Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mt.9,1-8 (4/07/2024)
1 Hij stapte in de boot en stak over
en zo kwam hij in zijn eigen stad [Kafarnaüm].
2 Kijk! Men bracht een verlamde, liggend op een bed, naar hem.
Bij het zien van hun vertrouwen,
zei Jezus tegen de verlamde:
“Wees gerust, kind, je zonden zijn je vergeven.”
3 En kijk, enige schriftgeleerden zeiden in zichzelf:
“Die daar spreekt [God]lasterlijk!”
4 Maar hun bedenkingen kennende, zei Jezus:
“Waartoe toch die kwade bedenkingen in jullie hart?
5 Immers, wat is makkelijker te zeggen:
‘je zonden zijn je vergeven’ of
‘sta op en loop’?
6 Welnu, opdat jullie zouden weten
dat de mensenzoon volmacht heeft
op aarde zonden te vergeven
– en nu sprak hij tegen de verlamde:
sta op [ontwaak], neem je bed op en ga naar huis.”
7 En hij stond op [ontwaakte] en ging naar huis.
8 De menigte die dit zag,
werd van ontzag vervuld
en loofde God dat hij zo’n volmacht aan mensen had verleend.
Het is niet zo moeilijk je in te leven in de situatie van de lamme, ook niet als je niet letterlijk verlamd bent. We hebben allemaal wel onze beperkingen en tekorten. En als ik eerlijk ben met mezelf weet ik dat deze mij niet zomaar ontslaan van zonde. Ook in mijn beperkingen maak ik soms wetens en willens fouten tegen G-d en medemens.
Misschien is het al moeilijker om, samen met de lamme, mijn vertrouwen te stellen in mijn medemens, laat staan in een medemens die mij dichter bij G-d brengt! Mogelijks ben ik al lang al mijn hoop en vertrouwen verloren. Best dan dat er anderen rond mij zijn die in mij én in G-d blijven geloven!
Hoe bevrijdend is het dan dat woord van vergeving te horen! Nee, het is helemáál niet Godlasterlijk, integendeel! Het brengt G-d heel reëel en concreet binnen in mijn leven. En dat werkt helend, naar ziel én lichaam!
Het vertrouwen van ánderen, heeft míj tot heling gebracht. Draai je het ook om: míjn vertrouwen zal ánderen tot heling brengen?
Mc.7,1-8.14-15.21-23 (1/09/2024)
1 Nu verzamelden zich
de farizeeën en enkele schriftgeleerden,
die uit Jeruzalem gekomen waren, bij Jezus.
2 Zij merkten op dat sommige van zijn leerlingen
met onreine – dat wil zeggen: ongewassen – handen het brood aten.
3 (De farizeeën en alle Joden eten immers nooit
zonder eerst de handen te wassen
– vasthoudend aan de traditie van de oudsten.
4 Als ze bijvoorbeeld terugkomen van de markt,
zullen ze niet eten zonder zich eerste te besprenkelen.
Zo zijn er nog vele andere gewoontes waar ze aan vasthouden,
zoals de onderdompeling van drinkbekers, kannen en koperen vaten.)
5 Nu vroegen de farizeeën en schriftgeleerden hem:
“Waarom handelen jouw leerlingen
niet naar de traditie van de oudsten,
maar eten zij het brood met onreine handen?”
6 Hij antwoordde hun:
“Hoe goed heeft Jesaja over jullie geprofeteerd, huichelaars [hypokrites, ondermaats van oordeel],
waar geschreven staat:
Dit volk eert mij met de lippen,
maar hun hart is ver van mij verwijderd!
7 Tevergeefs vereren ze mij.
Wat ze leren, zijn geboden van mensen. [Jes.29,13]
8 Terwijl je het gebod van God loslaat,
hou je vast aan de traditie van mensen.
14 Toen hij de menigte weer bij zich had geroepen
zei hij tegen hen:
“Luister allen naar mij, en kom tot begrip!
15 Niets wat van buitenaf de mens binnenkomt
kan hem ontwijden,
maar wat van binnenuit de mens buitengaat,
dat kan hem ontwijden.
21 Want uit het hart van de mensen
komen kwade gedachten naar buiten:
ontucht, diefstal, moord,
22 overspel, hebzucht, boosaardigheid,
bedrog, losbandigheid, een kwaad oog [afgunst],
laster, hoogmoed, verdwaasdheid.
23 Al deze slechte dingen gaan van binnen naar buiten
en zíj ontwijden de mens.”
We lezen het Evangelie niet omdat het een ‘mooi verhaaltje van lang geleden’ is. We lezen het Evangelie omdat het ons vandaag op het spoor kan brengen van een leven richting G-d. En dus moeten we wat we daar lezen durven toepassen op onszelf, op ons eigen leven én op onze eigen gedachten die wij misschien niet uitspreken, maar wel denken, en die dus toch ons doen en laten leiden.
Het vraagt een ongemakkelijke kritische denkoefening om te ontdekken waarin ík het Heilige opsluit. Welke uiterlijke voorwaarden stel ik eer iets ‘Heilig’ (aan G-d gewijd) mag worden genoemd? Specifieke, gestandaardiseerde woorden? Specifieke handelingen? Specifieke voorwerpen? Is iets vanzelf meer ‘Heilig’ omdat het een geijkte vorm heeft of uit de traditie ons overgeleverd is?
Jezus zegt: Het Heilige start niet aan de buitenkant; het start aan de binnenkant: hoe verhoudt mijn hart zich tot G-d? De uiterlijke vormen zijn dus relatief. De vrijheid die Jezus voorstaat schaft de uiterlijke vormen zeker niet zomaar af, maar stelt wel de vraag of ze me eerder op G-d richten dan op mezelf.
Durf ik mij dus de vraag te stellen of ‘mijn tradities die ik zo heilig vind’ mij éigenlijk richten op G-d? En als ik daar een en ander van ontdek, durf ik ze dan los te laten – om mij wél op G-d te richten?
Mt.7,1-5 (26/06/2023)
1 Oordeel niet,
opdat je niet geoordeeld wordt.
2 Want met het oordeel waarmee jij oordeelt,
zul je geoordeeld worden,
en met de maat waarmee jij meet,
zul je gemeten worden.
3 Wat kijk je naar de splinter
in het oog van je mede-mens,
terwijl in je eigen oog
je de balk niet ziet?
4 Of hoe kun je tegen je mede-mens zeggen:
Laat mij de splinter uit je oog verwijderen,
terwijl er een balk in je eigen oog zit.
5 Dubbelzinnigaard [hypocritès / buiten de onderscheiding],
verwijder eerst de balk uit je eigen oog
en dan zul je helder zien
om de splinter uit het oog van je mede-mens te verwijderen.
Weer zo’n Evangelie waarvan je zegt: Welk commentaar behoeft dat nu? Het is toch duidelijk! Het is toch simpel … allez, om het te begrijpen alvast …
Waarom is het dan toch zo moeilijk om het te dóen? De wereld zou er toch simpelweg stukken mooier uitzien als we dat allemaal, al was het nog maar een beetje, meer zouden doen?
Waarom zijn wij allemaal zo ‘hypocriet’?
Als Jezus dat 2000 jaar geleden tegen mensen moet zeggen, en wij herkennen het 2000 jaar later nog steeds, dan is dat wellicht omdat het ‘des mensen’ is. En als het ‘des mensen’ is, dan ontsnap ikzelf er ook niet aan! Het belangrijkste wat wij dan met zo’n ‘bevrijdende boodschap’ kunnen doen, is te beginnen met dat te erkennen, én ook te herkennen in ons dagelijks leven.
Daarvoor kunnen wij ons onderscheidingsvermogen aanspreken en aanscherpen, en het dus in eerste instantie gebruiken om ‘kritisch’ naar onszelf te kijken.
Mt.19,13-15 (17/08/2024)
13 Toen werden er kleine kinderen naar hem gedragen
met de bedoeling dat hij ze de handen zou opleggen
en bidden [over hen, voor hen, met hen?],
maar de leerlingen weerden hen af.
14 Maar Jezus zei:
“Laat de kinderen!,
en verhinder hen niet bij mij te komen,
want het koningschap der hemelen
is voor wie zijn als zij.”
15 En hij legde hen de handen op.
Toen vertrok hij van daar.
Mij fascineert dit keer wat er níet staat! Er staat wel dat ze – dat zullen vooral moeders geweest zijn, want ze dragen de kinderen – hem vragen te bidden, maar wat er met dat bidden bedoeld wordt, staat er niet. Bidden in stilte, of met woorden? Bidden voor de kinderen, voor de moeders, of bidden mét de kinderen en de moeders? Of vragen die moeders, zoals de leerlingen elders in het Evangelie: Heer, leer ons bidden, al of niet voor of met onze kinderen? …
Wat Jezus feitelijk doet staat ook niet vermeld. ’t Is te zeggen: er staat wel dat hij hen de handen oplegt – wat de moeders ook hadden gevraagd. Verder niets.
Niets? Draagt dat oud-Bijbelse gebaar van de handoplegging niet alles in zich? Is het geen zegenwens, behoedingstoezegging, Geest-doorgever, liefdeblijk, verbond-enis met G-d, … alles in één dus? Wat een gebed dus, die handoplegging!
Misschien wordt het hoog tijd dat we onze kinderen opnieuw durven de hand opleggen en zegenen? En waarom zouden we dat beperken tot onze kinderen?
Mt.8,5-17 (1/07/2023)
5 Toen Jezus binnenging in Kafarnaüm,
kwam er een centurio [honderdman, Romeinse legeroverste] smekend naar hem:
6 “Heer, mijn jongen [kan zijn zoon zijn, of een dierbare knecht]
ligt thuis verlamd en lijdt vreselijke pijn.”
7 Jezus zei hem: “Ik zal hem komen genezen.”
8 Maar de centurio antwoordde hem:
“Heer, ik ben het niet waard dat je in mijn huis zou komen,
maar spreek slechts één woord
en mijn jongen zal gezond worden.
9 Want ook ik ben een mens aan wie volmacht werd gegeven.
Ik heb soldaten onder mij
en als ik tot de ene zeg ‘ga’, dan gaat hij,
en tot de ander ‘kom’, dan komt hij,
of tegen mijn dienstknecht ‘doe dit’, dan doet hij dat.”
10 Toen Jezus dit hoorde, verwonderde hij zich
en zei tegen wie hem volgden:
“Amen, ik zeg jullie:
Zelfs in Israël heb ik niet zo’n groot vertrouwen gevonden!
11 Daarom zeg ik jullie
dat velen van oost tot west zullen komen
en met Abraham, Isaak en Jakob
deel zullen hebben aan het koningschap van de hemelen.
12 Maar de kinderen van het koninkrijk
zullen eruit geworpen worden
naar de buitenste duisternis.
Daar zal het geween zijn en tandengeknars.”
13 En tegen de centurio zei Jezus: “Ga heen,
zoals je erop vertrouwd hebt, zo moet het je gebeuren.”
En op dat uur werd zijn jongen gezond.
14 Toen Jezus in het huis van Petrus kwam,
zag hij dat zijn schoonmoeder met koorts te bed lag.
15 Hij nam haar hand vast en de koorts verliet haar.
Zij stond op en bediende hen.
16 Het was avond geworden
en men bracht vele bezetenen bij hem.
Met een woord dreef hij de geesten uit
en al wie ziek was, genas hij.
17 Opdat in vervulling zou gaan
wat gezegd werd door de profeet Jesaja:
“Hij heeft onze zwakheden op zich genomen
en onze ziekten gedragen.” [Jes.53,4-5]
Er verschijnen verschillende mensen ten tonele:
Een verlamde jongen, zoon (knecht) van een honderdman, een niet-jood (heiden). Voor een Jood als Jezus was het verboden om een huis van een heiden binnen te gaan. En toch ontfermde Jezus zich over deze man. Hij wilde zelfs de regels overtreden door naar zijn huis toe te gaan.
Een vrouw met koorts, maar vrouwen werden in die tijd geminacht. Zij hadden geen rechten in de maatschappij. In de ogen van vele Joodse mannen hadden ze totaal geen waarde. En toch ontfermde Jezus zich over haar. Hij raakte haar aan, nam haar bij de hand en deed haar weer leven.
Vele bezetenen, zij werden door de gehele maatschappij als uitschot beschouwd. Ze waren hen liever kwijt dan rijk. En toch ontfermde Jezus zich over hen en bevrijdde hen. Hij maakte hen los van al wat hen in de greep had, zodat ze opnieuw konden leven.
Waarom deed hij dit? De vraag is niet waarom, maar waartoe, nl. opdat G-ds barmhartigheid en onvoorwaardelijke liefde zichtbaar en ervaarbaar zou worden, opdat duidelijk zou worden dat G-d het Léven wil en niet de dood.
Mt.8,23-27 (2/07/2024)
23 Jezus stapte in de boot
en zijn leerlingen volgden hem.
24 Kijk! Er stak een hevige storm op over het meer
zodat de boot overspoeld werd door de golven.
Hij echter sliep.
25 Zijn leerlingen gingen hem wakker maken:
“Heer, red ons, wij vergaan!”
26 Hij zei tegen hen:
“Waarom ben je zo bang, klein-vertrouwenden?”
Hij stond op en bestrafte de wind en de zee
en er werd een grote stilte geboren.
27 De mensen verwonderden zich:
“Wat voor iemand is hij toch,
dat zelfs de wind en de zee hem gehoorzamen?”
Gisteren hadden we het over keuzes maken. Voor de leerlingen is het duidelijk. Zij hebben gekozen en gaan 100% voor hun keuze. Ze stappen bij Jezus in de boot.
Een doordachte keuze is echter geen garantie op een vlekkeloos parcours. Af en toe gaat het er ook dan nog stromachtig aan toe en woedt er een storm van angst, van klein-vertrouwen, in je. Dat levert heel wat onrust op.
Maar Jezus blijft ook te midden van de storm in alle rust nabij. Zouden het zijn rust en zijn vertrouwen zijn die ervoor zorgen dat na de storm een grote stilte geboren kan worden? Niet zomaar een stilte, maar een die rust brengt en openheid creëert. Een stilte vol van verwondering, verwachting en van mogelijkheden of m.a.w. de stille zekerheid van het geloof die vertrouwen geeft. Het is een grondeloze stilte die zwijgt aan alle zwijgen voorbij. Een stilte om te koesteren.