Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mc.12,38-44 (6/06/2020)
In die tijd gaf Jezus bij zijn onderricht ook deze waarschuwing: 'Wacht je voor de schriftgeleerden,
die graag in lange gewaden rondlopen, zich laten groeten op de markt, belust zijn op de voornaamste zetels in de synagogen
en op de ereplaatsen bij de maaltijden, maar de huizen der weduwen opslokken, terwijl ze voor de schijn lange gebeden verrichten;
over deze mensen zal een strenger vonnis worden uitgesproken.'
Hij ging tegenover de offerkist zitten en keek toe, hoe het volk koperstukken daarin wierp, terwijl menige rijke er veel in liet vallen.
Er kwam ook een arme weduwe, die er twee penningen, ter waarde van een cent in wierp. Hij riep nu zijn leerlingen bij zich en sprak:
'Voorwaar, Ik zeg je: die arme weduwe heeft het meest geofferd van allen die iets in de offerkist wierpen; allen wierpen ze er iets in
van hun overvloed, maar zij offerde van haar armoe al wat ze bezat, alles waar ze van leven moest.'
Deze passage – en wellicht het héle Evangelie – gaat om de juiste verhouding tussen ‘buitenkant’ en ‘binnenkant’.
Alléén rekening houden met wat we aan de buitenkant zien, kan ons nogal verkeerd doen oordelen, zowel bij ‘de schriftgeleerde’ als bij ‘de arme weduwe’.
Alléén uitgaan van wat er aan de binnenkant speelt … tja, dan gebeurt er gewoon niets. Elke ‘binnenkant’ moet zich ook op een of andere manier ‘veruiterlijken’.
En Jezus hoopt op een overeenkomst tussen beide: “Laat je ja een ja zijn, en je neen een neen.”
Laat wat er te zíen is van je leven ook beantwoorden aan wat er aan de binnenkant leeft – en omgekeerd dus.
Is het daarom dat Jezus zo vaak rafelrandmensen opzoekt? Nee, hun leven ziet er niet uit.
Maar ze maken dat zelf ook niet groter of mooier dan het is. Nee – en dat is blijkbaar voor Jezus de innerlijke houding waar het om moet gaan –
‘gewoon’ erkennen dat je klein en behoeftig bent: mens dus, afhankelijk van Gods liefde.
Mc.1,29-39 (7/2/2021)
Onmiddellijk daarna [na de genezing van een bezetene] gingen zij naar buiten, weg uit de plaats van samenkomst [synagoge],
en gingen naar binnen in het huis van Simon en Andreas, samen met Jakobus en Johannes.
Maar Simons schoonmoeder lag neer, gegrepen door koorts. Onmiddellijk spaken zij hem over haar.
Hij ging naar haar toe, nam haar bij de hand en richtte haar op. Onmiddellijk verliet de koorts haar en zorgde zij voor hen.
Toen de zon was ondergegaan en de sabbat ten einde, brachten ze hem al wie erg zwak was of bezeten.
Heel Kafarnaum kwam samen bij de deur en hij heelde velen die erg zwak waren door allerlei lijden en wierp veel demonen naar buiten,
maar hij liet niet toe dat de demonen van hem getuigden.
Heel vroeg in de morgen, toen het nog donker was, stond hij op en ging weg naar een eenzame plaats, om daar te bidden. Simon en wie bij hem waren,
gingen hem achterna. Toen ze hem gevonden hadden, zeiden ze tegen hem: “Iedereen zoekt je!”
Hij antwoordde hen: “Laten we naar ergens anders gaan, naar de omliggende dorpen,
zodat ik ook daar kan verkondigen. Dat is immers waarom ik op weg ben gegaan.”
Zo ging hij verkondigen in de plaatsen van samenkomst [synagoge] in heel Galilea, en dreef demonen uit.
Het zijn stevig gevulde dagen voor Jezus daar in Kafarnaüm. De ganse dag komen mensen met hun ellende en miserie naar hem toe.
En hij stelt zich – telkens weer – heel aandachtig open voor hun verhaal, reikt hen de hand en richt hen op.
Heel de dag door eisen mensen hem op en hij laat het toe. Je zou voor minder nood hebben aan wat rust, weg van de opeisende aanwezigheid van zovelen.
En ja Jezus gaat naar een eenzame plaats … maar niet om even alleen te zijn, niet om weg te vluchten van de drukte en het eisende gedrag … wel om te bidden.
Hij bidt om kracht toegezegd te krijgen om een dag als deze te mogen beleven, zodat hij liefdevol de ander tegemoet kan blijven gaan.
En er is meer. In alle vroegte – het was nog donker – her-innert hij zich waarom hij op weg is gegaan.
Daar, terwijl allen hem zoeken, wordt nog maar eens duidelijk dat hij moet gaan verkondigen, niet alleen in Kafarnaüm, maar in heel Galilea.
Overal wil hij mensen warm maken – door woord en daad (dabar) – voor een G-dgericht leven.
Mc.1,14-20 (10/01/2022)
Maar nadat Johannes gevangen genomen was, ging Jezus naar Galilea en verkondigde hij de bevrijdende boodschap van het koningschap van God:
“De tijd is vervuld en het koningschap van God is dichtbij gekomen. Keer je innerlijk om en vertrouw op deze bevrijdende boodschap.”
Rondwandelend langs het meer van Galilea zag hij Simon en zijn broer Andreas, die netten aan het uitwerpen waren in het meer – zij waren namelijk vissers. “Kom, mij achterna, riep Jezus hen, en ik zal je doen groeien tot vissers van mensen!” Onmiddellijk lieten zij hun netten los en volgden hem. Een beetje verder gaande zag hij Jakobus, de zoon van Zebedeus, en zijn broer Johannes. Ze waren in hun boot de netten aan het herstellen. Onmiddellijk riep hij hen en lieten zij hun vader in het schip met de dagloners los en gingen weg, hem achterna.
“Jezus verkondigde de ‘blijde boodschap’.” – of ‘bevrijdende boodschap’, zoals we hier vertalen. We zijn zo (te?) vertrouwd met dat zinnetje dat we ons misschien te weinig de vraag stellen: maar wat verkondigde hij dan eigenlijk? Waarover ging dat?
Hier, aan het begin van zijn ‘Evangelie’ (wat trouwens ook betekent: goede boodschap), schrijft Marcus het in één zin. De rest van zijn tekst is illustratie van dit ene: Nu is de tijd dat G-ds koningschap naar ons toe is gekomen!
Hoe bevrijdend is het als G-d zelf naar ons toe komt! Hoe bevrijdend als hij ‘koning’ mag zijn over ons leven. Dat kan ‘verknechtend’ lijken, maar het is een weldaad af te raken van een overtrokken ik-gevoel dat zichzelf moet uitvinden en bewijzen. Het is een lévens-roeping in dienst te mogen treden van dat koningschap. – Maar misschien moet je eenvoudige visser zijn om dat te begrijpen. Of juister – want ‘begrijpen’ deden ze niet – om het lev te hebben alles los te laten en zo het léven te vinden?!
We staan vandaag aan het begin van een nieuw liturgisch jaar. Ga je mee dat ‘koningschap van G-d’ verkennen?
Mc.2,18-22 (17/01/2022)
De leerlingen van Johannes en die van de farizeeën hielden vasten.
Ze kwamen naar Jezus: “Waarom vasten die leerlingen wel, maar jouw leerlingen niet?”
Jezus antwoordde: “De vrienden van de bruidegom kunnen toch niet vasten zolang de bruidegom bij hen is? Al de tijd dat zij hem bij zich hebben, kunnen zij niet vasten. Maar er zullen dagen komen dat de bruidegom van hen is weggenomen. Dan zullen zij vasten.
Niemand naait een lap van ongekrompen stof op een oud kledingstuk; anders trekt het nieuwe aan het oude en wordt de scheur erger.En niemand doet nieuwe wijn in oude leren zakken; anders doet de wijn de zakken barsten en gaat de wijn verloren met de zakken. Nee. Nieuwe wijn hoort in nieuwe leren zakken.”
Opnieuw het beeld van de bruiloft. Dit keer met Jezus als bruidegom. Het zal niet de laatste keer zijn dat dit beeld opduikt in spirituele teksten. Alle christelijke eeuwen hebben daar hun eigen versies van. De ontmoeting met Jezus is van een dermate innige en vreugde- verschaffende aard dat ze slechts amper ‘verbeeld’ kan worden met het meest innige en vreugdevolle onder mensen – en dan nog alleen als aanzet.
Kan er dan een somber gezicht opgezet worden (zoals toen gebruikelijk was bij het vasten, zie Mt.6,16)?
Jezus’ antwoord verwijst er niet zomaar naar dat er later wel tijden komen waarin hij wel afwezig zal zijn en dat ze dan somber moeten zijn! Nee, want eigenlijk is onze ‘bruidegom’ nóóit ‘afwezig’, ook niet als hij er niet fysiek is of wij de indruk hebben dan hij afwezig is – net zoals je je partner voortdurend bij jou aanwezig weet, ook als hij/zij dat niet letterlijk is.
Het vasten van de Christenen moet daarom ook een nieuwe inhoud krijgen: het gaat om nieuwe wijn, om nieuwe vreugde dus, vreugde om een altijd-inwezigheid. Wij mensen hebben echter verstilling en versobering nodig om dit te ont-dekken in ons leven.
Mc.3,22-30 (24/01/2022)
De schriftgeleerden die van Jeruzalem afgekomen waren, zeiden: “Hij heeft Beëlzebul: door de heerser van de demonen drijft hij demonen uit!”
Hij riep hen bij zich en in gelijkenissen zei hij tegen hen:
“Hoe kan een satan een satan uitdrijven? Als een koninkrijk innerlijk verdeeld is, kan het niet standhouden, en als een huis innerlijk verdeeld is, kan het niet standhouden. Als nu de tegenstander [satan] opgestaan is tegen zichzelf en innerlijk verdeeld is, kan hij geen stand houden, maar is zijn einde gekomen.
Niemand kan het huis van een sterke binnengaan en zijn huisraad roven, als hij niet eerst die sterke bindt. Dan kan hij diens huis beroven.”
“Zeker, ik zeg jullie: Alles zal aan de mensen vergeven worden, alle zonden en alle godslasteringen, hoeveel ze ook gelasterd hebben. Maar wie lastert tegen de heilige Geest, vindt in eeuwigheid geen vergeving, maar valt onder het eeuwig oordeel.”
Dit [zei hij] omdat ze gezegd hadden: Hij is bezeten van een onreine geest.
Eergisteren lazen we hoe Jezus’ familie gealarmeerd werd door de radicaliteit waarmee hij te werk ging. Vandaag is het de beurt aan de gezagsdragers. Hij brengt hen in verwarring.
Ze zijn ervan overtuigd dat hij onder invloed staat van kwade krachten. Maar Jezus (en ook ieder van ons) weet dat een groep mensen die intern verdeeld raakt, uit elkaar valt. En wat voor een groep geldt, geldt ook voor elke individuele mens. Verdeeldheid in jezelf zorgt ervoor dat je steeds verder van je eigen wezen – dus ook van G-d – verwijderd raakt. Je raakt versnipperd, ver-strooid en komt tot niets meer.
Voor Jezus is het glashelder: het is de heilige Geest die alles bij elkaar brengt, heel maakt en G-d (Léven, Liefde) doet oplichten. Hij waarschuwt ons: je kan (en zal) zondigen (je verwijderen van G-d), maar sluit je niet af voor de Geest (G-ds aanwezigheid in de wereld), want dan geef je vrij spel aan terneerdrukkende krachten. Je levert jezelf aan hen over en zij zullen zich aan je vastklampen en zo, leven ombuigen tot niet-leven.
Mc.5,1-20 (31/01/2022)
Ze kwamen aan de overkant van het meer, in het gebied van de Gadarenen. [Gadara is 1 van de 10 steden van Dekapolis, helleens, niet-Joods] Hij stapte uit de boot.
Onmiddellijk kwam uit de grafspelonken iemand hem tegemoet: een mens men een nog niet gereinigde geest, die woonde tussen de graven. Zelfs met ketens was niemand meer bij machte hem te binden. Meerdere keren had men hem gebonden met voetboeien en ketens, maar de ketens trok hij uiteen en de boeien verbrijzelde hij. Niemand was sterk genoeg om hem te bedwingen. Altijd maar door, zowel ’s nachts als overdag, was hij in de bergen en tussen de graven en schreeuwde en sloeg zichzelf met stenen.
Hij had Jezus al van ver gezien, rende op hem af en viel voor hem neer. Krijsend riep hij luid: “Wat is er tussen mij en jou, Jezus, zoon van de allerhoogste God? Ik bezweer je, kwel mij niet!” Want Jezus had tegen hem gezegd: “Ga weg uit deze mens, nog niet gereinigde geest.”
En hij vroeg hem: “Hoe is je naam?” Hij antwoordde: “Legioen is mijn naam, omdat wij met velen zijn.”
En hij smeekte hem met aandrang dat hij hen niet uit het gebied zou wegzenden. Er was daar tegen de bergflanken een grote kudde varkens aan het grazen. Ze smeekten hem: “Stuur ons naar die varkens, dat wij daar onze intrek kunnen nemen.” Hij stond het hun toe, en onmiddellijk gingen de nog niet gereinigde geesten weg [uit de man] en trokken in in de varkens. De kudde – zo’n tweeduizend varkens – stortte zich vanaf de helling in het meer en ze verdronken.
Degene die de varkens aan het hoeden waren, vluchtten en berichtten ervan in de stad en op de velden. Men trok er op uit om te zien wat er gebeurd was. Ze kwamen bij Jezus en zagen de man die bezeten was geweest door het legioen, gekleed zittend en bij zijn verstand.
En zij werden bang.
Zij die het gezien hadden, vertelden hun hoe het gebeurd was, met de bezetene en met de varkens. En zij smeekten Jezus uit hun gebied weg te gaan.
Hij stapte in de boot.
De man die bezeten was geweest, smeekte hem om bij hem te mogen blijven. Jezus stond het hem niet toe, maar zei: “Ga naar huis, naar je familie en vrienden, en verkondig wat de Heer voor jou heeft gedaan en hoe hij zich over jou heeft ontfermd.” En hij vertrok en begon te verkondigen in Dekapolis. En allen verwonderden zich.
Wat moet die man toch geleden hebben?! Wat lijdt evenveel vandaag elke mens met psychische problemen?! – In de loop der tijden zijn de benamingen daarvoor gewijzigd, de omgang ermee ook, maar zelden het lijden van de betrokken mensen. Het lijden werd echt pas geheeld als men de omslag kon maken van de spontaan-menselijke omgang naar de Jezus-gelijkvormige.
Spontaan – toen én nu (kijk naar jezelf) – zijn mensen daar bang voor en houden ze afstand, duwen ze die mensen weg wegens te confronterend en te beangstigend. Jezus daarentegen kijkt die mens aan, spreekt die mens aan, (wellicht ook: raakt die mens aan) als méns, niet als onding. Bij hem is geen angst te bespeuren. Dat is omdat de liefde bij hem alle plaats mag innemen. “De liefde laat geen ruimte voor angst; volmaakte liefde sluit angst uit”, lazen we onlangs nog in 1Joh.4,18.
In onze verwarde tijden loopt meer dan een ‘legioen’ nog niet gereinigde geesten rond! Ongetwijfeld kom ik er vandaag een paar tegen. De komende jaren nog veel meer … Leer ik leven vanuit de Liefde? Vanaf vandaag?