Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Mt. 22,34-40 (21/08/2020)

In die tijd toen de Farizeeën vernamen dat Jezus de Sadduceeen de mond gesnoerd had, kwamen zij bijeen
en een van hen, een wetgeleerde, vroeg Hem om Hem op de proef te stellen:
'Meester, wat is het voornaamste gebod in de Wet?'
Hij antwoordde hem: 'Jij zult de Heer je God beminnen met geheel je hart, geheel je ziel en geheel je verstand.
Dit is het voornaamste en eerste gebod.
Het tweede, daarmee gelijkwaardig: Jij zult je naaste beminnen als jezelf.
Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten.'

Hoe graag zouden de Farizeeën (en ook ikzelf?) iets vinden om Jezus onderuit te halen,
om zijn boodschap te ontkrachten – en dan niet hoeven te doen natuurlijk?
Maar de eenvoud waarmee Jezus de kern van het hele G-dsgebeuren weet te raken doet alle kritiek verstommen.
Je kunt dan alleen nog verwerpen of volgen (aan mij de keuze).
Uit een hele geschiedenis van God en mens haalt Jezus precies dit naar voor: er is geen splitsend ‘of of’,
alleen een verbindend ‘en en’. Liefde voor G-d ís liefde voor de mens; liefde voor de mens ís liefde voor G-d.
In onze christelijke oren klinkt dat misschien nogal vanzelfsprekend, maar dat is het toch niet.
Ga het maar eens na bij jezelf: als je iets doet met of voor mensen, hoe vaak denk je dan aan G-d?
Of als je aan G-d denkt, hoe vaak denk je dan aan de mensen? Of sterker nog: als je bij mensen bent, zíe je dan G-d?
Als je bij G-d bent, zíe je dan een mens?
Toch niet zo vanzelfsprekend hoor! Je moet het maar eens proberen. Maar pas op: het heeft z’n consequenties!

Mt.15,29-37 (6/12/2023)

29    Jezus vertrok van daar [de kuststrook ten noordwesten van Galilea]
       en kwam bij het meer van Galilea
       [volgens het Marcus-evangelie bij Dekapolis, ten zuidoosten van het meer, dat niet Joods was].
       Hij trok de berg op
       en ging daar zitten [om te onderrichten].
30    Er kwamen heel veel mensen naar hem toe,
       die ook lammen, blinden, doofstommen, verminkten
       en vele anderen met zich mee brachten
       en aan Jezus’ voeten neerlegden.
       En hij heelde hen.
31    Al die mensen zagen vol verwondering
       dat doofstommen spraken, verminkten gezond werden,
       lammen liepen en blinden zagen,
       en zij verheerlijkten de God van Israël.
32    Maar Jezus riep zijn leerlingen bij zich:
       “Die mensen beroeren mij tot in mijn binnenste,
       want ze zijn al drie dagen bij mij
       en hebben niets te eten.
       Ik wil hen niet zonder eten wegsturen,
       anders bezwijken ze onderweg.”
33    Zijn leerlingen zeiden:
       “Vanwaar halen wij in dit afgelegen gebied
       zoveel broden
       om zoveel mensen voldoende te voeden?”
34    Jezus vroeg hun: “Hoeveel broden heb je?”
       Ze zeiden: “Zeven, en enkele visjes.”
35    Hij gebood de mensen op de grond te gaan zitten.
36    Hij nam de zeven broden en de vissen
       en na gedankt te hebben [eucharistein],
       brak hij ze
       en gaf ze aan zijn leerlingen,
       die ze uitdeelden aan de mensen.
37    Allen aten en werden volop gevoed.
       En toen ze de overblijvende stukken ophaalden,
       waren er zeven manden vol.

Als in het Matteüsevangelie Jezus ‘gaat zitten’, dan betekent dat dat hij onderricht gaat geven. Een Joodse rabbi – die Jezus voor Matteüs in de eerste
plaats was – ging zitten op een leerstoel met zijn leerlingen rond zich geschaard. Dat is wel degelijk het beeld dat Matteüs ook hier oproept.
Toch vallen twee dingen op:
Ten eerste is zijn ‘stoel’ een berg: een geschikte plek, dat wel, maar toch gewoon in de natuur en duidelijk helemaal openbaar voor iedereen. Het zijn ook niet alleen zijn leerlingen die luisteren. Vele anderen luisteren mee. Geen elitair clubje dus. Onderricht hebben ze wel nodig, maar dat gebeurt temidden het gewone leven.
En ten tweede wordt zijn onderricht nogal vaak onderbroken door ‘lammen, blinden, doofstommen, verminkten, …’. Hij láát zich duidelijk ook ‘storen’. Hij is namelijk diep beroerd door die mensen. Misschien moeten we zelfs zeggen dat dit zijn onderricht eigenlijk niet ‘stoort’, maar dat het net zijn onderricht ís?!
Als ík vandaag ‘Jezus-volger’ wil zijn, waar zal dan mijn ‘stoel’ staan en door wie zal ik mij ‘laten storen’?

Mt.9,9-13  (21/09/2022)
 
Jezus ging van daar verder en zag een zekere Matteüs bij het tolhuis zitten. 
“Volg mij,” zei hij tegen hem, en hij stond op en volgde Jezus. 
Jezus ging in op zijn uitnodiging voor een afscheidsmaal. En kijk: Veel tollenaars en zondaars kwamen ook en lagen mee aan tafel met Jezus en zijn leerlingen. Toen de Farizeeën dit zagen, insinueerden ze tegen zijn leerlingen: “Waarom eet die meester van jullie met tollenaars en zondaars?” 
Maar Jezus had dit gehoord en antwoordde: “Niet de gezonden hebben een dokter nodig,  
maar de zieken. Ga, en onderzoek wat dit wil zeggen. Mededogen wens ik, geen holle offers. Niet om de rechtvaardigen te roepen, ben ik gekomen, maar de zondaars.” 
 
Jezus en Matteüs, twee mannen die ingaan op elkaars uitnodiging. Jezus neemt het initiatief. Hij spreekt de nietsvermoedende tollenaar aan: “Volg mij.” De uitnodiging heeft een straffe impact. Matteüs staat onmiddellijk op en volgt hem. Niets lijkt hem hiervan te kunnen weerhouden. 
Dan is het de beurt aan Matteüs. Hij nodigt Jezus uit op een feest voor al zijn vrienden en kennissen, zondaars en tollenaars, m.a.w. zij die niet geliefd zijn in de maatschappij. En Jezus aarzelt niet – net zomin als Matteüs – ook al weet hij dat hij hierop aangesproken zal worden. Wie gaat er nu met bedriegers en zondaars aan tafel? En toch gaat hij, want dat is de plaats waar hij moet zijn. Daar bij die mensen – door de goegemeente veracht – daar moet hij zijn. Zij hebben zijn respectvolle liefde nodig om te kunnen (over)leven in een keiharde maatschappij waar de ene neerkijkt op de ander. Het zijn zij – op wie neergekeken wordt – waarmee hij aan tafel gaat. 
Nu ik dat weet … zal ik hem ook dan nog blijven volgen? Ga ik met hen aan tafel? 
 
 

Mt. 22, 34-40 (25/10/2020) 

Maar toen de Farizeeën hoorden dat Jezus de Sadduceeën de mond had gesnoerd,
kwamen de Farizeeën bijeen en één van hen, een wetgeleerde, ondervroeg hem:
“Meester, wat is het grootste gebod in de wet?”
Jezus antwoordde:
“Je zult de heer je God daad-werkelijk liefhebben,
met geheel je hart, met geheel je geest en met geheel je verstand. [Deut.6,5]
Dat is het grootste en eerste gebod.
Het tweede is daaraan gelijk:
Je zult wie jou nabij komt daad-werkelijk liefhebben als jezelf. [Lev.19,18]
Aan deze twee geboden
hangen geheel de wet en de profeten vast.

Wat zouden ze hem graag de mond snoeren. Maar wat had je gedacht, Jezus laat zich niet het zwijgen opleggen.
Integendeel hij vat even voor hen heel de Thora samen en zegt waar het op aankomt nl:
de heer je God daad-werkelijk liefhebben en net zo diegene die jou nabij komt.
Dit liefhebben houdt niet op bij het opvolgen van regels en wetten maar het is een totaal engagement (denken, willen en doen).
Alleen zó kan ‘G-d liefhebben’ werkelijkheid worden doorheen je daden. Jezus verbindt daarom ook het eerste gebod aan het tweede.
Ze zijn niet los verkrijgbaar. Voor hem is het een’ en en’ verhaal. Liefde voor G-d is liefde voor de mens.
Er blijkt dus iets gemeenschappelijks te zijn aan het liefhebben, het één roept het ander op.
Als ik G-ds liefde echt durf toe te laten, zal ik milder naar mezelf kijken en vandaaruit ook milder naar de ander.
En waar kan ik beter het ware gelaat van G-d ontdekken dan doorheen de kwetsbaarheid van de ander?
Heel de Wet, al die objectieve ge- en verboden, hebben dus maar betekenis wanneer ze een proces van overgave (aan die goddelijke liefde)
en engagement (liefde voor de mens) op gang brengen.
Dit ‘en en’ verhaal spreekt dan niet langer van jezelf maar leid je binnen in zijn liefdevolle wereld van verbondenheid.

 

Mt. 23,1-12 (22/08/2020)

In die tijd sprak Jezus tot het volk en tot zijn leerlin­gen:
'Op de leerstoel van Mozes hebben de schriftgeleerden en de Farizeeën plaats genomen.
Doet en onderhoudt daarom alles wat zij je zeggen, maar handelt niet naar hun werken; want zelf handelen ze niet naar hun woorden.
Zij maakten bundels van zware, haast ondraaglijke lasten en leggen die de mensen op de schouders,
maar zelf zullen ze er geen vinger naar uitsteken.
Alles wat zij doen, doen zij om bij de mensen op te vallen; zij maken immers hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot,
ze zijn belust op de ereplaats bij de maaltijden en de voornaamste zetels in de synagogen,
ze laten zich graag groeten op de markt en willen door de mensen rabbi genoemd worden.
Maar jullie moeten je geen rabbi laten noemen. Jullie hebben maar een Meester en jullie zijt allen broeders.
En noemt niemand van jullie op aarde vader; je hebt maar een Vader, de hemelse.
En laat je ook geen leraar noemen; jij hebt maar een leraar, de Christus.
Wie de grootste onder jullie is, moet je dienaar zijn.
Alwie zichzelf verheft, zal vernederd en wie zichzelf vernedert zal verheven worden.

Te makkelijk wordt gedacht dat Jezus tegen de Joodse wet was en dat hij dat allemaal wou afschaffen.
Hier (en op andere plaatsen) wordt duidelijk dat dat niet klopt! Zelf staat hij helemaal in de Joodse traditie en nooit doet hij daar smalend over.
Meerdere keren horen we hem zeggen: “Ik ben niet gekomen om de wet af te schaffen, maar om haar tot vervulling te brengen.”
Waar die ‘vervulling’ over gaat, lezen we hier.
Wie ‘de wet’ doet, alleen maar omdat het de wet is, heeft eigenlijk nog niets vervuld.
Of wie anderzijds de wet denkt aan zijn laars te moeten lappen, heeft uiteraard ook niets vervuld.
‘Vervulling’ gaat om de eenheid van binnenkant (hart, ingesteldheid, intentie, g-dsverbondenheid) en buitenkant (handen, daden, realisaties, mensverbondenheid).
‘Vervulling’ gaat erom dat ál mijn daden G-dsdienst worden (dienst aan het rijk van G-d)!
Misschien is voor ons, mensen, het meest lastigste daar wel aan dat dat een nederige weg is, een die niet naar mezelf wijst …

Mt.23,13-22 (28/08/2023)

13    “Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën,
       ondermaatse oordelaars,
       omdat je het koningschap der hemelen afsluit voor de mensen.
       Want zelf ga je er niet binnen
       en wie wel binnengaat, verhinder je het.
14    Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën,
       ondermaatse oordelaars,
       omdat je de huizen van weduwen opslokt
       terwijl je naar buitenuit lange gebeden zegt.
15    Wee jullie, schriftgeleerden en farizeeën,
       ondermaatse oordelaars,
       omdat je zee en land rondreist
       om een proseliet [bekeerling tot het Jodendom] te maken.
       En wanneer hij het geworden is,
       maak je hem tot een hellekind, dubbel zo erg als jezelf.
16    Wee jullie, blinde wegwijzers, die zeggen:
       zweren bij de tempel, is niets,
       maar zweren bij het goud van de tempel, is bindend.
17    Verdwaasden! Blinden!
       Want wat is groter,
       het goud, of de tempel die het goud heiligt?
18    En nog:
       zweren bij het altaar, is niets,
       maar zweren bij de gave erop, is bindend.
19    Verdwaasden! Blinden!
       Want wat is groter,
       de gave, of het altaar die de gave heiligt?
20    Wie dus zweert bij het altaar,
       zweert dáárbij én bij alles wat er op ligt.
21    En wie zweert bij de tempel,
       zweert dáárbij én bij wie er in woont.
22    En wie zweert bij de hemel,
       zweert bij de troon van God en bij wie er op zit.”

Matteüs is er niet op uit de farizeeën zwart te maken, maar hij wil wel wijzen op gevaren die in elke religieuze gemeenschap opduiken, nl. het wegkruipen achter voorschriften en geboden.
Jezus betwijfelt de autoriteit van de schriftgeleerden en farizeeën niet, maar hij verwijt hen dat ze niets doen om de wet tot haar werkelijke recht te laten komen, nl. haar zo te interpreteren dat ze mensen vrij maakt om ‘Go(e)d’ met elkaar te leven. Hij verwijt hen dat ze niet van harte in de mensen geïnteresseerd zijn, omdat ze niet naast, maar boven hen staan.
Dat gevaar gold niet alleen de farizeeën in Jezus’ tijd, maar geldt voor iedere bijbeluitlegger, theoloog en pastoraal werk(st)er. Jezus roept ons op kritisch te zijn. Zijn we echt betrokken bij noden van de mensen of hebben we er plezier in abstracte theologie en overdreven morele voorschriften te preken, waar de mensen niets mee kunnen? Jezus wil geen theologie die mensen klein maakt en een slecht geweten in de hand werkt, maar een die mensen hoogacht. Hij wil een ethiek van genade.