Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Joh.13,16-20 (29/4/2021)

[Na de voetwassing zei Jezus tegen zijn leerlingen:]
“Amen, amen, ik zeg julllie: Een dienaar is niet groter dan zijn heer, een gezant niet groter dan wie hem gezonden heeft. Als je dit weet, gezegend ben je als je het ook doet.
Ik zeg dit niet over jullie allemaal. Ik weet wie ik heb uitgekozen, maar het is opdat de Schrift vervuld zou worden: ‘Die aanzat aan mijn tafel, heft zijn hiel tegen mij op.’ [Ps.41,10b] Vanaf nu zeg ik het jullie voor het gebeurt, opdat, wanneer het gebeurt, je zou vertrouwen dat ik het ben.
Amen, amen, ik zeg jullie: Als iemand verwelkomt wie ik zend, verwelkomt hij mij; en als iemand mij verwelkomt, verwelkomt hij wie mij gezonden heeft.”

Jezus stelt zijn leerlingen voor een ultieme keuze: het is vóór of tégen hem! Jawel, het gebeurt ook dat leerlingen tégen hem kiezen! (Blijkbaar is het van alle tijden, want het staat al als spreuk in de Psalmen: “Die aanzat aan mijn tafel, heft zijn hiel tegen mij op.”)
Wellicht denken we nu: Maar ík zal niet tégen hem kiezen! Nee, ík ben een goede leerling.
Laten we nog even aannemen dat dat ongeveer waar is; dat wij geen al te flagrante dingen zeggen of doen die tegen Jezus ingaan – alhoewel …
maar betekent dat dan dat wij wél knielen om de anderen – álle anderen, ook wie ‘onder’ ons staat, ook wie ons verloochent en verraadt, ook wie ‘met vuile voeten’ door het leven gaat (al of niet letterlijk) – de voeten te wassen?
Zijn wij niet in veel gevallen nogal halfslachtig: noch het een, noch het ander …?
Welk beeld geven wij dan van hem mee als wij in zijn naam gezonden worden?

 

Joh.20,24-29 (3/07/2023)

24     Maar Tomas, die ‘de tweeling’ wordt genoemd,
       één van de twaalf,
       was niet bij hen toen Jezus kwam.
25    De andere leerlingen zeiden hem:
       “We hebben de Heer gezien!”
       Maar hij zei tegen hen:
       “Als ik in zijn handen de inslag van de spijkers niet zie
       en er mijn vingers in kan steken,
       en als ik mijn hand niet in zijn zijde kan leggen,
       hoe kan ik het dan vertrouwen?”
26    Acht dagen later waren zijn leerlingen weer bijeen
       en nu was Tomas er wel bij.
       Jezus kwam – terwijl de deuren gesloten waren – in hun midden
       en zei: “Vrede voor jullie!”
27    Daarna zei hij tegen Tomas:
       “Kom met je vinger, kijk naar mijn handen,
       kom met je hand en leg die in mijn zijde.
       Wees niet wantrouwig, maar vertrouw!”
28    Tomas antwoordde hem: “Mijn Heer en mijn God!”
29    Jezus zei hem:
       “Omdat je mij gezien hebt, ben je gaan vertrouwen.
       Gezegend wie niet gezien heeft én vertrouwen!”

De apostelen kregen blijkbaar een eigen opdracht te vervullen. Petrus weidde de lammeren en werd de rots voor zijn Kerk. Paulus ging op pad ter ondersteuning en verkondiging naar gemeenschappen ver weg, … Maar wat is er weggelegd voor de (ongelovige?) Tomas?
Wanneer alle anderen vol enthousiasme vertellen over hun ervaring, is hij het die twijfelt en niet durft te vertrouwen zonder gezien te hebben. Zou dat zijn taak geweest zijn? Het kruis van de twijfel op nemen en ook met dit kruis toch nog Jezus blijven volgen.
Misschien zit de kracht van ons geloof niet in de onweerlegbaarheid van onze overtuiging, maar in het vermogen om ook alle twijfels en onzekerheden te verdragen, het niet-weten? Geloven is immers ook te midden van het niet-weten toch de hoop vast houden en het vertrouwen in de barmhartigheid en de liefde van G-d. Misschien is dat wel de roeping van Tomas: het geloof dat geboren wordt uit de aanraking van de wonden, niet tot bezit maken of inkapselen als zeker weten, maar op weg blijven gaan doorheen alle onzekerheden.

Joh.13,16-20 (07/5/2020)

Nadat Jezus de voeten van zijn leerlingen had gewassen zei hij tot hen: Voorwaar, voorwaar, ik zeg u:
een dienaar staat niet boven zijn heer en een gezant niet boven degene die hem gezonden heeft.
Wanneer gij dit beseft: zalig gij als gij er naar handelt. Ik kan dit niet van u allen zeggen.
Ik weet wie ik heb uitgekozen, maar het Schriftwoord moet vervuld worden: Die mijn brood eet, heft zijn hiel tegen mij op.
Nu reeds zeg ik het u, voordat het gebeurt, opdat gij wanneer het gebeurt, zult geloven dat ik het ben.
Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: wie hem aanvaardt, die ik zal zenden, aanvaardt mij, en wie mij aanvaardt, aanvaardt hem, die mij gezonden heeft.'

 Het gebaar van de voetwassing is een eindeloos rijk en diep gebaar. In de korte en soms wat duistere woorden die Jezus erop laat volgen, horen we toch een aantal verstrekkende consequenties.
Waar wij als Christen dit gebaar zoeken na te volgen, houden we daar misschien best rekening mee.
Ten eerste: áls het ons al lukt elkaar de voeten te wassen, dan doen wij dit alleen als gezánt. Alleen als ons gebaar verwijst naar Jezus, heeft het zin en betekenis.
Als het alleen verwijst naar onszelf, dan slaat het nergens op. (zie het commentaar van gisteren)
Ten tweede: We mogen er rustig van uitgaan dat als wij wat voeten kunnen wassen, wij ook wel eens een hiel in het gezicht zullen krijgen.
Goedheid wordt in onze mensenwereld nu eenmaal niet altijd met goedheid beantwoord. (Jezus wist hiervan mee te spreken)
En ten derde: Waar wij Jezus én zijn gebaar van de voetwassing ter harte nemen, mogen wij er ook op rekenen dat wij daar niet zomaar alleen voor staan.
Hij belooft ons zijn Geest: een Geest die we zullen ontvangen én in wie we alvast mogen leven!

 

Joh.1,19-28 (2/01/2024)

19     En dit is het getuigenis van Johannes,
       toen de Joden uit Jeruzalem
       enige priesters en Levieten [tempeldienaars] afvaardigden
       om hem te vragen: Wie ben jij?
20     Hij verklaarde met klem:
       “Ik ben de gezalfde niet!”
21     Ze vroegen hem: “Maar wie ben je dan?
       ben je Elia?” – Hij zei: “Ik ben niet Elia.”
       “Ben je de profeet?” – Hij zei: “Nee.”
22    “Maar wie ben je dan?
       dat wij een antwoord kunnen geven
       aan wie ons gezonden hebben.
       Wat zeg je over jezelf?”
23    “Ik, ik ben de stem
       van iemand die roept in de woestijn:
       Richt de weg van de Heer! [Jes.10,3],
       zoals de profeet Jesaja heeft gezegd.
24    Ook waren er afgezanten van de farizeeën.
25    Zij vroegen hem:
       “Waarom doop je dan,
       als je niet de gezalfde bent,
       noch Elia, noch de profeet?”
26    Johannes antwoordde:
       “Ik doop in water.
       Midden onder jullie staat hij
       van wie jullie geen weet hebben,
27    de na mij komende
       die vóór mij is geworden,
       van wie ik niet waard ben
       zelfs maar de riem van zijn schoen los te maken.”
28    Dit alles gebeurde in Betanië over de Jordaan,
       waar Johannes doopte.

Tot driemaal toe vragen enkele Levieten (de clerus) aan Johannes: “Wie ben jij?”. Zijn ze eigenlijk wel geïnteresseerd in zijn antwoord? Hun idee over hem is immers al gevormd, en dan breek je daar niet zomaar doorheen. Tot driemaal toe probeert Johannes hun beeld bij te stellen. Telkens wordt zijn antwoord korter en korter. De anderen lijken niet te luisteren. Ze staan niet open voor wat hij hen te zeggen heeft.
We weten het allemaal: open en onbevangen naar mensen toestappen en hen écht beluisteren, is niet van-zelf-sprekend, integendeel!
Johannes is nochtans duidelijk: Het gaat niet over hem. Hij richt de aandacht op degene om wie het wel moet gaan. Dat is wat hij te doen heeft: Stem zijn in de stilte van de woestijn, de weg van de Heer aanwijzen, om dan een stap opzij te zetten.
Hoe mooi zou het zijn als er in 2024 ruimte en openheid zou groeien zodat mensen zich gehoord zouden weten in datgene waar het in het leven écht over gaat!

Joh. 13,21-33;36-38 (07/4/2020)

Toen Jezus met zijn leerlingen aan tafel aanlag, werd hij diep bedroefd en verklaarde: 'Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: een van u zal mij overleveren.'
De leerlingen keken elkaar aan, in het onzekere wie hij bedoelde. Een van de leerlingen, degene die door Jezus bemind werd, lag dicht tegen Jezus aan.
Simon Petrus gaf hem een teken en vroeg hem: 'Wie bedoelt hij?' Toen leunde deze tegen Jezus’ borst en zei: 'Heer, wie is het?' Jezus antwoordde:
'Hij is het aan wie ik het stuk brood zal geven dat ik ga indopen.' Na het stuk brood te hebben ingedoopt, reikte hij het toe aan Judas Iskariot.
En toen Judas dit had aangenomen voer de satan in hem. Jezus zei hem: 'Wat gij te doen hebt doe dat spoedig.' Maar niemand van de aanliggenden begreep waarom hij dit tot hem zei.
Omdat Judas de beurs hield, meenden sommigen dat Jezus hem opdroeg: Koop wat wij voor het feest nodig hebben, of dat hij iets aan de armen moest geven.
Toen hij het stuk brood had aangenomen, ging hij terstond weg. Het was nacht.
Na zijn vertrek zei Jezus: 'Nu is de Mensenzoon verheerlijkt en God is verheerlijkt in hem. Als God in hem verheerlijkt is zal God ook hem in zichzelf verheerlijken, ja,
hij zal hem spoedig verheerlijken. Kinderen, nog maar kort zal ik bij u zijn. Gij zult mij zoeken, en zoals ik tot de Joden gezegd heb: Waar ik heen ga kunt gij niet komen,
zo zeg ik het thans tot u.' Simon Petrus zei tot hem: 'Heer, waar gaat gij naar toe?' Jezus gaf hem ten antwoord: 'Waar ik heenga kunt gij mij nu niet volgen, later wel.'
Petrus vroeg hem: 'Heer, waarom kan ik u niet terstond volgen? Mijn leven zal ik voor u geven.' Jezus antwoordde: 'Uw leven zult gij voor mij geven?
Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: nog eer de haan kraait zult gij mij driemaal verloochend hebben.'

Opnieuw wordt er maaltijd gehouden. Vrienden onder elkaar. En Jezus weet dat twee van hen op het punt staan hem te laten vallen. Hij spoort hen aan te doen wat moet gedaan.
Drie onder hen trekken mijn aandacht.
Johannes die duidelijk geniet van de liefde van zijn vriend. Er staat wel degelijk dat het Jezus is die van hem houdt (niet omgekeerd).
Een oproep om te Leven-IN-vertrouwen, weet hebbende van zijn Liefde voor mij!
Judas die in bezit genomen wordt van het kwaad. Wanhopig worstelt hij met alle verwachtingen die door zijn hoofd spelen.
Durf ik in de spiegel te kijken die Judas mij voorhoudt?
En tenslotte Petrus die vastberaden aankondigt dat hij zijn leven wil geven voor Jezus en hem reeds bij het opgaan van de zon verloochent. Jezus is hem ontzettend dierbaar.
Wil hij diegene die hem het meest dierbaar is beschermen? Is het dat wat hem leidt? Zijn vriendschap niet te grabbel gooien voor spot en leedvermaak?
Moet die Liefde nog meer verankerd worden om het ten volle te durven Léven, het uit te schreeuwen? En ik?

Joh.3,22-30 (13/01/2024)

22    Hierna [na het gesprek met Nicodemus in Jeruzalem]
       ging Jezus met zijn leerlingen naar de landstreek van Judea.
       Hij verbleef daar enige tijd met hen
       en doopte er.
23    Maar ook Johannes doopte er,
       in Enan, dicht bij Salem,
       omdat daar veel water was.
       Men kwam en werd gedoopt,
24    want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen.
25    Er ontstond een discussie
       vanuit de leerlingen van Johannes met een Jood
       over reiniging.
26    Ze kwamen naar Johannes:
       “Meester, diegene die bij jou was aan de overzijde van de Jordaan,
       over wie je toen getuigde,
       kijk, nu doopt hij
       en allen gaan naar hem!”
27    Johannes antwoordde:
       “Geen mens kan zich ook maar iets toe-eigenen
       als het hem niet gegeven wordt uit de hemel.
28    Jullie zijn zelf mijn getuigen
       dat ik heb gezegd:
       Niet ik ben de gezalfde [christos-messiah],
       maar ik ben gezonden voor hem uit.
29    Wie de bruid heeft,
       is de bruidegom.
       Maar de vriend van de bruidegom,
       die naast hem staat
       en zijn stem hoort,
       is vol vreugde om de bruidegom.
       Welnu, met deze vreugde ben ik vervuld.
30    Hij moet groter worden, ik kleiner.”

Onder Johannes’ leerlingen ontstaat er on-vrede: ze zien dat ook Jezus bezig is met dopen en dit roept spanning op en onenigheid. Johannes blijft buiten die vermeende concurrentiepositie: ‘Geen mens kan zich ook maar iets toe-eigenen als het hem niet gegeven wordt uit de hemel’. Wat er in de doop gebeurt, is niet maakbaar door welke mens ook, het is iets tussen hemel en aarde, het heeft met G-d van doen. De jaloezie die de leerlingen in zich dragen en hen bezet houdt, maakt het onmogelijk om iets nieuws toe te laten. Johannes daarentegen is vrij van die jaloezie. Hij wijst opnieuw van zich weg, naar Jezus.
Het is groots, als je op deze wijze klein kunt zijn, of: kleiner durft te worden om ruimte te maken voor een ander. Het is tegendraads – tegen alles wat onze tijdsgeest ons leert – om jezelf uit het centrum te plaatsen en een ander alle krediet te geven. Het is vol geestkracht om in die ander G-d aan het werk te zien en te herkennen dat G-ds Geest door die ander mensen heel maakt. Daarin proef ik een belangeloze liefde waar ik jaloers op ben.