Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Lc.13,31-35 (31/10/2024)

31    Op datzelfde moment
      kwamen er enkele farizeeën tegen hem zeggen:
      “Trek van hier weg,
      want [de Joodse vazal-vorst] Herodes wil je doden.”
32    Maar hij zei tegen hen:
      “Ga weg en zeg tegen die vos:
      Kijk! Ik verdrijf demonen
      en volbreng genezing,
      vandaag en morgen,
      en op de derde dag zal ik zelf volbracht worden.
33    Daarom móet ik verder trekken,
      vandaag, morgen én de volgende dag,
      want het is ondenkbaar
      dat een profeet zou omkomen buiten Jeruzalem.”
34    “Jeruzalem, Jeruzalem!,
      dodende de profeten
      en stenigend wie tot jou gezonden zijn …
      Hoe dikwijls heb ik je kinderen willen verzamelen
      zoals een kloek haar broedsel onder haar vleugels,
      maar jullie hebben niet gewild …”
35   “Kijk! Jullie huis wordt leeg aan jullie overgelaten.
      Voorwaar, ik zeg jullie:
      Je zult mij niet zien tot de tijd komt dat je zegt:
      Gezegend wie komt in de naam van de Heer.”

In deze passage zijn het de farizeeën die zich zorgen maken om Jezus. Ze waarschuwen hem dat het te gevaarlijk wordt om door te gaan. Maar Jezus wil niet luisteren. Hij kan niet anders dan doorgaan, zelfs als het lastig wordt (en dat is nog zacht uitgedrukt). Hij kiest er niet voor om halverwege om te keren. Van bij het begin van zijn openbare leven weet hij dat hij door zal gaan tot z’n missie volbracht is. Hij wil niet zwijgen en laat niet na om recht te doen ook al moet hij hiervoor zijn leven geven.
Hij wil zo graag zijn mensen G-ds rijk laten ervaren, maar zij lijken dit niet te willen. (Willen wij dat?) Hij hoopt uit de grond van zijn hart dat ze – misschien ooit – kunnen inzien dat het leven niet om henzelf draait (niet uit eigen naam), maar dat G-d de levensrichting aanwijst (in de naam van de Heer). In zijn Naam begint en eindigt alles! Als we dat onder ogen durven zien zal ons leven gezegend zijn.

Lc.14,12-14 (4/11/2024)

12    En tegen degene die hem had uitgenodigd, zei Jezus:
       “Wanneer je een gastmaal inricht,
       nodig dan niet je vrienden of broers uit,
       ook niet je verwanten of rijke buren,
       want zij kunnen op hun beurt jou uitnodigen
       en zo krijg je terugbetaling.
13    Maar als je een gastmaal inricht,
       nodig dan armen, gebrekkigen, lammen en blinden uit.
14    Gezegend zul je zijn!,
       want zij hebben niets om je terug te geven.
       Het zal je teruggegeven worden
       in de opstanding van de rechtvaardigen.

Jezus is te gast bij een Farizeeër thuis. Het was gebruikelijk om elkaar uit te nodigen na het tempelbezoek. Jezus weet dat de keuze van genodigden vaak gebaseerd is op wat de gastheer ervoor terug kan krijgen. Wanneer mensen echter alleen vanuit zichzelf denken en voor zichzelf kiezen, blijft er weinig ruimte over om oog te hebben voor de ander. Dit is een tijdgeest die ons niet vreemd is: je moet immers voor jezelf zorgen, voor jezelf opkomen en bij twijfel voor jezelf kiezen. Daar is op zich niets mis mee, maar Jezus gaat hier op zijn eigen manier stevig tegenaan.
Hij daagt hen uit om zich te bevrijden uit de beperkte sociale kring waarin zij opereren, en hun kijk op het leven te verruimen door ook de zogenaamd ‘rafelrand-mensen’ aan tafel uit te nodigen – mensen die geen gunsten kunnen teruggeven. Je zult gezegend zijn als je je opent voor de ander en oog hebt voor wie niets heeft. Houd de kring van intimi open voor wie er onverwachts binnenkomt. Want in de liefdevolle openheid naar de ander begint het Rijk van G-d.

Lc.14,15-24 (5/11/2024)

15    Eén van de tafelgenoten hoorde dit en beaamde:
       “Gezegend wie mag maaltijd houden in het koninkrijk van God!”
16    Jezus antwoordde hem:
       “Iemand richtte een groot gastmaal in en had veel mensen uitgenodigd.
17    Op het uur van het gastmaal
       zond hij zijn dienaar
       om de genodigden te melden:
       “Kom, alles is bereid.”
18    Maar onverwacht begonnen zij allen zich te verontschuldigen:
       “Ik heb een akker gekocht
       en ik moet die gaan bekijken;
       ik vraag je mij te willen verontschuldigen.”
19    “Ik heb vijf ossenspannen gekocht
       en moet die gaan proberen;
       verontschuldig mij.”
20    “Ik ben pas getrouwd,
       daarom kan ik niet komen.”
21    Bij thuiskomst meldde de dienaar dit aan zijn heer.
       Die werd woedend en zei nu tegen zijn dienaar:
       “Ga vlug naar de pleinen en stegen van de stad.
       De armen en gebrekkigen, de lammen en de blinden,
       breng ze hier binnen!”
22    De dienaar zei:
       “Heer, wat je opgedragen hebt, is gebeurd, en nog is er plaats.”
23    De heer zei tot de dienaar:
       “Ga naar de wegen en paden buiten de stad
       en nodig de mensen met aandrang uit binnen te komen,
       zodat mijn huis vol raakt.
24    Want ik zeg jullie:
       Niemand van wie uitgenodigd waren,
       zullen proeven van mijn gastmaal.”

G-d nodigt ons uit. De uitnodiging ligt al in onze brievenbus. De vraag is: zijn we geïnteresseerd? Zijn we bereid om naar het koninkrijk van G-d te gaan? Willen we tijd maken voor dat grotere geheel en erin gaan leven?
Vaak verzinnen we excuses. We hebben het te druk. De aantrekkingskracht van het aardse is enorm sterk, zo sterk dat er geen tijd meer is om het hemelse te ont-dekken. Er is weerstand, we verstoppen ons en vluchten weg in al onze ikkige doenerigheid.
Zou het kunnen dat “maaltijd houden in het koninkrijk van God” juist niet gaat over ‘doen’, maar over ‘zijn’? Dat dit ‘zijn’ de realiteit is waarin we bedoeld zijn om te leven?
Als dat zo is, begint het bij de moed om te luisteren en in te gaan op zijn uitnodiging. Dan kunnen we ontdekken dat er Iemand is die al van eeuwigheid op ons wacht: Hij die is. Hij wacht op ons tot we de ruimte van ‘doen’ loslaten en binnengaan in de ruimte van ‘zijn’ als genodigde, als ‘zijn-met’. En daar, aan die maaltijd, in die ontmoeting, mogen we ont-dekken wat Léven is.

Lc.17,20-25 (14/11/2024)

20    De Farizeeën vroegen hem nu
       wanneer het rijk van God zou komen.
       Hij antwoordde hen:
       “Het koninkrijk van God komt niet zintuigelijk observeerbaar.
21    Je kunt niet zeggen:
       Kijk, hier!, of: Kijk, daar!
       Want het koninkrijk van God is binnenin jullie.”
22    Tegen zijn leerlingen zei hij nu:
       “Er zullen dagen komen
       dat jullie zullen wensen één dag van de mensenzoon te zien,
       maar je zult die niet zien.
23    Men zal tegen jullie zeggen:
       Kijk, hier!, of: Kijk, daar!
       Ga daar niet heen; volg ze niet.
24    Want zoals de bliksem de hemel verlicht
       van het ene eind tot het andere,
       zo zal het ook zijn op de dag van de mensenzoon.
25    Maar eerst moet hij veel lijden,
       verworpen worden door de mensen.”

De Farizeeërs stellen Jezus een eenvoudige vraag: "Wanneer komt het Koninkrijk van God?" Maar zijn antwoord is allesbehalve eenvoudig. Hij vertelt hen niet wanneer het koninkrijk zal komen, omdat dat voor hem niet de essentie is. Door de komst van het Koninkrijk vast te willen leggen in de toekomst, missen ze de werkelijke boodschap: het Koninkrijk is hier en nu, aanwezig in ieder van ons! We hoeven niet te wachten tot het koninkrijk komt; het is al aanwezig, diep van binnen in onze zielen. Jezus zegt: kijk niet naar de toekomst, zoek niet naar uiterlijke tekens. Kijk naar binnen, in jezelf. Het koninkrijk van G-d komt tot leven daar waar G-ds aanwezigheid zichtbaar wordt, zelfs in deze gebroken wereld. Te midden van de brokstukken ís hij, bemint hij en roept hij ons op.
Dit ‘aanwezig weten’ zal steeds vanzelfsprekender worden naarmate je je eraan overgeeft. Het zal de stille innerlijke vrede zijn die je drijft in alles wat je doet en laat.

Lc.17,26-37 (15/11/2024)

26    “Zoals het gebeurde in de dagen van Noach,
       zo zal het ook zijn in de dagen van de mensenzoon:
27    Ze aten en dronken, ze huwden en werden gehuwd,
       tot op de dag dat Noach binnenging in de ark
       en de overstroming kwam die allen verdelgde.
28    En zoals het gebeurde in de dagen van Lot:
       Ze aten en dronken,
       kochten en verkochten, ze plantten en bouwden,
29    tot op de dag dat Lot wegtrok uit Sodom
       en het vuur en zwavel regende die allen verdelgde.
30    Zo zal het zijn op de dag
       dat de mensenzoon wordt geopenbaard.
31    Op die dag:
       Wie op het dak is, terwijl zijn goederen in huis zijn,
       moet niet naar beneden om ze mee te nemen;
       of wie op het veld is,
       moet ook niet omkeren naar wat achter hem ligt.
32    Her-inner je de vrouw van Lot
       [die bij hun vlucht uit Sodom achteromkeek en versteende].
33    Wie ook maar tracht zijn leven te redden,
       zal het verliezen;
       maar wie zijn leven verliest,
       zal het tot leven wekken!
34    Ik zeg jullie:
       In die nacht zullen er twee zijn in één bed:
       de één zal worden meegenomen, de ander achtergelaten.
35    Er zullen er twee aan het malen zijn op één plek:
       de één zal worden meegenomen, de ander achtergelaten.
36    Er zullen er twee zijn op het veld:
       de één zal worden meegenomen, de ander achtergelaten.
37    Zij reageerden: “Waar, Heer?”
       Hij zei hen: “Waar het kadaver ligt, verzamelen zich de gieren.”

Gisteren lazen we over de zinloosheid van speculeren over hoe en wanneer de wereld zal vergaan. Laat die zorg los; het is tijdverspilling. Leef hier en nu, en kijk om je heen.
Vandaag waarschuwt de Evangelielezing ons om niet volledig op te gaan in de dagelijkse bezigheden van werken, slapen en ontspannen. Natuurlijk, deze dingen horen bij het leven, maar ze zijn niet het wezenlijke. Achter al deze activiteiten schuilt een veel diepere realiteit die we kunnen ont-dekken wanneer we ons leven richten op G-d.
Het is aan ons om te kiezen:
Weigeren we de plekken te zien waar doodsheid de overhand krijgt en ruimte krijgt om zich verder uit te breiden en steeds meer mensen aan te trekken? Dan zal er alleen meer ‘dood’ volgen.
Of hebben we het lef om te zien wat ‘doods’ is (geen leven geeft) in ons leven en het los te laten? Dan zal er ruimte komen om te Léven.

Lc.18,35-43 (18/11/2024)

35    Jezus naderde Jericho.
       Een blinde zat langs de weg te bedelen.
36    Toen die de doortrekkende menigte hoorde,
       vroeg hij wat er aan de hand was.
37    Ze zeiden hem dat Jezus van Nazareth voorbijkwam.
38    Hij schreeuwde:
       “Jezus, zoon van David, ontferm je over mij!”
39    Degenen die voorop liepen
       legden hem het zwijgen op,
       maar hij schreeuwde nog luider:
       “Zoon van David, ontferm je over mij!”
40    Jezus bleef staan
       en beval
       dat hij bij hem gebracht zou worden.
       Toen hij naderbij gekomen was,
       stelde hij hem de vraag:
41    “Wat wil je dat ik je doe?”
       “Heer, dat ik weer kan zien!”
42    “Zie weer, zei Jezus,
       je vertrouwen heeft je behoed.”
43    En onmiddellijk kon hij weer zien
       en volgde Jezus, God lovend.
       Iedereen die dit gezien had,
       loofde God.

Wat mij in dit Evangeliefragment fascineert, is de kracht, de vastberadenheid, maar vooral het vertrouwen waarmee de blinde man voor zichzelf opkomt. Zijn vertrouwen in de bevrijdende en helende kracht van Jezus is zo groot dat hij, ondanks het feit dat hij telkens aan de kant gezet wordt, blijft volharden, zelfs wanneer anderen proberen hem het zwijgen op te leggen. Hij eist de aandacht op, omdat hij ‘weet’ dat G-d hem zal genezen. En dan gebeurt het: hij wordt gehoord en er volgt een kort gesprek. Zijn diepste verlangen om genezen te worden wordt uitgesproken, gehoord en vervuld. Je zou voor minder dankbaar zijn en meegaan met de man die dit verlangen tot vervulling heeft gebracht.
De vraag die we ons hierbij kunnen stellen, is of wij ons bewust zijn van ons diepste verlangen en of we realiseren waar we misschien genezing nodig hebben. En als we dat beseffen, durven we dan uit onze slachtofferrol te stappen en, tegen de stroom in, vol vertrouwen naar Jezus toe te gaan?