Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Mt.21,28-32 (15/12/2020)
“Wat denken jullie [vroeg Jezus aan de afgezanten van de Joodse oversten]: Iemand had twee kinderen.
Hij ging naar de eerste en zei: “Kind, ga vandaag werken in mijn wijngaard.”
Die antwoordde echter: “Ik wil niet.” Later veranderde hij van gedacht en ging toch.
Hij ging naar de tweede en zei hetzelfde. Die antwoordde: “Ik zal gaan, heer.” Maar hij ging niet.
Wie van de twee deed de wil van de vader?” Zij antwoordden: “De eerste.”
“Zeker, ik zeg jullie, ging Jezus verder, dat tollenaars en hoeren jullie zullen voorgaan naar het koninkrijk van God.
Want Johannes is naar jullie toe gekomen met een oproep tot de rechte weg, maar jullie zijn er niet op ingegaan.
Tollenaars en hoeren zijn er echter wel op ingegaan.
En jullie zagen dit gebeuren maar toch ben je niet van gedacht veranderd om alsnog op zijn roep in te gaan.”
Het blijft gaan over wispelturigheid die zich (o.a.) laat zien in de al of niet erkenning van Johannes de doper.
Als wij onszelf daarin plaatsen, zullen we wellicht meteen volhartig zeggen: “Ja, natuurlijk erken ik Johannes.
Hij is toch de wegbereider voor de Heer en naar Hem zie ik uit! O.k., zijn oproep tot ommekeer is soms wat lastig, maar ik wil het echt wel.”
Er is geen reden om de eerlijkheid van dit soort woorden in twijfel te trekken, maar laten we toch maar voorzichtig zijn.
Heb je er op gelet in welk gezelschap we terecht komen als we zo met Johannes meegaan? “Tollenaars, hoeren, …” willen wij in dát rijtje gaan staan?
Het gaat er uiteraard niet om dat wij de moraal maar overboord moeten gooien
(integendeel wellicht: échte innerlijke ommekeer zal ook gevolgen hebben voor onze morele houding).
Wél gaat het erom dat wij moeten durven zien wie wij ‘maar’ zijn: kleine, behoeftige, ‘brokkelachtige’ en brokkenmakende mensen.
Alleen in een hart dat weet dat het niets te bieden heeft, maar alleen te ontvangen, is er ruimte voor een toenaderende G-d …
Mt.21,28-32 (1/10/2023)
28 “Wat denken jullie:
[vroeg Jezus aan de afgezanten van de Joodse oversten]
Iemand had twee kinderen.
Hij ging naar de eerste en zei:
“Kind, ga vandaag werken in mijn wijngaard.”
29 Die antwoordde echter: “Ik wil niet.”
Later veranderde hij van gedacht
en ging toch.
30 Hij ging naar de tweede en zei hetzelfde.
Die antwoordde: “Ik zal gaan, heer.”
Maar hij ging niet.
31 Wie van de twee deed de wil van de vader?”
Zij antwoordden: “De eerste.”
“Zeker, ik zeg jullie, ging Jezus verder,
dat tollenaars en hoeren
jullie zullen voorgaan naar het koninkrijk van God.
32 Want Johannes is naar jullie toe gekomen
met een oproep tot de rechte weg,
maar jullie zijn er niet op ingegaan.
Tollenaars en hoeren zijn er echter wel op ingegaan.
En jullie zagen dit gebeuren
maar toch ben je niet van gedacht veranderd
om alsnog op zijn roep in te gaan.”
Het klinkt allemaal wel logisch, wat Jezus hier zegt. Maar dat zou ertoe kunnen leiden dat we nogal achteloos voorbijgaan aan wat hij éigenlijk aan het zeggen is. Wíj zijn die ‘afgezanten van de Joodse oversten’ tegen wie hij deze gelijkenis vertelt.
Wij zijn niet die ‘hedendaagse onverlaten’ die zich van god noch gebod aantrekken en er maar op los leven. Nee, wij zijn brave Christenen die ‘ja’ gezegd hebben op zijn boodschap.
Maar is het al kommer en kwel wat die ‘onverlaten’ doen? En is al wat ík doe zo in lijn met Jezus’ boodschap? Zijn er naderhand ook geen prachtige dingen te zien bij die ‘onverlaten’ en zouden míjn daden niet nog wat verdieping en consequentie kunnen krijgen?
Lastige vragen, maar ze zijn even logisch te beantwoorden als die van Jezus aan de Joodse oversten. Ze zijn wel degelijk aan ons gesteld. Net omdat Jezus hoopt op niet alleen een eerste, impulsief navolgelingschap, maar op een ver-strekkende en consequente versie daarvan, daagt hij ons uit daarover te durven nadenken … en niet alleen te denken …
Mt.13,31-35 (31/07/2023)
31 Hij [Jezus] legde hen [het volk] nog een andere gelijkenis voor:
“Het koningschap der hemelen is te vergelijken
met een mosterdzaadje
dat iemand zaaide in zijn akker.
32 Het is veel kleiner dan alle andere zaden,
maar als het is opgegroeid,
wordt het groter dan alle tuingewassen
en wordt bijna een boom,
zodat de vogels in zijn takken kunnen nestelen.”
33 Nog een andere gelijkenis vertelde hij hen:
“Het koningschap der hemelen is te vergelijken
met zuurdeeg
dat een vrouw verwerkte in drie maten meel,
zodat het in z’n geheel doordesemd werd.”
34 Jezus sprak deze gelijkenissen uit tegen de menigte.
Tegen hen sprak hij niet anders dan in gelijkenissen,
35 opdat vervuld zou worden wat de profeet zei:
“Mijn mond zal ik opendoen in gelijkenissen;
ik zal uitspreken wat verborgen was vanaf de grondlegging van de wereld.”
Als de schrijvers van de Bijbel planten gebruiken om koninkrijken uit te beelden, nemen ze altijd machtige, majestueuze bomen. In het boek Daniël wordt het Babylonische rijk voorgesteld als “een reus van een boom, die met zijn top tot in de hemel reikte”(Daniël 4,11). De profeet Ezechiël vergelijkt het rijk van de farao van Egypte met “een ceder van de Libanon, met mooie takken, met schaduwrijk gebladerte en een rijzige stam”(Ezechiël 31,3).
Jezus’ keuze voor de mosterdplant is dan wel verrassend: een bescheiden, onopvallende struik, die op de akker groeit, in de moestuin, of als ‘onkruid’ in een rommelige hoek van de tuin. Zo is het koninkrijk Gods! Het is alsof het veel gewoner is dan je denkt. Het is geen machtige ceder, veeleer een eenvoudige huis-tuin-en-keukenplant die tot bloei komt in het gewone leven van elke dag. Heel dichtbij. Het heeft niets spectaculairs. Overal waar mensen alert en zorgzaam omgaan met elkaar of m.a.w. Jezus proberen na te volgen, daar is G-d. Verder hoef je het rijk G-ds niet te zoeken.
Mt. 21,23-27 (14/12/2020)
Jezus kwam in de tempel en gaf er onderricht. De hogepriesters en oudsten van het volk vroegen:
“Met welke bevoegdheid doe jij deze dingen, en wie heeft jou deze bevoegdheid gegeven?”
Jezus antwoordde hen: “Ik zal jullie ook een vraag stellen. Als je mij daarop antwoordt,
kan ik jullie zeggen met welke bevoegdheid ik deze dingen doe.
De doop van Johannes, vanwaar was die, van de hemel uit, of van de mensen uit?”
Zij overlegden nu onder elkaar: “Als we zeggen ‘van de hemel uit’,
zal hij ons zeggen: waarom heb je hem dan niet geloofd?; als we echter zeggen ‘van de mensen uit’,
zijn we bang voor het volk, want zij houden Johannes voor een profeet.”
Ze gaven Jezus dus als antwoord: “We weten het niet.”
Daarop zei Jezus ook tegen hen: “Dan kan ik jullie ook niet zeggen met welke bevoegdheid ik deze dingen doe.”
Deze passage kan voor ons, nuchtere westerlingen, een beetje overkomen als een flauwe uitvlucht
om geen antwoord te geven, maar er is echt wel meer aan de hand.
Een vraag beantwoorden met een wedervraag, was (en is nog) in de Joodse ‘religieuze discussiekunst’ een heel gewoon gebeuren.
Men wil juist een open gesprek aangaan waar verschillende meningen bij elkaar worden gelegd. Maar daar wringt het nu:
Wíllen ze ‘een open gesprek’ aangaan? Willen ze uitspreken wat ze écht denken? Nee dus.
Heb je al eens iets (serieus) willen zeggen tegen iemand waarvan je merkt dat hij/zij het antwoord niet wil horen?
Dáárom ‘kan’ Jezus ook geen antwoord geven op hun vraag!
De Advent is de tijd om ons bewust te worden van deze, blijvende, vraag: Wíl ik dat open gesprek met G-d aangaan?
Durf ik mij open te stellen, d.i. kenbaar maken wie ik écht ben én mij laten raken door wie de a/Ander is?
Als ik de ‘voorboden’ niet (wil) zie(n), hoe zou ik dan G-ds Komst kunnen zien?
Mt.23,1-12 (5/11/2023)
1 Vervolgens sprak Jezus de menigte en zijn leerlingen toe:
2 “De schriftgeleerden en farizeeën zetten zich op de leerstoel van Mozes.
3 Neem dus in acht en doe
alles wat ze jullie zeggen,
maar handel niet naar hun daden,
want zij zeggen het wel, maar doen het niet.
4 Ze binden zware lasten bijeen
en leggen die op de schouders van de mensen,
terwijl ze zelf ze met geen vinger verroeren.
5 En de werken die ze doen,
doen ze om zich te tonen aan de mensen.
Ze maken hun gebedsriemen breed
en de kwasten van hun mantel groot.
[Beide waren uiterlijke symbolen van Godsverbonden leven;
de wet bepaalde echter niet hoe groot die waren.]
6 Ze hebben graag de voornaamste plaatsen
bij maaltijden en in de samenkomsten [synagoge];
7 ze hebben graag dat ze op de markt worden begroet
en dat ze door de mensen rabbi [mijn meester] worden genoemd.
8 Jullie echter moeten je geen rabbi laten noemen,
want jullie hebben maar één leermeester,
terwijl jullie allemaal broers en zussen zijn.
9 Noem niemand op aarde jullie Vader,
want jullie hebben maar één Vader,
de Vader in de hemelen.
10 Laat je ook geen leermeester/leider noemen,
want jullie hebben maar één leermeester/leider,
de Gezalfde [christos/messiah].
11 Maar de grootste onder jullie
zal je dienaar zijn.
12 Wie zichzelf verheft,
zal klein worden,
en wie zichzelf klein maakt,
zal verheven worden.”
Gezeten op de leerstoel van Mozes trachten de farizeeën de boeken van Mozes uit te leggen. Dat was hun taak en dat deden ze goed. Jezus spoort de menigte dan ook aan om te doen wat de farizeeën onderrichten. Nooit spreekt hij één minachtend woord over wat ze zeggen, wel over hun dubbelzinnige manier van leven, want “ze zeggen het wel, maar doen het niet.” Het is dus helemaal ok om te doen wat de wet je voorhoudt. De wereld zou er anders uitzien moesten we daar alvast in slagen. Nochtans reikt écht gelovig leven dieper. Het vraagt naar wederkerigheid en spreekt van overgave, niet van opgave. Vaak zit ons verlangen naar aanzien in de weg, en blijft ons sterke zelfbewustzijn de eeuwige struikelblok om te komen tot die overgave. Vandaar Jezus’ oproep om juist dat los te laten, je door G-d te laten beminnen en te leven met de Torah (de wet) als richtingwijzer.
Leerling worden is geen slaafse onderworpenheid, geen wettisch handelen. Het heeft niets van doen met geestelijke krachtpatserij, maar het vertrekt bij G-dsverbonden leven.