Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Joh.5,31-47 (23/03/2023)
“Als ik getuig over mezelf, heeft mijn getuigenis geen waarde. Maar er is iemand anders die over mij getuigt en ik weet dat zijn getuigenis over mij waar is.
Jullie hebben gezanten gezonden naar Johannes en hij heeft naar waarheid getuigd. Zelf heb ik het getuigenis van een mens niet nodig, maar ik zeg dit tot jullie vrijmaking. Hij was de lamp, brandend en schijnend, maar jullie hebben je maar een uur in zijn licht willen verheugen.
Maar ik heb een getuigenis dat groter is dan dat van Johannes: de werken die de Vader aan mij gegeven heeft om te volbrengen. Wat ik doe getuigt over mij dat de Vader mij gezonden heeft.
En de Vader die mij gezonden heeft, heeft zelf over mij getuigd. Jullie hebben zijn stem nooit gehoord, noch heb je zijn beeltenis gezien en zijn woord heb je niet in je opgenomen, omdat je geen vertrouwen stelt in wie hij gezonden heeft.
Jullie onderzoeken de Schriften omdat je meent daarin het volle leven te vinden. Maar zij getuigen juist over mij! En toch wil je niet naar mij komen om leven te vinden.
Ik neem geen eer van mensen aan, maar ik weet dat jullie de liefde voor God niet in jullie hebben. Ik ben gekomen in de naam van mijn Vader en je neemt mij niet aan; en als een ander komt in zijn eigen naam, neem je hem wel aan!
Hoe kunnen jullie leven in vertrouwen als je wel eer van elkaar aanneemt, maar niet de eer van de enige God zoekt?
Denk niet dat ik jullie zal aanklagen bij de Vader. Degene die jullie zal aanklagen, is Mozes,
op wie je je hoop had gevestigd. Want als jullie écht in Mozes je vertrouwen hadden gesteld, zou je ook je vertrouwen stellen in mij, want hij heeft over mij geschreven! Maar als je geen vertrouwen stelt in zijn geschriften, hoe zul je dan vertrouwen stellen in mijn woorden?”
Het cirkelen rond dat Jezus-geheim gaat ook vandaag verder. Een bijkomende vraag is: wie (of wat) getuigt van Jezus? Johannes geeft alvast enkele mogelijke getuigenissen: Johannes de Doper, de Schriften (Mozes en de profeten), en – bovenal – ‘de werken’, dat is wat Jezus doet, hoe hij leeft en met mensen omgaat, hoe hij de Liefde daad-werkelijk vorm geeft.
Wat zien we Jezus vandaag doen? Hij spreekt mensen aan en maakt zo relaties mogelijk, net daar waar deze verbroken waren. Hij heelt mensen door de verbindingen te herstellen met zichzelf, met hun omgeving en met G-d. Dit alles doet hij steeds in verbondenheid met zijn Onderstroom (deze verbinding zuiver houden is een werk op zich), door de stilte op te zoeken en zo kracht op te doen.
Aan ieder van ons om elke dag opnieuw de vraag te stellen: Maak ik mijn Christen zijn waar? Beleef ik daadwerkelijk mijn geloof? Durf ik mijn vertrouwen te stellen in zijn Woord?
Joh.10,31-42 (31/03/2023)
De Joden raapten weer stenen op om hem te stenigen. Jezus antwoordde hen: “Ik heb jullie vele goede werken getoond, die ik deed vanuit mijn Vader. Om welke van mijn werken wil je mij stenigen?” De Joden antwoordden hem: “Wij stenigen je niet om een goed werk, maar om een godslastering, omdat jij, een mens, jezelf tot God maakt.”
Jezus antwoordde hen: “Staat er niet geschreven in jullie wet: ‘Ik heb gezegd: jullie zijn goden.’?” [Ps.82,6] Als hij hen tot wie het woord van God gesproken wordt, goden noemt, en de Schrift niet kan ontbonden worden, noemen jullie dan wie de Vader heeft geheiligd en in de wereld gezonden, een godslasteraar, omdat ik heb gezegd: ‘Ik ben de Zoon van God.’? Als ik niet de werken van mijn Vader doe, moet je mij niet vertrouwen, maar als ik ze wel doe, zelfs als je mij niet vertrouwt, vertrouw dan de werken. Dan zul je herkennen en erkennen dat de Vader in mij is en ik in de Vader.”
Opnieuw trachtten ze hem te grijpen, maar hij kon aan hun handen ontkomen. Hij trok weer naar de overkant van de Jordaan, naar de plaats waar Johannes vroeger doopte, en hij verbleef daar. Velen kwamen naar hem en zeiden: “Johannes heeft weliswaar geen enkel teken gedaan, maar alles wat hij zei over deze man was waar.” En velen gingen daar hun vertrouwen stellen in hem.
“Om welke van mijn goede werken wil je mij stenigen”, vraagt Jezus? Ze beweren dat het hen dáár niet om te doen is, maar Jezus ontmaskert hen. Hij geeft zelf aan dat het niet zo uitmaakt of je nu gelooft dat hij ‘zoon van God’ is of niet. Als je echt de diepte en betekenis van de goede werken zou willen zien, zou dat genoeg zijn. Als zij dat niet doen, tonen zij zich
als mensen die in naam van hun religieus systeem niets willen aanvaarden wat niet uit hun eigen systeem komt! Dát is de ontmaskering hier: Jullie zéggen dat het jullie gaat om een godslastering, maar éigenlijk gaat het om jullie gekrenkte eer omdat je moet vaststellen dat er ook goede werken gebeuren buiten jullie om.
Als Jezus vandaag hier bij ons zou rondlopen, zou hij ongetwijfeld ook veel naar zijn hoofd geslingerd krijgen. Zijn goede werken zouden ongetwijfeld niet door iedereen toegejuicht worden. Door wie wel, door wie niet? Denk niet te vlug dat je het antwoord weet! Durf kijken en vraag je ook eens af aan welke kant jij zelf wil staan: van wie stenen gooit of van wie ze naar het hoofd krijgen?
Joh. 21,1-14 (14/04/2023)
Na dit alles toonde Jezus zichzelf opnieuw aan de leerlingen bij het meer van Tiberias. [= het meer van Galilea] Dit verliep als volgt:
Simon Petrus, Tomas de tweeling, Natanaël van Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en twee andere van zijn leerlingen waren er bijeen. Simon Petrus zei: “Ik ga vissen.” En zij antwoordden: “Dan gaan wij met je mee.” Ze klommen in de boot, maar die nacht vingen ze niets. Toen het al ochtend begon te worden, stond Jezus aan de oever. De leerlingen wisten echter niet dat het Jezus was. Jezus zei hen: “Jongens, hebben jullie iets voor bij het eten?” Ze antwoordden hem: “Nee …!” Nu zei hij hen: “Werp het net uit naar de rechterkant van de boot en je zult wat vinden.” Ze deden dat, maar konden het net niet meer optrekken door de grote hoeveelheid vissen. De leerling, die Jezus erg genegen was, zei tegen Petrus: “Het is de Heer!” Toen Simon Petrus dit hoorde, trok hij zijn bovenkleed weer aan en sprong in het water. De andere leerlingen kwamen met het bootje. Ze waren niet ver van het land, ongeveer tweehonderd el [= ca. 100m] en sleepten het net met de vissen mee. Toen ze aan land stapten, zagen ze een houtskoolvuur met vis erop en brood. Nu zei Jezus: “Breng wat van de vissen die je nu gevangen hebt.” Simon Petrus klom in de boot en trok het net op het land. Het zat vol grote vissen: honderddrieënvijftig, en ondanks de grote hoeveelheid scheurde het net niet. Jezus zei hen: “Kom eten.” Niemand van de leerlingen durfde hem te vragen ‘wie ben jij’, terwijl ze wel wisten dat het de Heer was. Maar Jezus nam het brood en gaf het hun. Zo ook met de vis.
Dit was de derde keer dat Jezus zich aan de leerlingen toonde sinds hij was opgestaan uit de dood.
Is het je al opgevallen hoe verschijningsverhalen zoals hier beginnen met het NIET herkennen?! Dat is toch merkwaardig? Wij stellen ons die verschijningen een beetje te simpel voor: Jezus leeft, Jezus gaat dood, Jezus leeft opnieuw zoals voorheen. Maar dat klopt dus niet! Ook de apostelen, zijn beste vrienden toch, herkennen hem niet zomaar. Blijkbaar is het ‘zien’ van de verrezen Christus een gebeuren dat wat tijd vraagt, en groei.
Vaak lijkt het alvast te starten met een situatie waarin je de ‘verschijning’ – het herkennen van Jezus – helemaal niet zou verwachten. In het verhaal van vandaag is dat zelfs dubbel: Ze hebben de hele nacht niets gevangen, zijn moe en ontgoocheld; het lijkt wel of ze de stiel verleerd zijn. Wat hebben ze dus nog te verwachten? Én dan staat daar nog iemand op de oever die doodleuk vraagt of ze wat vis hebben, terwijl hij er zelf al aan het roosteren is! En uitgerekend díe zegt dat ze het nog maar eens moeten proberen!
Wie zal vandaag tegen mij zeggen dat mijn ontgoochelingen en mislukkingen niet het laatste woord hebben, en dus tegelijk mij zorgzaam en liefdevol het vertrouwen schenkt het opnieuw te mogen proberen? Zal ik in die persoon Jezus herkennen?
Joh. 6,52-59 (28/04/2023)
52 De Joden raakten onder elkaar in heftige discussie:
Hoe kan hij ons zijn vlees te eten geven?
53 Jezus zei hen:
“Amen, amen, ik zeg jullie:
Als jullie het vlees van de mensenzoon niet eten
en zijn bloed niet drinken,
hebben jullie geen leven in jullie.
54 Wie mijn vlees herkauwt en mijn bloed drinkt,
heeft het volle leven
en ik zal hem doen opstaan op de ultieme dag.
55 Want mijn vlees is waarachtig voedsel
en mijn bloed waarachtige drank.
56 Wie mijn vlees herkauwt en mijn bloed drinkt,
verblijft in mij
en ik in hem.
57 Zoals de levende Vader mij gezonden heeft
en ik leef door de Vader,
zo zal ook wie mij herkauwt
leven door mij.
58 Zo is het met het brood dat uit de hemel is neergedaald.
Het is niet zoals met het manna
dat jullie vaderen aten terwijl ze [toch] gestorven zijn.
Wie dít brood herkauwt,
zal leven in volheid.”
59 Hij zei deze dingen
toen hij onderricht gaf
in de plaats van samenkomst [synagoge] in Kafarnaüm.
Jezus moet toch geweten hebben dat zijn woorden tegen de borst stootten, of op z’n minst moeilijk begrijpbaar waren? Waarom geeft hij dan geen antwoord op die toch normale vraag van de Joden over dat ‘zijn vlees eten’? Integendeel, hij wrijft het er nog wat extra in door het hier nog plastischer voor te stellen: zijn vlees (her)kauwen en zijn bloed drinken. (Denk even wanneer wij die uitdrukking gebruiken: iemands bloed kunnen drinken!)
Net als de Joden heb ik er ook het raden naar, maar ik vermoed dat het iets te maken heeft met de radicaliteit waar Jezus toch voor staat. Volgeling van Jezus worden gaat nooit over een klein beetje, iets poesliefs, hanteerbaar naar míjn maat! Als ik ‘in hem’ willen leven – of ‘hij in mij’ – dan moet ik mij hem eigen maken, hélemaal! En ja, dat heeft een zekere ‘rauwheid’. Als ik waarlijk leerling van Jezus wil zijn, ontkom ik niet aan radicale keuzes in mijn leven, en dus ook niet aan onbegrip in mijn omgeving!
Joh. 14,1-6 (5/05/2023)
1 “Laat je hart niet verontrust raken.
Jullie vertrouwen in God,
vertrouw ook in mij.
2 In het huis van mijn Vader
zijn er veel verblijfplaatsen.
Als dat niet zo was,
zou ik het jullie gezegd hebben.
Ik ga heen om een plaats voor jullie te bereiden.
3 En als ik ben heengegaan en voor jullie een plaats heb bereid,
kom ik terug
en neem jullie op bij mij,
zodat jullie ook zijn waar ik ben.
4 Waar ik heenga
en de weg erheen,
kennen jullie.
5 Tomas zei:
“Heer, wij weten níet waar je heengaat,
hoe kunnen we dan de weg kennen?”
6 Jezus antwoordde hem:
“Ik ben de weg, de waarheid en het leven.
Niemand komt tot de Vader
tenzij door mij.”
Jezus laat het niet bij een oproep tot Leven-IN-vertrouwen. Hij troost zijn leerlingen door te zeggen dat hij een plaats (een woning) gereed zal maken voor hen in het huis van zijn Vader. Hij wil hen uiteindelijk kunnen meenemen naar dáár waar hijzelf is. Ooit, in het begin van het Johannesevangelie, vroegen zijn leerlingen aan hem: “Waar woon jij?” Met eigen ogen hadden zij gezien, dat hij zelf ergens woonde, ergens thuis was. Zijn ze niet daarom bij hem gebleven? Nu hij binnenkort niet meer in hun midden zal zijn, maakt hij hen deelgenoot van zijn vertrouwen dat ook zij zullen komen dáár waar hij zelf thuis is: Bij G-d geborgen, in zijn Liefde.
Het is een belofte, een grote troost, meegenomen te worden naar waar hij is. Als wij hem toelaten zó in ons leven werkzaam te worden, worden wij zelf een plaats waar G-d gebeurt! Samen worden wij een mantel van liefde, een plaats van geborgenheid.
Daarnaar zijn we op weg. En waar dat gebeurt, mogen we hem herkennen: Jezus Christus, in wiens naam wij samenleven.
Joh.15,18-21 (13/05/2023)
18 Als de wereld jullie haat,
besef dan dat ze mij eerder heeft gehaat dan jullie.
19 Als jullie van de wereld zouden zijn,
dan zou ze wel vriendelijk behandelen wat haar eigen is,
maar omdat jullie niet van de wereld zijn,
omdat ik jullie heb uitgekozen úit de wereld,
daarom haat de wereld jullie.
20 Her-inner je het woord dat ik tegen jullie sprak:
Een dienaar is niet groter dan zijn heer. [Joh.13,16]
Als ze mij hebben vervolgd,
zullen ze ook jullie vervolgen;
en als ze mijn woord hebben be-waard [waargemaakt],
zullen ze ook dat van jullie be-waren.
21 En dit alles zullen ze jullie aandoen
omwille van mijn naam,
omdat ze geen voeling hebben met wie mij gezonden heeft!
“Een dienaar is niet groter dan zijn heer.” Jezus moet zijn eigen woorden herhalen omdat zijn leerlingen dat blijkbaar makkelijk vergeten. Jezus kreeg geen tegenkanting – en uiteindelijk smadelijke verwerping en dood – omdat hij het verkeerde politieke kleur had of omdat zijn aangezicht hen niet aanstond, maar omwille van zijn – nochtans uitsluitend goede – boodschap! En is het net niet die boodschap dat zijn leerlingen ook willen uitdragen en beleven?
Het blijft onlogisch (volgens de liefde, volgens het ‘niet van deze wereld zijn’) dat een goede boodschap op zoveel weerstand botst, maar het is een ‘simpele’ realiteit, toen én nu. Als wij zelf leerling/dienaar zeggen te zijn van Jezus, wat klagen wij dan als onze schamele pogingen om G-d in deze wereld te brengen alleen blijken te staan of wat smalend bekeken worden? Waarom zijn we zo rap ontmoedigd als we geen ‘succes’ hebben? Waarom verwijten we G-d dat het zo lang duurt en dat hij niet ingrijpt? Zou dat zijn omdat wíj zijn woord nog te weinig hebben ‘be-waard’ en omdat wij nog te weinig ‘gestorven’ zijn?