Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Lc.8,16-18 (23/09/2024)

16    Niemand die een lamp aansteekt,
       bedekt haar of zet haar onder een bed,
       maar hij plaatst haar op een staander,
       zodat al wie binnenkomt het licht ziet.
17    Want niets is verborgen
       dat niet zichtbaar zal worden;
       niets is geheim dat niet bekend en openbaar zal worden.
18    Kijk dus uit hoe jullie luisteren!
       Want wie [de houding van de leerling] heeft,
       hem zal [de kennis van Gods koninkrijk] gegeven worden.
       En wie niet [de houding van de leerling] heeft,
       hem zal zelfs nog ontnomen worden
       wat hij dacht [aan kennis over Gods koninkrijk] te hebben.

De kleine lettertjes die hier in deze vertaling tussen vierkante haakjes bijgeschreven staan, staan niet letterlijk in de originele tekst, maar expliciteren wel de ‘toon’ van de gebruikte woorden en de context.
Het “wie heeft …” gaat níet over materiële goederen, ook al heeft de geschiedenis dat er vaak wel van gemaakt. (Zelfs in de economie is het helaas bekend als ‘het matteüseffect’!) Wel gaat het over een innerlijke houding, een ingesteldheid die zich tegelijk ook vertaalt naar onze daden.
Die ingesteldheid – de houding van de leerling – vertolkt Jezus met het beeld van de lamp. Aan de leerling is het niet om zelf het licht te zijn, wel om G-ds licht te laten schijnen in zijn of haar omgeving.
En wie dát licht laat schijnen, zal meer en meer beginnen zien waar G-ds koninkrijk over gaat. Die zal in verborgen hoeken en kanten kunnen zien hoe G-ds Woord vruchtbaar wordt, ook op plaatsen waar je het misschien niet verwacht.
(Wie alleen maar éigen licht laat schijnen, zal steeds meer duisternis vinden …)

Lc.8,19-21 (24/09/2024)

19    Nu kwamen Jezus’ moeder en broers naar hem toe,
       maar ze konden niet bij hem geraken door de menigte.
20    Daarom werd er aan hem bericht:
       “Je moeder en broers staan buiten en willen je zien.”
21    Hij richtte zijn antwoord aan allen:
       “Mijn moeder en mijn broers zijn zij
       die het woord van God horen én het doen.”

Het is een lastige realiteit dat christen-zijn soms op gespannen voet kan komen te staan met familierelaties. Let wel dat er staat: kán. Het is – gelukkig – geen automatisch of noodzakelijk gevolg. Maar het kan dus wel gebeuren dat wat je uit je opvoeding door je familie meekreeg, niet helemaal strookt met wat christen-zijn is, of dat een Christen in een familiale context leeft die er andere keuzes en principes op nahoudt. – Wat in onze dagen vrij vaak voorkomt.
Dat is behoorlijk lastig en vraagt veel wijsheid om op een gepaste manier mee om te gaan. Jezus wijst zijn familie nooit af. Wel geeft hij hen niet altijd de tijd met hem die ze misschien zouden wensen.
Troostvol is ook te lezen hoe er onder Christenen een nieuwe familie kan ontstaan. We kennen het adagium: Hoe meer en hechter we G-d erkennen als ‘vader’, hoe meer en hechter we ‘broer en zus’ worden van elkaar! Christenen doen er dus goed – Go(e)d! – aan zorg te dragen voor elkaar, al zeker waar bloedbanden weinig steun geven.

Lc.9,1-6 (25/09/2024)

     Nu riep hij zijn twaalf leerlingen bijeen
       en gaf hen de kracht en de bevoegdheid
       over alle demonen en om ziekten te genezen.
     Hij zond hen uit
       om het koninkrijk van God te verkondigen
       en om zieken te helen.
     Hij zei tegen hen:
       “Neem niets mee op de weg:
       geen stok, geen reistas, geen brood,
       geen geld, geen twee stel kleren.
     In welk huis je ook onderdak krijgt,
       verblijf daar tot je weer verder gaat.
     En overal waar ze jullie niet ontvangen,
       ga weg uit die stad
       en schud ook het stof van je voeten,
       als getuigenis tegen hen.”
     Ze gingen op weg door de dorpen
       terwijl ze het Goede Nieuws verkondigden
       en overal zieken heelden.

Lucas, volgens de traditie de arts onder de evangelisten, besteedt veel aandacht aan de taak van de Christen om mensen ‘heel’ te maken. Onze taal kende – helaas vroeger – ook de term ‘heelmeester’. ‘Genezen’ heeft immers met veel meer van doen dan met alleen fysiek herstel. Altijd is de héle mens in het geding, en als er iets misloopt, moet altijd de héle mens opnieuw ‘ge-heeld’ worden. Jezus wist het, Lucas wist het, Christenen de tijden door – en ook wel andere godsdiensten – wisten het, … Vandaag dreigen we het wat kwijt te raken …
Daarom zend Jezus vandaag óns uit “om het koninkrijk van G-d te verkondigen en om – je kunt ook lezen: door – zieken te genezen.”
Gemakkelijk is dat niet, maar dat gaat voornamelijk over het op stap dúrven gaan. De kracht tot heling is G-ds kracht en die krijgen we gewoon mee. Maar wij moeten de moed hebben om te vertrekken, met alleen dat vertrouwen dat G-d ons zal leiden en voorzien van wat we nodig hebben. En ja, onbegrip en tegenkanting zullen ook wij ontmoeten. Maar er zijn mensen die wachten op ons – ook vandaag – om ge-heeld te worden …

Lc.9,7-9 (26/09/2024)

     Alles wat er door Jezus gebeurde
       kwam nu ter ore aan de tetrarch Herodes.
       Hij raakte hevig verontrust
       omdat door sommigen gezegd werd
       dat Johannes [de doper] was opgestaan uit de doden.
     Sommigen zeiden dat Elia [de profeet die zou terugkeren] verschenen was,
       anderen dat een van de vroegere profeten was opgestaan.
     Maar Herodes zei:
       “Johannes heb ik onthoofd.
       Wie is dat dan over wie ik zulke dingen hoor?”
       En hij zocht naar een mogelijkheid om hem te zien.

Hoewel Herodes niet veel meer dan een vazal van de Romeinse overheerser was, beschouwde hij zichzelf graag als een echte Joodse koning. Oproer had hij liever niet, om de Romeinen niet te verontrusten. Maar een zekere religieuze gevoeligheid vanuit zijn traditie had hij blijkbaar wel. Als er ophef ontstaat over het optreden van een zekere Jezus uit Nazareth, dan moest dat enerzijds de kop in gedrukt worden, maar anderzijds toch bekeken worden in het licht van het optreden van de profeten van oudsher in Israël.
Herodes zag het wel dat profeten meer dan eens zelfs koningen de les spelden over hoe het met hun beleid gesteld was. Onverschrokken, want geleid door G-ds Geest, durfden ze erop wijzen als het beleid eerder ‘richting macht en rijkdom’ verliep dan ‘richting G-d en zijn mensen’.
Herken ik de profeten in míjn leven, en durf ik werkelijk naar hen te luisteren hoe het met de richting van mijn leven gesteld is? – En durf ik ook zelf profeet, geleid door G-ds Geest, te zijn?

Lc.9,43b-45 (28/09/2024)

43b   Allen stonden verwonderd over alles wat hij deed
       [na de genezing van een bezeten jongen],
       maar Jezus zei tot zijn leerlingen:
44    “Knopen jullie dit goed in je oren:
       De mensenzoon moet overgeleverd worden
       in de handen van de mensen.”
45    Maar zij begrepen deze woorden niet
       – ze waren verborgen, zodat zij ze niet bevatten –
       en durfden er hem niet naar vragen.

Iedere keer weer zien we het gebeuren: het goede roept kwade reacties op! Dat zien we flagrant bij Jezus gebeuren: hij heelt mensen, en toch zijn ze er op uit om hem te doden. Dat zien we even goed de tijden door, en dus ook in onze tijd: wie werkelijk, vanuit een zuiver hart, iets goeds doet, zal al rap wrevel en ongenoegen opwekken, uiteraard niet bij de geheelde zelf, die ‘voelt’ wel de echtheid van het gebeuren, maar vooral bij de omstaanders.
Hoe komt dat?
Werkelijke goedheid heeft altijd iets van een ‘surplus’: het móet niet, noch uit burgerlijke plicht noch uit innerlijke drang, ik geef het als vrije gave. Per definitie stelt dat dus ‘de gewone gang van zaken’ in vraag. Zonder daar op uit te zijn, houdt de goed-doener de omstaanders een spiegel voor, als een uitnodiging om die weg ook op te gaan. – En dan wordt het natuurlijk warm …
Een ‘oer-menselijk’ gegeven dus, waarin Jezus radicaal koos om daartegenin de logica van de goddelijke liefde voorop te stellen, wat de tegenreacties ook zouden worden. Nu aan mij, in zijn spoor …

Lc.9,51-56 (1/10/2024) 

51    Nu gebeurde het,
       toen de dagen van zijn erkenning vervuld zouden worden,
       dat Jezus vastberaden
       zijn weg ging naar Jeruzalem.

52    Hij zond boden voor zich uit.
       Die kwamen in een Samaritaans dorp
       om zijn komst voor te bereiden.
53    Maar zij wilden hem niet ontvangen
       omdat zijn weg ging naar Jeruzalem.
54    De leerlingen Jakobus en Johannes reageerden hierop:
       “Heer, wil je dat wij vuur van de hemel afroepen
       om op hen neer te komen en hen te verteren,
       zoals ook [de profeet] Elia gedaan heeft?” [2Kon.1,9-15]
55    Maar Jezus keerde zich af
       en wees hen op strenge toon terecht:
       “Jullie beseffen niet welke geest in jullie leeft!
56    De mensenzoon is niet gekomen
       om mensen verloren te doen gaan,
       maar om ze te behoeden.”
       En zij trokken naar een ander dorp.

Dit is dé scharnierpassage uit het Lucasevangelie. Tot nu toe gebeurde zijn verkondiging in het gebied van Galilea, een buitenprovincie. Vanaf nu gaat het richting Jeruzalem, de hoofdstad.
Niet voor niets staat er dat hij dat “vastberaden” deed. In Galilea was al snel duidelijk geworden dat zijn manier van spreken en handelen weerstand opriep, niet zozeer bij het gewone volk, maar juist bij de religieuze overheden. Naar de hoofdstad trekken, was ‘naar het hol van de leeuw’ trekken. Maar Jezus had ondertussen wel door dat als hij werkelijk de bevrijdende weg wilde gaan, zoals die in de Schrift gewezen wordt, hij ‘moest’ dóórgaan, ook tot op dat kritieke punt waar zijn eigen leven op het spel zou staan.
De leerlingen die hij voor zich uit zendt, hebben het nog maar half door. Ja, radicaal en vurig willen ze wel zijn, maar dat Jezus’ radicaliteit ook zachtmoedigheid en niet-veroordelen inhield, dat moesten ze nog leren. In zijn Naam geen geweld!
Toch blijft Jezus ook niet in een dorp dat hem eigenlijk niet wil ontvangen … – daar valt over na te denken wat dat voor ons vandaag kan betekenen …