Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Joh.12,44-50 (06/5/2020)

In die tijd verklaarde Jezus met luide stem: 'Wie in mij gelooft, gelooft niet in mij maar in hem die mij gezonden heeft;
en wie mij ziet, ziet hem die mij gezonden heeft. Als een licht ben ik in de wereld gekomen, opdat alwie in mij gelooft,
niet in de duisternis blijft. Indien iemand mijn woorden hoort zonder ze te onderhouden dan veroordeel ik hem niet,
want ik ben niet gekomen om de wereld te veroordelen maar om de wereld te redden. Want wie mij verwerpt en mijn woorden niet aanvaardt
heeft reeds iemand die hem veroordeelt: het woord dat ik gesproken heb, dat zal hem veroordelen op de laatste dag.
Ik heb immers niet uit mijzelf gesproken, maar de Vader die mij gezonden heeft, hij heeft mij opgedragen, wat ik moet zeggen en verkondigen.
Ik weet dat zijn opdracht eeuwig leven betekent. Wat ik dus verkondig, verkondig ik zoals de Vader het mij gezegd heeft.'

Geloof ik in Jezus of geloof ik in God? Als je Christenen in verlegenheid wil brengen moet je hen maar eens die vraag stellen.
Óf de vraag aan jezelf stellen, dan weet je al snel dat het een lastige is.
Hier is het niet de bedoeling om theologische vragen te stellen over Jezus’ God-zijn. Wél willen wij ‘navolgers’ van Jezus worden.
En wat zien we hem dan doen (hier en op vele andere momenten in de Evangelies)? Doorverwijzen. Níet naar zichzelf wijzen.
Hoezeer hij ook ‘de weg, de waarheid en het leven’ is, toch gaat zijn boodschap niet over hemzelf, maar over zijn ‘Vader’.
Jezus wil ‘niet meer’ zijn dan een licht op onze weg naar het fundament waaruit hij zelf leeft: een God van leven – Léven (= leven, voluit, bruisend, vrij).
Meer dan wie ook geworteld staande in zijn geloof, ervaarde Jezus dat ‘zijn God’ een bron van leven is, onomstotelijk, altijd, ‘eeuwig’, … en dát is zijn boodschap.
Er is in dit stukje Evangelie nog iets wat mij opvalt: “Als iemand mijn woorden hoort en ze niet onderhoudt, veroordeel ik hem niet.”
Dat op zichzelf is al meer dan het doordenken waard!

 

Joh.1,45-51 (24/08/2023)

43    De volgende morgen besloot Jezus naar Galilea te gaan.
       Hij ging er Filippus zoeken [heuriskei = vinden door actief te zoeken]
       en zei hem: “Volg mij.”
44    Filippus was van Betsaïda, uit de stad van Andreas en Petrus. [vissersdorp aan de noordkant van het meer van Galilea]
45    Filippus ging Natanaël zoeken
       [de traditie vereenzelvigt hem met de apostel Bartolomeus]
       en zei hem:
       “Wij hebben degene gevonden
       over wie Mozes geschreven heeft in de Wijzing, en ook de profeten:
       Jezus, de zoon van Jozef uit Nazaret!”
46    Natanaël repliceerde:
       “Uit Nazaret? Kan daar iets goeds van komen?”
       Maar Filippus zei hem: “Kom en zie!”
47    Jezus zag Natanaël naar zich toekomen
       en zei over hem:
       “Kijk! Een waarachtige Israëliet,
       iemand wiens hart geen ongerechtigheid herbergt.” [Ps.32,2]
48    Natanaël vroeg hem:
       “Vandaar ken jij mij?”
       Jezus antwoordde:
       “Vóór Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat,
       zag ik jou!”
49    Nu zei Natanaël:
       “Rabbi, jij bent de zoon van God,
       jij bent de koning van Israël!”
50    Jezus antwoordde hem:
       “Omdat ik je zei dat ik je zag onder de vijgenboom, geloof je?
       Je zult grotere dingen dan deze zien!”
51    En hij zei:
       “Amen, amen, ik zeg jullie:
       Je zult de hemel geopend zien
       en Gods engelen zien opklimmen en neerdalen op de mensenzoon.”

“Kom en zie!” “Kijk!” “Ik zag jou onder de vijgenboom” ….
Tot geloof komen heeft duidelijk te maken met ‘zien’. Van bij het begin waren er mensen die zagen hoe Jezus sprak en optrad. Ze werden door hem gekend en lieten toe dat hij hen aankeek.
Zo kwamen zij tot ‘zien’. Dankzij hun getuigenis ontstond er een lange traditie van ge‘zien’ worden, ‘zien’ en verder vertellen – een traditie die nog steeds doorgaat.
Zo wordt geloof doorgegeven, niet als dogma, maar steunend op getuigenissen van mensen die ‘gezien’ hebben en hierover niet kunnen zwijgen. Telkens weer gaat het over heel concrete gebeurtenissen die mensen op een andere manier naar het leven doen kijken: liefdevol. En wie liefdevol kijkt, ‘ziet’ waar het om gaat en wekt anderen tot geloven.
Toch vertrekt het initiatief bij G-d. Hij is het die roept en ons aankijkt. Maar zijn roepen kan maar gehoord worden langsheen de stem van mensen, een stem die je raakt, aanspreekt en je doet ‘zien’ – vol liefde.

Joh.13,16-20 (29/4/2021)

[Na de voetwassing zei Jezus tegen zijn leerlingen:]
“Amen, amen, ik zeg julllie: Een dienaar is niet groter dan zijn heer, een gezant niet groter dan wie hem gezonden heeft. Als je dit weet, gezegend ben je als je het ook doet.
Ik zeg dit niet over jullie allemaal. Ik weet wie ik heb uitgekozen, maar het is opdat de Schrift vervuld zou worden: ‘Die aanzat aan mijn tafel, heft zijn hiel tegen mij op.’ [Ps.41,10b] Vanaf nu zeg ik het jullie voor het gebeurt, opdat, wanneer het gebeurt, je zou vertrouwen dat ik het ben.
Amen, amen, ik zeg jullie: Als iemand verwelkomt wie ik zend, verwelkomt hij mij; en als iemand mij verwelkomt, verwelkomt hij wie mij gezonden heeft.”

Jezus stelt zijn leerlingen voor een ultieme keuze: het is vóór of tégen hem! Jawel, het gebeurt ook dat leerlingen tégen hem kiezen! (Blijkbaar is het van alle tijden, want het staat al als spreuk in de Psalmen: “Die aanzat aan mijn tafel, heft zijn hiel tegen mij op.”)
Wellicht denken we nu: Maar ík zal niet tégen hem kiezen! Nee, ík ben een goede leerling.
Laten we nog even aannemen dat dat ongeveer waar is; dat wij geen al te flagrante dingen zeggen of doen die tegen Jezus ingaan – alhoewel …
maar betekent dat dan dat wij wél knielen om de anderen – álle anderen, ook wie ‘onder’ ons staat, ook wie ons verloochent en verraadt, ook wie ‘met vuile voeten’ door het leven gaat (al of niet letterlijk) – de voeten te wassen?
Zijn wij niet in veel gevallen nogal halfslachtig: noch het een, noch het ander …?
Welk beeld geven wij dan van hem mee als wij in zijn naam gezonden worden?

 

Joh.20,24-29 (3/07/2023)

24     Maar Tomas, die ‘de tweeling’ wordt genoemd,
       één van de twaalf,
       was niet bij hen toen Jezus kwam.
25    De andere leerlingen zeiden hem:
       “We hebben de Heer gezien!”
       Maar hij zei tegen hen:
       “Als ik in zijn handen de inslag van de spijkers niet zie
       en er mijn vingers in kan steken,
       en als ik mijn hand niet in zijn zijde kan leggen,
       hoe kan ik het dan vertrouwen?”
26    Acht dagen later waren zijn leerlingen weer bijeen
       en nu was Tomas er wel bij.
       Jezus kwam – terwijl de deuren gesloten waren – in hun midden
       en zei: “Vrede voor jullie!”
27    Daarna zei hij tegen Tomas:
       “Kom met je vinger, kijk naar mijn handen,
       kom met je hand en leg die in mijn zijde.
       Wees niet wantrouwig, maar vertrouw!”
28    Tomas antwoordde hem: “Mijn Heer en mijn God!”
29    Jezus zei hem:
       “Omdat je mij gezien hebt, ben je gaan vertrouwen.
       Gezegend wie niet gezien heeft én vertrouwen!”

De apostelen kregen blijkbaar een eigen opdracht te vervullen. Petrus weidde de lammeren en werd de rots voor zijn Kerk. Paulus ging op pad ter ondersteuning en verkondiging naar gemeenschappen ver weg, … Maar wat is er weggelegd voor de (ongelovige?) Tomas?
Wanneer alle anderen vol enthousiasme vertellen over hun ervaring, is hij het die twijfelt en niet durft te vertrouwen zonder gezien te hebben. Zou dat zijn taak geweest zijn? Het kruis van de twijfel op nemen en ook met dit kruis toch nog Jezus blijven volgen.
Misschien zit de kracht van ons geloof niet in de onweerlegbaarheid van onze overtuiging, maar in het vermogen om ook alle twijfels en onzekerheden te verdragen, het niet-weten? Geloven is immers ook te midden van het niet-weten toch de hoop vast houden en het vertrouwen in de barmhartigheid en de liefde van G-d. Misschien is dat wel de roeping van Tomas: het geloof dat geboren wordt uit de aanraking van de wonden, niet tot bezit maken of inkapselen als zeker weten, maar op weg blijven gaan doorheen alle onzekerheden.

Joh.13,16-20 (07/5/2020)

Nadat Jezus de voeten van zijn leerlingen had gewassen zei hij tot hen: Voorwaar, voorwaar, ik zeg u:
een dienaar staat niet boven zijn heer en een gezant niet boven degene die hem gezonden heeft.
Wanneer gij dit beseft: zalig gij als gij er naar handelt. Ik kan dit niet van u allen zeggen.
Ik weet wie ik heb uitgekozen, maar het Schriftwoord moet vervuld worden: Die mijn brood eet, heft zijn hiel tegen mij op.
Nu reeds zeg ik het u, voordat het gebeurt, opdat gij wanneer het gebeurt, zult geloven dat ik het ben.
Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: wie hem aanvaardt, die ik zal zenden, aanvaardt mij, en wie mij aanvaardt, aanvaardt hem, die mij gezonden heeft.'

 Het gebaar van de voetwassing is een eindeloos rijk en diep gebaar. In de korte en soms wat duistere woorden die Jezus erop laat volgen, horen we toch een aantal verstrekkende consequenties.
Waar wij als Christen dit gebaar zoeken na te volgen, houden we daar misschien best rekening mee.
Ten eerste: áls het ons al lukt elkaar de voeten te wassen, dan doen wij dit alleen als gezánt. Alleen als ons gebaar verwijst naar Jezus, heeft het zin en betekenis.
Als het alleen verwijst naar onszelf, dan slaat het nergens op. (zie het commentaar van gisteren)
Ten tweede: We mogen er rustig van uitgaan dat als wij wat voeten kunnen wassen, wij ook wel eens een hiel in het gezicht zullen krijgen.
Goedheid wordt in onze mensenwereld nu eenmaal niet altijd met goedheid beantwoord. (Jezus wist hiervan mee te spreken)
En ten derde: Waar wij Jezus én zijn gebaar van de voetwassing ter harte nemen, mogen wij er ook op rekenen dat wij daar niet zomaar alleen voor staan.
Hij belooft ons zijn Geest: een Geest die we zullen ontvangen én in wie we alvast mogen leven!

 

Joh.1,19-28 (2/01/2024)

19     En dit is het getuigenis van Johannes,
       toen de Joden uit Jeruzalem
       enige priesters en Levieten [tempeldienaars] afvaardigden
       om hem te vragen: Wie ben jij?
20     Hij verklaarde met klem:
       “Ik ben de gezalfde niet!”
21     Ze vroegen hem: “Maar wie ben je dan?
       ben je Elia?” – Hij zei: “Ik ben niet Elia.”
       “Ben je de profeet?” – Hij zei: “Nee.”
22    “Maar wie ben je dan?
       dat wij een antwoord kunnen geven
       aan wie ons gezonden hebben.
       Wat zeg je over jezelf?”
23    “Ik, ik ben de stem
       van iemand die roept in de woestijn:
       Richt de weg van de Heer! [Jes.10,3],
       zoals de profeet Jesaja heeft gezegd.
24    Ook waren er afgezanten van de farizeeën.
25    Zij vroegen hem:
       “Waarom doop je dan,
       als je niet de gezalfde bent,
       noch Elia, noch de profeet?”
26    Johannes antwoordde:
       “Ik doop in water.
       Midden onder jullie staat hij
       van wie jullie geen weet hebben,
27    de na mij komende
       die vóór mij is geworden,
       van wie ik niet waard ben
       zelfs maar de riem van zijn schoen los te maken.”
28    Dit alles gebeurde in Betanië over de Jordaan,
       waar Johannes doopte.

Tot driemaal toe vragen enkele Levieten (de clerus) aan Johannes: “Wie ben jij?”. Zijn ze eigenlijk wel geïnteresseerd in zijn antwoord? Hun idee over hem is immers al gevormd, en dan breek je daar niet zomaar doorheen. Tot driemaal toe probeert Johannes hun beeld bij te stellen. Telkens wordt zijn antwoord korter en korter. De anderen lijken niet te luisteren. Ze staan niet open voor wat hij hen te zeggen heeft.
We weten het allemaal: open en onbevangen naar mensen toestappen en hen écht beluisteren, is niet van-zelf-sprekend, integendeel!
Johannes is nochtans duidelijk: Het gaat niet over hem. Hij richt de aandacht op degene om wie het wel moet gaan. Dat is wat hij te doen heeft: Stem zijn in de stilte van de woestijn, de weg van de Heer aanwijzen, om dan een stap opzij te zetten.
Hoe mooi zou het zijn als er in 2024 ruimte en openheid zou groeien zodat mensen zich gehoord zouden weten in datgene waar het in het leven écht over gaat!