Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Joh. 10,1-10 (30/04/2023)
1 “Amen, amen, ik zeg jullie:
Wie de binnenhof van de schapen
niet binnengaat door de deur,
maar binnenklimt langs ergens anders,
is een dief, een rover.
2 Maar wie binnengaat door de deur,
is de herder van de schapen.
3 Voor hem doet de deurwachter open
en de schapen geven gehoor aan zijn stem.
Hij roept zijn schapen bij name
en leidt ze naar buiten.
4 En wanneer hij alle naar buiten heeft gedreven,
gaat hij voor hen uit
en de schapen volgen hem
omdat ze zijn stem kennen.
5 Maar een ander zullen ze zeker niet volgen;
ze zullen van hem wegvluchten
omdat ze van de ander de stem niet kennen.”
6 Deze parabel vertelde Jezus tegen hen,
maar ze herkenden niet wat het was
dat hij tegen hen zei.
7 Jezus zei dus opnieuw tegen hen:
“Amen, amen, ik zeg jullie:
Ik ben de deur voor de schapen.
8 Allen die vóór mij gekomen zijn,
waren dieven, rovers,
nee, de schapen hebben aan hen geen gehoor gegeven.
9 Ik ben de deur.
Als iemand door mij naar binnen gaat,
zal hij bevrijd worden:
hij zal in- en uitgaan en weide vinden.
10 De dief komt voor niets anders
dan om te stelen, te slachten en verloren te laten gaan.
Ik ben gekomen
opdat zij leven zouden hebben,
en wel in overvloed.”
In het Evangelie wordt op meerdere manieren het beeld van de herder gebruikt om te spreken over de Messias, de bevrijder die vanwege G-d onder de mensen zou komen. Het was voor het G-dsvolk een bekend beeld. Enerzijds maakte het deel uit van het alledaagse leven, ook al keken ze er vaak op neer. Anderzijds – en dat is merkwaardig gezien het eerste – was van oudsher de Messias voorgesteld als een herderfiguur. Dé grote koning – David – was dan ook eerst en vooral een herder!
Herders leven in diepe verbondenheid met het leven, zoals dat in de schepping door G-d gegeven is. Én ze leven in diepe verbondenheid met hun kudde, voor wie ze daarom een grote verantwoordelijkheid aan de dag leggen, zowel voor de kudde in z’n geheel als voor elk dier afzonderlijk.
Ik mag mij dus ‘geherderd’ weten door dé Herder! (De vraag daarbij is of ik mij een schaap wil weten!) Én ik mag mij – in navolging van hem – een herder weten voor mijn even-mens, en brug/poort-figuur zijn die Léven brengt in G-ds naam en verantwoordelijkheid opneemt voor hen.
Joh.14,1-6 (08/5/2020)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: 'Laat uw hart niet verontrust worden. Gij gelooft in God, gelooft ook in mij.
In het huis van mijn Vader is ruimte voor velen. Ware dit niet zo dan zou ik het u hebben gezegd,
want ik ga heen om een plaats voor u te bereiden. En als ik ben heengegaan en een plaats voor u heb bereid kom ik terug
om u op te nemen bij mij, opdat ook gij zult zijn waar ik ben. Gij weet waar ik heenga en ook de weg daarheen is u bekend.'
Tomas zei tot hem: 'Heer, wij weten niet waar gij heengaat: hoe moeten wij dan de weg kennen?' Jezus antwoordde hem:
'Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader tenzij door mij.'
“Laat je hart niet verontrust worden!” Een krachtige boodschap vol troost (in de diepe betekenis van dat woord). (Het sluit ook naadloos aan bij onze ‘Psalm van de maand’, Psalm 62.)
En waarom is het volgens Jezus onnodig om verontrust te worden (in onze wereld en onze tijd is er toch meer dan reden genoeg om wél verontrust te raken)?
“Het huis van mijn Vader is ruim.” Door de uitdrukking ‘teruggekeerd naar het Vaderhuis’ zijn wij helaas gaan denken dat dit alleen over een eventueel leven na de dood gaat.
Maar dat zegt Jezus hier niet. Ja, die ruimte is zó wijd dat ze óók tot over onze fysieke dood heen reikt, maar het weze duidelijk dat dit niet alleen geldt ‘hierna’,
maar ook al ‘hier en nu’! Gods liefde is zo groot en krachtig dat het leven dat hij eruit laat voortvloeien ‘eindeloos’ breed en diep en hoog en rijk en krachtig en …
Lévend is – in wat voor situatie wij ook terecht komen.
En Jezus zelf is daar de garantie voor. Hij is “de weg, de waarheid en het leven”. Er IS dus een weg, er IS deze waarheid, er IS Léven … Dáárom moet mijn hart niet verontrust worden!
Joh. 14,27-31a (9/05/2023)
27 Vrede laat ik jullie na.
Míjn vrede geef ik jullie, niet zoals de wereld die geeft.
Ik geef haar jullie,
laat je hart dus niet verontrust raken
en wees niet bang!
28 Je heb gehoord dat ik jullie zei:
Ik ga heen en kom naar jullie terug.
Als je mij daad-werkelijk zou liefhebben,
zou je verheugd zijn dat ik naar de Vader ga,
want de Vader is groter dan ik.
29 En ik zeg jullie dit vóór het gebeurt,
opdat wanneer het gebeurt, je zou vertrouwen.
30 Veel zal ik met jullie niet meer kunnen bespreken,
want de heerser van deze wereld komt.
Hij heeft geen macht over mij,
31 maar zo zal de wereld leren kennen
dat ik de Vader liefheb
en handel zoals de Vader mij gewezen heeft.
Johannes cirkelt rond het afscheid van Jezus. We horen het slot van de afscheidsrede, waarin Jezus de leerlingen inwijdt in de essentie van liefde. Niet liefde als een fijn gevoel, maar liefde inclusief lijden. We hoorden het al op Paasochtend: in de diepte van de nacht en in het lijden kán liefde openbreken. Op de rand van de afgrond kán liefde dragende grond zijn. Als je zelf in duisternis zit, dan zijn dat geen mooie zalvende woorden, dan is het geen ‘mantel der liefde die alles bedekt’, maar dan is dat een liefde die met een ongekende kracht dóórleeft.
In zijn menselijke, fysieke verschijning, moet Jezus wel weggaan, maar gelukkig laat hij een medestander na én zijn vrede. Het is een afscheid, een ‘shalom’: het ga je goed. Als wij elkaar vandaag de vredewens geven, is dit dus niet zomaar een groet. We geven elkaar de vrede van Christus en dat is spannend om elkaar aan te zeggen, want het is een vrede die ons verstand te boven gaat. Het is die vrede die ons staande houdt op de rand van de afgrond. Het is de vrede die ons door iedere diepte heen zal dragen.
Joh.14,1-12 (10/05/2020)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: 'Laat uw hart niet verontrust worden. Gij gelooft in God, gelooft ook in mij.
In het huis van mijn Vader is ruimte voor velen. Ware dit niet zo, dan zou ik het u hebben gezegd,
want ik ga heen om een plaats voor u te bereiden. En als ik ben heengegaan en een plaats voor u heb bereid,
kom ik terug om u op te nemen bij mij opdat ook gij zult zijn waar ik ben. Gij weet waar ik heenga en ook de weg daarheen is u bekend.'
Tomas zei tot hem: 'Heer, wij weten niet waar gij heengaat: hoe moeten wij dan de weg kennen?' Jezus antwoordde hem: 'Ik ben de weg, de waarheid en het leven.
Niemand komt tot de Vader tenzij door mij. Als gij mij zoudt kennen, zoudt gij ook mijn Vader kennen. Nu reeds kent gij hem en ziet gij hem.'
Hierop zei Filippus: 'Heer, toon ons de Vader; dat is ons genoeg.' En Jezus weer: 'lk ben al zo lang bij u en gij kent mij nog niet, Filippus?
Wie mij ziet, ziet de Vader. Hoe kunt ge dan zeggen: Toon ons de Vader? Gelooft ge niet dat ik in de Vader ben en de Vader in mij is?
De woorden die ik u zeg, spreek ik niet uit mijzelf, maar het is de Vader die, blijvend in mij, zijn werk verricht.
Gelooft mij, ik ben in de Vader en de Vader is in mij. Of gelooft het anders omwille van de werken. Voorwaar, voorwaar, ik zeg u:
wie in mij gelooft, zal ook zelf de werken doen die ik doe. Ja, grotere dan die zal hij doen, omdat ik naar de Vader ga.'
De Bijbellezingen van de zondagen volgen een beetje een ander schema dan die van de weekdagen. Hierdoor valt het nu eens wat ongelukkiger uit
dat we deze zondag eigenlijk hetzelfde Evangelie krijgen als dat van vrijdag en zaterdag samen.
Om het jullie (en ons 😉) niet moeilijk te maken, stellen we voor dat je de bijhorende commentaartjes van gisteren en eergisteren er opnieuw bij neemt.
Joh. 6,22-29 (24/04/2023)
22 De volgende morgen stond de menigte al weer
aan de overzijde van het meer. [Daar waar de broodvermenigvuldiging plaatsvond
en vanwaar de leerlingen dus de avond voordien waren weggegaan.]
Zij hadden gezien dat daar maar één bootje lag,
dat zijn leerlingen daarin waren gestapt
en dat Jezus niet met zijn leerlingen was meegegaan in het bootje,
maar dat zij alleen waren vertrokken.
23 Wel kwamen er andere bootjes uit Tiberias
naar de plaats waar zij het brood gegeten hadden
na de dankzegging van de Heer.
24 Toen de menigte dus zag
dat noch Jezus noch zijn leerlingen daar waren,
stapten zij zelf in de bootjes
en kwamen in Kafarnaüm
om hem te zoeken.
25 Toen ze hem vonden aan de overzijde van het meer,
vroegen ze: “Meester, wanneer ben je hier gekomen?”
26 Jezus antwoordde hen:
“Amen, amen, ik zeg jullie:
Jullie zoeken mij,
niet omdat je tekenen hebt [in]gezien,
maar omdat je van de broden hebt gegeten
en je verzadigd werd.
27 Doe geen moeite voor voedsel dat vergaat,
maar voor het voedsel dat blijft tot het volle leven
en dat de mensenzoon jullie zal geven,
want op hem heeft God, de Vader, zijn zegel gedrukt.”
28 Ze vroegen hem dan:
“Wat moeten wij doen opdat onze werken Gods werken zouden zijn?”
29 Jezus gaf hen ten antwoord:
“Dit is het werk van God:
dat je vertrouwt in wie hij gezonden heeft.”
Daar gaan ze, in hun bootjes, op zoek naar Jezus. Aangeraakt door hoop en verlangen zijn ze in beweging gekomen. Wat zoeken ze eigenlijk? Wat hopen ze te vinden? Iemand die richting geeft aan hun leven, in de hoop dat het anders wordt? Misschien hopen ze dat hun leven weer gaat stromen, dat er beweging in komt?
Op hun vraag: “Wanneer ben je hier gekomen?”, geeft Jezus geen antwoord, maar hij onderzoekt wel hun beweegredenen. Waarnaar zijn ze (en wij?) ten diepste op zoek? Worden ze gedreven door een volle maag, de verzadiging? Is het dat wat leven geeft?
Jezus maakt hen duidelijk dat er beter werk gemaakt wordt van voedsel voor de ziel: dat wat echt Léven geeft, eeuwigheidswaarde heeft. En weet, zegt hij, het zal je gegeven worden, dat nieuwe leven, die volheid.
“Maar hoe moet dat dan? Wat moeten wij doen?”
Je hoeft niets te doen want ‘geloven’ ligt voorbij het ‘doen’, het ‘werken’. Richt je hele doen en laten op hem en je zal Léven, brood en liefde ontvangen. Open je wezen en durf te ontvangen wat op je toekomt, daar wordt G-d zichtbaar.
Joh.14,7-14 (09/5/2020)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: 'Als gij mij zoudt kennen zoudt gij ook mijn Vader kennen. Nu reeds kent gij hem en ziet gij hem.'
Hierop zei Filippus: 'Heer, toon ons de Vader, dat is ons genoeg.' En Jezus weer: 'Ik ben al zo lang bij u en gij kent mij nog niet Filippus?
Wie mij ziet, ziet de Vader. Hoe kunt ge dan zeggen: Toon ons de Vader? Gelooft ge niet dat ik in de Vader ben en de Vader in mij is?
Deze woorden die ik u zeg, spreek ik niet uit mijzelf, maar het is de Vader die, blijvend in mij, zijn werk verricht.
Gelooft mij, ik ben in de Vader en de Vader is in mij. Of gelooft het anders omwille van de werken. Voorwaar, voorwaar, ik zeg u:
wie in mij gelooft zal ook zelf de werken doen die ik doe. Ja grotere dan die zal hij doen omdat ik naar de Vader ga.
En wat gij ook zult vragen in mijn naam ik zal het doen opdat de Vader moge verheerlijkt worden in de Zoon.
Als ge mij iets zult vragen in mijn naam zal ik het doen.'
“Wie mij ziet, ziet de Vader.” De transparantie die Jezus in zijn leven bereikte, is zo helder en ‘doorlatend’ dat zijn eigen leven dat van de Vader “toont”.
Dat ‘tonen’ is niet zomaar een plaatje of een duidend woord of een idee, maar iets heel daad-werkelijks. Hier zegt Jezus opnieuw: “Kijk niet naar mij! Kijk naar mijn werken! Daarmee zie je genoeg.”
Die transparantie van Jezus blijkt aanstekelijk te zijn. Waar wij óns leven leggen in dat lieve licht, ons laten door-stralen van zijn van-God-vervuld-zijn, daar worden wij gaandeweg (de weg die Jezus is)
zelf ook transparanter. Ook wij kunnen in onze ‘werken’ de Vader ‘tonen’. Dat zal natuurlijk wellicht nog maar ten dele zijn, maar waarom zouden we er daarom nog niet aan beginnen?!
We zullen grote dingen zien, ja nóg grotere … Waarmee meteen is aangegeven dat het niet om ‘spectaculaire’ dingen gaat, maar sprekend van grootheid, sprekend van de grootheid van God.