen zijn, daar ben Ik middenin hen!”