Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Mt.18,15-20 (10/09/2023)

15    Als je broer een fout begaat,
       ga erheen en wijs hem terecht
       – alleen onder jullie.
       Als hij naar je luistert,
       heb je je broer gewonnen.
16    Als hij echter niet luistert,
       neem dan nog één of twee mensen met je mee
       – omdat elk woord gestaafd wordt op grond van twee of drie getuigen. [Deut.19,5]
17    Als hij echter ook aan hen geen gehoor geeft,
       zeg het dan [pas] aan de gemeente [ekklesia/kerk],
       en als hij ook aan de gemeente geen gehoor geeft,
       moet hij voor jullie zijn als een heiden en tollenaar [een buitenstaander].
18    Amen, ik zeg jullie:
       Wat je zult binden op de aarde,
       zal gebonden zijn in de hemelen,
       en wat je zult vrij maken op de aarde,
       zal vrij gemaakt zijn in de hemelen.
19    Opnieuw zeg ik jullie:
       Als twee van jullie
       over wat voor zaak op aarde ook
       in overeenstemming iets vragen,
       zal mijn Vader in de hemelen het voor hen laten gebeuren.
20    Want waar twee of drie bijeen zijn in mijn naam,
       daar ben ik middenin hen!”

Het lijkt allemaal zo vanzelfsprekend, maar de realiteit is weerbarstig. Zeg maar eens tegen je collega dat hij dingen fout doet. Vertel maar eens aan een vriend dat zijn gedrag niet ok is. We aarzelen om dit te doen.
Aan de ene kant is het de angst of de onzekerheid (wie ben ik om de ander terecht te wijzen), of het gebrek aan liefde (!) die je doet aarzelen om te spreken. Aan de andere kant is het ook niet evident om te aanhoren (maar vooral om toe te geven) dat je fout bezig bent. Maar als je niet het lef hebt om je te laten bevragen en je gedrag aan te passen, zal je op den duur een buitenstaander worden.
Jezus windt er dus geen doekjes om (hij zegt niet dat het eenvoudig is): Spreek met elkaar in alle oprechtheid. Wijs elkaar terecht als het mis gaat. Wanneer je zo in alle vrijheid met elkaar omgaat, zal je de ander niet kwetsen of kleineren, integendeel de bekommernis om elkaar zal je doen groeien. En waar mensen zo met elkaar omgaan wordt G-d in hun midden zichtbaar.

Mt.20,1-16a (17/08/2022)

Want het koninkrijk der hemelen is als een landheer die vroeg in de morgen naar buiten ging om arbeiders te huren voor zijn wijngaard. Hij kwam met hen overeen voor een dagloon en zond ze dan naar zijn wijngaard. Toen hij rond het derde uur weer naar buiten ging, zag hij anderen, die werkloos waren, op de markt staan. Hij zei tegen hen: “Gaan ook jullie naar mijn wijngaard. Ik zal jullie geven wat billijk is.” En ze gingen er heen. Rond het zesde uur ging hij nog eens naar buiten en weer op het negende en telkens deed hij hetzelfde. Rond het elfde uur ging hij opnieuw naar buiten en trof weer anderen daar werkloos staan. Hij zei tegen hen: “Wat staan jullie hier de hele dag werkloos?” “Niemand heeft ons gehuurd,” antwoordden ze. Daarom zei hij opnieuw: “Gaan ook jullie naar mijn wijngaard. Je zult ontvangen wat billijk is.”
Toen het avond was geworden, zei de heer van de wijngaard tegen zijn beheerder: “Roep de arbeiders en betaal hun het loon, te beginnen bij de laatsten, en zo tot de eersten.” Degenen van het elfde uur kwamen dus en ontvingen elk het dagloon. Toen nu degenen van het eerste uur kwamen, meenden zij dat ze meer zouden krijgen. Maar ook zij ontvingen elk het dagloon. Ze namen het wel aan, maar gingen morren tegen de landheer: “Deze laatsten hebben maar één uur gewerkt en je stelt hen gelijk aan ons die de lange duur en de brandende hitte van de dag getorst hebben.” Hij antwoordde echter: “Vriend, ik doe je toch geen onrecht? Ben je niet met mij overeengekomen voor een dagloon? Aanvaard wat van jou is en ga. Ik wil echter aan de laatsten geven zoals aan jou. Mag ik met het mijne niet doen wat ik wil?
Of ben je kwaad omdat ik goed ben?”
Zo zullen de laatste de eersten zijn en de eersten de laatsten.

“De werkers van het elfde uur.” Hoe voel jij je bij het horen/lezen? Brave christenen als we wellicht zijn, zullen we natuurlijk zeggen dat het toch mooi is van G-d om zo mild te zijn. Maar als we een beetje eerlijk zijn, denk ik dat we al snel bij het gevoel van ‘die van het eerste uur’ uitkomen: we zijn kwaad, we voelen ons onrechtvaardig behandeld en we ‘morren’ over G-ds goedheid!
Maar zou ik niet eerder opgelucht moeten zijn en me bevrijd voelen van een zware druk?
Want wie zegt mij dat ík tot ‘die van het eerste uur’ behoor? Misschien ben ik er wel een van dat derde, of elfde, of zelfs helemaal geen uur?! Ben ik al ingegaan op G-ds uitnodiging om te gaan werken in zijn wijngaard? Of sta ik nog altijd langs de kant te wachten op betere tijden? En zelfs als ik van mezelf zou denken dat ik er een van de vroege uurtjes ben, dan is er morgen (of juister: vandaag) een nieuwe dag en is het van vooraf aan herbeginnen.
Werker zijn in G-ds wijngaard is elke dag opnieuw de roep horen en er op ingaan … en voor de vele keren dat wij daar doof voor bleven al opgelucht zijn dat ‘die van het elfde uur’ mild worden behandeld …

Mt.22,15-21 (22/10/2023)

15    Toen gingen de Farizeeën weg
       en beraadslaagden hoe ze hem met een woord
       in de val konden lokken.
16    Zij [de Farizeeën, een uitgesproken nationalistische, en dus anti-romeinse, religieuze stroming]
       stuurden enkele van hun leerlingen,
       samen met de Herodianen [een pro-romeinse politieke partij]
       naar hem [dus als ‘gemeenschappelijke vijand’ – een voorafspiegeling van het proces dat tot zijn dood zou leiden]:
       “Meester, we weten dat jij waarachtig bent
       en in waarachtigheid de weg van God leert.
       Je laat je door niemand voorzeggen
       en kijkt niemand naar de ogen.
17    Zeg ons dan: Wat denk jij ervan:
       Is het geoorloofd belastingen te betalen
       aan de [romeinse] keizer, of niet?”
18    Jezus had hun slechtheid wel door, en zei:
       “Wat stel je mij op de proef, dubbelzinnigaards?
19    Toon mij eens de belastingmunt.”
       Ze brachten hem zo’n munt
20    en hij vroeg hun:
       “Van wie is de beeldenaar en het opschrift?”
21    Ze antwoordden:
       “Van de keizer.”
       Toen zei Jezus weer:
       “Geef dus aan de keizer
       wat aan de keizer toekomt,
       en geef aan God
       wat aan God toekomt.”
22    Toen ze dit hoorden stonden ze perplex.
       Ze lieten hem achter en gingen weg.

“Geef aan de keizer wat aan de keizer toekomt en aan God wat aan God toekomt”.
Wat er tussen de burgers en de keizer is, is een zakelijke relatie. Met het betalen van de belastingmunt is de kous af. Maar wat met G-d? Hoe is de relatie met G-d?
Als wij G-d toebehoren, dan gaat dat over al de aspecten van ons leven: Onze houding ten opzichte van medemens, onze relatie met de natuur, met de economie, onze houding op het werk, onze politieke ideeën, … het behoort allemaal aan G-d, en is dus allemaal te bekijken en te bevragen vanuit zijn goddelijke perspectief.
Als we leven vanuit het besef dat we van G-d zijn, zal zíjn aanwezigheid, zijn rechtvaardigheid en zijn liefde zichtbaar en tastbaar worden doorheen ónze dagelijkse realiteit, hoe lastig en moeilijk die soms ook is. G-d gebeurt dan door ons en door ons handelen heen, op alle terreinen van leven. Zo stellen we G-d present en werken we mee aan de opbouw van zijn Rijk: aan dat wat verbindt en vreugde geeft, aan dat wat van G-d en van zijn Liefde getuigt.

Mt.25,31-40 (11/11/2024)

31    Wanneer nu de mensenzoon komt in zijn heerlijkheid,
       en alle engelen met hem,
       zal hij plaatsnemen op zijn heerlijke troon.
32    Alle volken zullen voor hem verzameld worden
       en hij zal allen onderscheiden,
       zoals een herder de schapen onderscheidt van de bokken.
33    De schapen zal hij aan zijn rechterhand zetten,
       de bokken aan zijn linker.
34    Dan zal de koning zeggen
       tegen wie aan zijn rechterhand zit:
       “Kom, gezegenden van mijn Vader,
       ontvang het koninkrijk
       dat voor jullie bereid is
       vanaf de grondlegging van de wereld.
35    Want ik had honger
       en jullie hebben mij te eten gegeven;
       ik had dorst
       en jullie hebben mij te drinken gegeven;
       ik was vreemdeling
       en jullie hebben mij in je midden opgenomen;
36    ik was naakt
       en jullie hebben mij gekleed;
       ik was ziek
       en jullie hebben naar mij omgezien;
       ik was gevangen
       en jullie zijn naar me toegekomen.”
37    Dan zullen de rechtvaardigen hem vragen:
       “Heer, wanneer hebben wij jou hongerig gezien
       en hebben we je te eten gegeven,
       of dorstig en hebben we je te drinken gegeven?
38    Wanneer hebben we je als vreemdeling gezien
       en hebben we je in ons midden opgenomen,
       of naakt en hebben je gekleed?
39    En wanneer hebben wij je ziek gezien of gevangen
       en zijn wij naar je toe gekomen?”
40    Dan zal de koning hen antwoorden:
       “Zeker, ik zeg jullie:
       Voor zover je deze dingen hebt gedaan
       voor een van mijn broers of zussen,
       de allergeringsten,
       heb je ze voor mij gedaan.”

Dat het feest van St.-Maarten en de herdenking van het einde van de eerste wereldoorlog – en dus een vredesdag – samenvallen, is natuurlijk louter toevallig. Dat neemt echter niet weg dat het zeer zinvol is ze wél eens samen te zien.
En dan komen we tot de simpele(?) vaststelling: Zou er niet – véél – meer vrede in de wereld zijn als er meer Martinussen zouden rondlopen? Als je nu het Evangelie van vandaag bekijkt, dat terecht voor zijn feestdag gekozen is, en dat in praktijk zou brengen, zou er dan nog oorlog zijn?
Martinus sneed zijn soldatenmantel in tweeën om die te delen met een arme. Dat was tegelijk zijn statussymbool dat hij halveerde én zijn eigen bescherming voor de nacht! Behalve dat die halve mantel nuttig was voor de ander, werd die ander er ook een mede-mens door, op gelijke voet als Martinus!
Als wij nu eens zó met elkaar zouden omgaan, zouden wij dan niet meer mede-mens worden, en daarín G-d ontmoeten? En waarvoor zou dan nog oorlog moeten worden gevoerd?

Mt.16,24-28 (5/08/2022)

Toen zei Jezus tegen zijn leerlingen: “Als het iemands bedoeling is achter mij aan te komen, moet hij zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen en mij volgen. Want wie zijn leven [psyche] wil redden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van mij, zal het vinden.
Want wat baat het een mens de hele wereld te winnen maar zijn leven [psyche] erdoor te schaden? Of wat zal een mens geven als losgeld voor zijn leven?
Ja, de mensenzoon zál komen in de grootsheid van zijn Vader, samen met zijn engelen, en dan zal hij ieder teruggeven naar zijn daden. [Ps.62,13]
Amen, ik zeg jullie: sommige van de aanwezigen hier zullen de dood niet proeven voordat zij de mensenzoon gezien hebben, komend in zijn koningschap.”

Dat Jezus het hier niet heeft over ons fysieke leven, mag duidelijk zijn. Elk fysieke leven is eindig (zelfs dat van Jezus). Maar over welk ‘leven’ heeft hij het dan wél? Dat is niet zo eenvoudig te achterhalen. In het Evangelie staat er in het Grieks ‘psyche’. Maar Jezus sprak geen Grieks maar Aramees, een afgeleide van het Oudtestamentische Hebreeuws dat een zeer ander taalaanvoelen had dan het rationele Grieks. Bovendien betekent het woord ‘psyche’ nu niet noodzakelijk meer hetzelfde als toen.
Hoe komen we op het spoor?
Misschien moeten we daarvoor … doodgaan. Ja, wellicht zullen we de volle betekenis van Léven pas ontdekken als we ook de volle betekenis van ‘dood’ hebben leren kennen. De fysieke aspecten horen daar ook bij, zowel ‘in het klein’ als ‘in het groot’, maar we weten ondertussen wel dat er ook veel andere vormen van ‘dood’ bestaan. Durf ik ze dóór-leven (bemerk de interessante woordcombinatie), of ga ik ze uit de weg? Mag ‘dood’ bij mijn leven horen, en zo mijn leven ver-vol-ledigen?

Mt.18,1-5.10.12-14 (13/08/2024)

1      Op dat ogenblik kwamen de leerlingen bij Jezus
       en vroegen hem:
       “Wie is eigenlijk de grootste in het koninkrijk der hemelen?”
2      Jezus riep een kindje bij zich,
       zette het in hun midden
3      en zei: “Amen, ik zeg jullie:
       Als je je niet omkeert
       en wordt als de kindjes,
       zul je het koninkrijk der hemelen zeker niet binnengaan.
4      Wie dus zichzelf zo gering maakt als dit kindje,
       die is de grootste in het koninkrijk der hemelen,
5      en wie één zo’n kindje in zich opneemt in mijn naam,
       neemt mij in zich op.”

10    Let op dat je niet één van deze kleinen minacht.
       Want ik zeg jullie:
       Hun engelen in de hemelen aanschouwen voortdurend
       het Gelaat van mijn Vader in de hemelen.

12    Wat dunkt jullie?
       Als iemand honderd schapen heeft
       en één ervan is afgedwaald,
       zal hij dan niet de negenennegentig op de bergen laten
       en op zoek gaan naar het afgedwaalde?
13    En als hij het vindt
       amen, ik zeg jullie –
       dan verblijdt hij zich over dan ene meer
       dan over de negenennegentig die niet afdwaalden.
14    Zo is het de bedoeling van jullie Vader in de hemelen,
       dat niet één van deze kleinen verloren gaat.

“Wie is de grootste in het koningschap der hemelen?” Een puur menselijke vraag naar hiërarchie. Gelijkwaardig leven, niet wakker liggen van rang of stand, was voor de leerlingen niet vanzelfsprekend en het houdt ons nog steeds bezig. Bij wijze van antwoord zet Jezus een kind in het midden. “Hij die klein durft te zijn zoals dit kind, die is de grootste.”
Jezus zegt hier niet tegen zijn leerlingen, en in het verlengde van hen ook tegen ons, dat wij onszelf kleiner moeten voordoen dan we zijn, of ons kinderachtig moeten gaan gedragen. Hij probeert gewoon aan de hand van een kind duidelijk te maken dat we heel spontaan, vol vertrouwen – als een kind dus – onze eigen plek moeten innemen, niet meer maar ook niet minder. Gewoon zijn wie je bent en leven net als kinderen, nl. leven-IN-vertrouwen. Leven op jouw plek en liefdevol doen wat moet gedaan worden: liefde geven, jezelf geven aan degenen die op jouw weg komen. Niet om jezelf kwijt te raken, maar om steeds meer jezelf te worden.]