Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Lc.20,27-40 (20/11/2021)
Nu kwamen er naar Jezus enige van de sadduceeën,
die [als religieuze stroming voor wie enkel de eerste vijf boeken van de Schrift bepalend waren] tegenspreken dat er een opstanding [uit de dood] bestaat.
Ze vroegen hem: “Meester, Mozes heeft voor ons geschreven: Als iemands broer sterft en die had een vrouw maar bleef kinderloos, dan moet zijn broer diens vrouw huwen en nakomelingen verwekken voor zijn broer. [Deut.25,5-10]
Nu waren er zeven broers. De eerste huwde en stierf kinderloos. De tweede huwde haar, en de derde en zo lieten alle zeven geen kinderen na toen ze stierven. Het laatst stierf ook de vrouw. Die vrouw nu, bij de opstanding, van wie van hen wordt zij de vrouw, want alle zeven hebben haar toch als vrouw gehad?”
Jezus antwoordde hen: “De kinderen van deze tijd huwen en worden ten huwelijk gegeven, maar wie waardig geacht worden deel te hebben aan díe tijd van de opstanding uit de dood, huwen niet en worden niet ten huwelijk gegeven. Want ze kunnen ook niet meer sterven, want ze zijn aan engelen gelijk. Ze zijn kinderen van God nu ze kinderen van de opstanding zijn. Dát de doden opgewekt worden, heeft ook Mozes aangeduid bij de [Godsontmoeting bij de brandende] braamstruik wanneer hij God noemt: de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. [Ex.3,6] God is toch geen God van doden, maar van levenden? Ja, voor hem leven allen!”
Enige schriftgeleerden antwoordden daarop: “Meester, dat heb je goed gezegd”, en ze durfden hem niets meer te vragen.
In Jezus’ tijd was de discussie over het al of niet bestaan van een leven na de dood nog onbeslist. verschillende strekkingen binnen het Jodendom hielden er verschillende ideeën op na. We merken daar her en der sporen van in het Evangelie, zoals hier.
Jezus neemt duidelijk het standpunt in ‘pro’. Maar verder lijkt hij ons niet zoveel duidelijkheid te scheppen. Maar hoe kan het ook anders? Wij staan nu eenmaal compleet aan ‘de andere kant’, ’t is te zeggen: déze – onze – zijde van de dood. ‘Gene zijde’ is voor ons dus per definitie onkenbaar.
De termen ‘deze en gene zijde’ spreken echter zelf al van de ene duidelijkheid die Jezus wél zeer stellig verkondigt: Misschien zijn er twee zijden, maar er is maar één leven! En dat ene leven – de béide ‘helften’ – is gedragen door de Ene, Levende G-d!
Maar misschien moeten wij eerst weer kinderen worden – kinderen van G-d – om niet teveel met ons verstand zo’n Mysterie te willen doorgronden, maar alleen er ons door te laten dragen …?
Lc.21,34-36 (27/11/2021)
“Neem jezelf in acht!, dat je hart niet wordt bezwaard door brasserij en dronkenschap en door zorgen om je levensonderhoud, en dat die dag niet plots voor je komt te staan als een klapnet. Hij zal komen over allen op heel de wereld. Waak dan, op elk moment, en bid dat je standvastig mag zijn, deze dingen, die op het punt staan te gebeuren, zou ontvluchten en mogen standhouden voor de mensenzoon.”
Het verhaal gaat verder … want ook in woelige overgangstijden gaat het leven verder. De vraag is: hoe leef je te midden van die weerbarstige tijd? Wat staat je te doen?
Het is verleidelijk (en o zo menselijk) om vluchtwegen op te zoeken, de realiteit te ontvluchten. Je zou je kunnen verschuilen in een klein zelfgecreëerd wereldje waarin alles goed lijkt te gaan (leuke oppervlakkige dingen, facebookvrienden, games, alcohol, beleven van kickervaringen …). Alles lijkt beter dan de realiteit onder ogen te moeten zien.
Jezus echter hoopt dat we ons daarin niet laten meeslepen. Hij roept op om
Zijn advies is: “Bid en waak. Wees standvastig. Ontvlucht al dat soort al te menselijke reacties. Durf door te dringen tot de kern van de zaak – de bevrijdende boodschap – hoe lastig en confronterende die ook kan zijn. Leef geworteld in G-d!”
Lc.9,51-62 (26/06/2022)
Nu gebeurde het, toen de dagen van zijn erkenning vervuld zouden worden, dat Jezus vastberaden zijn weg ging naar Jeruzalem. Hij zond boden voor zich uit. Die kwamen in een Samaritaans dorp om zijn komst voor te bereiden. Maar zij wilden hem niet ontvangen omdat zijn weg ging naar Jeruzalem.
De leerlingen Jakobus en Johannes reageerden hierop: “Heer, wil je dat wij vuur van de hemel afroepen om op hen neer te komen en hen te verteren, zoals ook [de profeet] Elia gedaan heeft?” [2Kon.1,9-15] Maar Jezus keerde zich af en wees hen op strenge toon terecht: “Jullie beseffen niet welke geest in jullie leeft! De mensenzoon is niet gekomen om mensen verloren te doen gaan, maar om ze te behoeden.” En zij trokken naar een ander dorp.
Terwijl ze op weg waren [naar Jeruzalem] zei iemand tegen Jezus: “Ik zal je volgen, waar je ook gaat, heer!” Jezus antwoordde hem: “De vossen hebben holen en de vogels van de hemel hebben nesten, maar de mensenzoon heeft niets waar hij het hoofd kan neerleggen.”
Tot een ander zei hij zelf: “Volg mij.” Maar die zei: “Heer, sta mij toe eerst terug te gaan om mijn vader te begraven.” [Gen.50,5-14] Jezus antwoordde hem: “Laat de doden hun eigen doden begraven. Maar jij, ga en verkondig overal het koninkrijk van God.”
Nog iemand anders zei: “Ik zal je volgen, heer, maar sta mij toe eerst afscheid te nemen van mijn huisgenoten.” [1Kon.19,19-21] Jezus antwoordde hem: “Niemand die zijn hand aan de ploeg slaat en kijkt naar wat achter hem ligt, is geschikt voor het koninkrijk van God.”
Vandaag horen we het scharnierstuk uit het Lucas-Evangelie. Tot nu trok Jezus vooral rond in Galilea, zijn geboortestreek, en trok daar ‘al weldoende’ rond. Nu zien we hoe hij de steven wendt naar de politieke en religieuze hoofdstad Jeruzalem. Wat daar zou gebeuren, was toen al duidelijk zichtbaar: de oversten zouden zich tegen hem keren.
Dat dat zou uitlopen op zijn dood, was voorspelbaar. Dus bereidt hij zijn leerlingen hierop voor. Het leerlingschap komt a.h.w. in een tweede versnelling. Zijn ze er klaar voor, om in diepte te begrijpen wat er zal gebeuren én om daarna de fakkel over te nemen? Jezus gaat zelf vastberaden zijn weg, als levend voorbeeld voor zijn volgelingen, én hij windt er geen doekjes om dat dat volgelingschap niet simpel wordt, maar ze krijgen én de positieve geest mee, én de vóóruitkijkende uitdaging.
We weten uit het vervolg dat sommigen – de meesten – onderweg zullen afhaken, anderen aan het eind. Hoe ver zal ík meegaan?
Lc.10,25-37 (10/07/2022)
Toen stond er een zekere wetgeleerde op en vroeg Jezus, om hem uit te testen: “Meester, wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven?” Jezus antwoordde hem: “In de wet, wat staat daar geschreven? Hoe lees jij dat?” Hij antwoordde nu en zei: “Je zult de heer, je God, daadwerkelijk liefhebben, uit heel je hart en heel je wezen, uit heel je kracht en heel je verstand, en je naaste [de mensen rondom je] zoals jezelf.” [Deut.6,5; Lev.19,18] Jezus zei: “Terecht heb je dit geantwoord. Doe dit en je zult leven.” De wetgeleerde wilde echter zijn vraag verduidelijken en vroeg Jezus daarom nog: “Wie is ‘mijn naaste’?” [“Wie is er vervat in ‘de mensen rondom mij’?”] Toen vertelde Jezus het volgende:
Op zekere dag ging iemand van Jeruzalem naar Jericho. Onderweg werd hij door rovers overvallen. Ze schudden hem uit en sloegen hem en lieten hem halfdood achter. Toevallig kwam nu ook een priester op dezelfde weg. Toen hij de man in de gaten kreeg, ging hij hem aan de andere kant van de weg voorbij. Ook kwam er een tempelbedienaar langs. Hij ging kijken, maar ging hem ook aan de andere kant van de weg voorbij. Nu kwam er een Samaritaan [vreemdeling] op reis bij die plek. Hij zag de man en raakte diep bewogen. Hij kwam tot bij hem, verbond zijn wonden en goot er olie en wijn over. Dan tilde hij hem op zijn
eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en zorgde voor hem. ’s Anderendaags gaf hij twee daglonen aan de herbergier en zei hem: “Verzorg hem, en als je meer moet besteden: ikzelf zal het je bij mijn terugkomst betalen.”
Wat denk je: Wie van deze drie is de naaste geworden [Wie van deze drie heeft gestaan rondom] van de man die in de handen van de rovers viel?” De wetgeleerde antwoordde: “Degene die hem barmhartigheid heeft gedaan.” Jezus zei nu tegen hem: “Ga, en jij, doe evenzo!”
Dit is – naar het schijnt – het wereldwijd meest bekende verhaal van het christendom, dat dan ook ‘de godsdienst van de naastenliefde’ genoemd wordt. De wetgeleerde stelt dus een belangrijke vraag: “Wie is ‘mijn naaste’?” Hij vraagt van Jezus een definitie – afgrenzing – van wie daaronder valt, en dus ook wie níet.
Jezus antwoordt zoals we hem kennen: dogmatische definities zijn aan hem niet besteed. Hij vertelt ‘verhaaltjes’. Maar ‘verhaaltjes’ zijn snedig en houden verrassingen in. Met de drie personages die ten tonele komen kon de wetgeleerde nog denken zijn ‘definitie’ te krijgen: elk van de drie heeft redenen die bij de ander (het slachtoffer) liggen om zijn eigen gedrag te be-palen (= af te grenzen). Éigenlijk zeggen ze dus: Het ligt niet aan mij dat ik de ander niet kan helpen, hij valt buiten mijn definitie.
De Samaritaan laat zich niet doen door de definitie die hem aangeschreven wordt! En dat gooit roet in het eten van wie uitgaat van die definities. Ze zijn immers dus níet be-palend! Ik kán anders reageren! Wanneer?
Als ík naaste wíl zijn!
Lc.12,13-21 (31/07/2022)
Iemand uit de menigte rondom, zei nu: “Meester, zeg tegen mijn broer dat hij de erfenis moet delen met mij.” Jezus antwoordde hem: “Mens, wie heeft mij aangesteld over jullie
als rechter of verdeler?”
Hij ging verder tegen allen: “Zie toe en wacht je ervoor steeds meer te willen hebben! Want zelfs als iemand overvloed heeft, behoort zijn leven niet tot zijn bezit.”
En hij vertelde een gelijkenis:
“Het land van een zekere rijke had veel opgebracht. Hij overlegde bij zichzelf: “Wat zal ik doen, want ik heb niets om de oogst in op te slaan?” En hij zei: “Dit zal ik doen: Mijn bestaande schuren zal ik afbreken en grotere bouwen, mijn oogst en al mijn goederen kan ik daarin dan opslaan. En tot mezelf zal ik zeggen: Ik, ik heb vele goederen liggen, voor jaren ver. Rust uit, eet, drink, maak plezier.” Maar God zei tegen hem: “Verdwaasde! Nog deze nacht wordt je leven opgeëist. En alles wat je hebt voorbereid, voor wie is dat dan?”
Zo gaat het met wie schatten opslaat voor zichzelf, maar niet rijk is in God.
Familieruzies omwille van erfenissen, wie kent ze niet? Als het uit de hand loopt, stappen we ermee naar de vrederechter en dat is nu juist wat Jezus niet wil: rechter zijn. Hij is niet gekomen om geschillen op te lossen. ’t Enige dat hij kan en wil doen is een levenswijze voorhouden, een basisprincipe om uit te leven, nl: je leven is je gegeven niet met de bedoeling om schatten voor jezelf te verzamelen, maar om rijk te worden in G-d!
De rijkdom waar hij voor ijvert, heeft niets van doen met hebzucht (= steeds meer willen bezitten). Hoe veel je ook bezit, je leven bezit je nooit! - Een lastige gedachte om te doorleven in een maatschappij waar wetenschap en maakbaarheid hoogtij vieren.
Rijk zijn in G-d lijkt dus niets te maken te hebben met hoeveel of wat je bezit, maar rijk word je door het gekregen leven te breken en te delen. Dan zal je Léven in overvloed.
Lc.9,57-62 (28/09/2022)
Terwijl ze op weg waren [naar Jeruzalem] zei iemand tegen Jezus: “Ik zal je volgen, waar je ook gaat, heer!” Jezus antwoordde hem: “De vossen hebben holen en de vogels van de hemel hebben nesten, maar de mensenzoon heeft niets waar hij het hoofd kan neerleggen.”
Tot een ander zei hij zelf: “Volg mij.” Maar die zei: “Heer, sta mij toe eerst terug te gaan om mijn vader te begraven.” [Gen.50,5-14] Jezus antwoordde hem: “Laat de doden hun eigen doden begraven. Maar jij, ga en verkondig overal het koninkrijk van God.”
Nog iemand anders zei: “Ik zal je volgen, heer, maar sta mij toe eerst afscheid te nemen van mijn huisgenoten.” [1Kon.19,19-21] Jezus antwoordde hem: “Niemand die zijn hand aan de ploeg slaat en kijkt naar wat achter hem ligt, is geschikt voor het koninkrijk van God.”
Volgelingschap is er blijkbaar in allerlei soorten. Drie mini-roepingsverhalen; drie keer anders. Dat is op zich al ook voor ons ‘goed nieuws’. Ook ónze wijze van leerling zijn, mag gevarieerd zijn, elk naar zijn eigen aard – zoals het toch ook al van bij de schepping klonk!
Ook interessant om te zien is dat in deze gevarieerde roepingen er telkens een ander aspect van Jezus’ zending tot uiting komt. Hier is dat: het leven van een christen is sober, gaat niet over de dood maar over iets levends, en is per definitie toekomst-gericht.
Wat zou Jezus zeggen over het aspect dat in míjn roeping ligt? Zou dat ook zo’n wezenlijk element zijn, waarzonder ‘het koninkrijk van God’ eigenlijk niet kan? Ik denk dat we dat inderdaad zo moeten stellen! Wij zijn zo uniek geschapen dat elk van ons zijn eigen deel moet binnenbrengen in dat geheel van G-ds rijk. Alleen dan wordt het ‘heel’.
Van elk van de drie wordt niet gezegd wat hun antwoord was. Dat is natuurlijk om ons ons éigen antwoord te laten geven …