Zoek
Zoektip
Zoektip:
tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel)
Joh.13,21-33.36-38 (15/04/2025)
21 Toen Jezus dit zei,
raakte zijn innerlijk sterk beroerd
en hij getuigde:
“Amen, amen, ik zeg jullie:
Eén van jullie zal mij uitleveren.”
22 De leerlingen keken naar elkaar
in vertwijfeling over wie hij dit zei.
23 Eén van zijn leerlingen
– de leerling die Jezus liefhad –
lag aan zijn borstzijde.
24 Simon Petrus wenkte hem
om hem te vragen wie het was over wie hij dit zei.
25 Hij leunde dus tegen Jezus’ borst en vroeg:
“Heer, wie is het?”
26 Jezus antwoordde:
“Het is degene aan wie ik het stuk brood zal geven
dat ik zal indopen.”
En hij doopte het stuk brood in
en gaf het aan Simon van Keriot.
27 En na dit stuk brood
ging de tegenstander [satan] in hem.
Jezus zei:
“Wat je te doen hebt, doe dat snel.”
28 Niemand van de aanliggenden begreep wat hij zei.
29 Sommigen dachten dat Jezus hem opdroeg
te kopen wat nodig was voor het feest
of dat hij iets aan de armen moest geven,
omdat Judas de geldbeurs had.
30 Nadat hij het stuk brood tot zich had genomen,
ging hij onmiddellijk weg.
Het was nacht.
31 Toen hij was weggegaan, zei Jezus:
“Nu komt de grootheid van de mensenzoon aan het licht,
en in hem de grootheid van God.
32 Als Gods grootheid in hem aan het licht komt,
zal God ook hem in die grootheid laten delen,
en wel onmiddellijk.
33 Kinderen, nog maar een korte tijd ben ik bij jullie.
Je zult mij zoeken,
maar zoals ik al zei tegen de Joden
‘waarheen ik ga, kunnen jullie niet komen’,
zo zeg ik het nu ook tegen jullie.”
36 Simon Petrus vroeg hem:
“Heer, waar ga je heen?”
Jezus antwoordde hem:
“Waar ik heen ga, kun je mij nu niet volgen.
Later zul je mij volgen.”
37 Petrus zei opnieuw:
“Heer, waarom kan ik je nu niet volgen?
Mijn leven wil ik voor je geven!”
38 Jezus antwoordde:
“Jij wil je leven voor mij geven?
Amen, amen, ik zeg je:
Nog voor een haan kraait,
zul je mij driemaal verloochend hebben.”
Opnieuw wordt er maaltijd gehouden. Vrienden onder elkaar. En Jezus weet dat twee van hen op het punt staan hem te laten vallen. Hij spoort hen aan te doen wat moet gedaan.
Drie onder hen trekken mijn aandacht.
Johannes: Hij geniet duidelijk van de liefde van zijn vriend. Er staat wel degelijk dat het Jezus is die van hem hield (niet omgekeerd). Hij is voor mij een oproep om te Leven-IN-vertrouwen, weet hebbende van G-ds Liefde voor mij!
Judas: Hij wordt in bezit genomen van het kwaad. Wanhopig worstelt hij met alle verwachtingen die door zijn hoofd spelen. Durf ik in de spiegel te kijken die Judas mij voorhoudt?
En tenslotte Petrus, vastberaden kondigt hij aan dat hij zijn leven wil geven voor Jezus. Bij het opgaan van de zon echter heeft hij hem al drie keer verloochend. Maar is het wel verloochening? Misschien wil hij wel dat wat hem het meest dierbaar is beschermen? Is het dat wat hem leidt? Wil hij zijn vriendschap niet te grabbel gooien voor spot en leedvermaak? Of moet de Liefde eerst nog meer verankerd worden om het ten volle te durven Léven, het uit te schreeuwen?
En ik?
Joh.20,11-18 (22/04/2025)
[Nadat Petrus en Johannes het lege graf hadden gezien en weer weggegaan]
11 Maria [van Magdala] was wenend bij het graf blijven staan.
Zo wenend, boog zij zich naar het graf toe
12 en aanschouwde twee boodschappers [angeloi]
die daar zaten in het wit,
één aan het hoofdeinde en één aan het voeteneinde,
daar waar het lichaam van Jezus had gelegen.
13 Ze zeiden tegen haar:
“Vrouw, waarom ween je?”
Ze antwoordde hen:
“Omdat ze mijn heer hebben weggenomen
en ik niet weet waar ze hem hebben gebracht.”
14 Toen keerde zij zich om, naar achter [= weg van het graf]
en aanschouwde Jezus die daar stond,
zonder te weten dat het Jezus was.
15 Jezus zei haar:
“Vrouw, waarom ween je? Wie zoek je?”
Menend dat het de tuinman was, zei ze:
“Heer, als jij hem weggedragen hebt,
zeg me waar je hem hebt neergelegd,
zodat ik hem kan halen.”
16 Nu zei Jezus tegen haar: “Maria.”
Zij keerde om en zei: “Rabboeni!”
– wat wil zeggen: mijn meester.
17 Jezus zei haar:
“Hou mij niet vast,
want ik ben nog niet opgegaan naar mijn Vader.
Maar ga naar mijn broers en zeg hen:
Ik ga op naar mijn en jullie Vader,
naar mijn en jullie God.”
18 Maria van Magdala ging naar de leerlingen
en berichtte hen dat zij de Heer had gezien
en dat hij dit tegen haar had gezegd.
Het ‘noli me tangere’ – hou mij niet vast – is in de loop der tijden een veel voorkomend thema geworden. Zowel in de schilderkunst als in de muziek is het veelvuldig verbeeld en verklankt. Ook in de spiritualiteit speelt het een belangrijke rol. Ook in de onze?
Mensen blijken geneigd zich vast te klampen. Waaraan ze dat doen, kan nogal gevarieerd zijn, maar steeds gaat het om iets waar ze denken een zekere stevigheid in te vinden – een stevigheid die ze momenteel kwijt zijn. Heel begrijpelijk dus, misschien zelfs noodzakelijk. En toch zegt Jezus meteen en nadrukkelijk: “Neen, dat is niet de weg naar het nieuwe leven.” Het nieuwe leven is immers zo nieuw, dat wij het ons eigenlijk niet kunnen voorstellen. Om die onzekerheid op te lossen, klampen wij ons dan maar vast aan oude zekerheden. Maar dat belet ons dus het nieuwe te zien!
“Hou mij niet vast!” Het is een spiritualiteit van niet vastklampen, maar met open handen en geest in het leven te staan, en daar te zíen waar het nieuwe zich aanmeldt.
Joh.6,30-35 (6/05/2025)
30 Ze zeiden hem daarop:
“Welk teken doe jij dan,
zodat wij [in]zien en je vertrouwen?
Wat is jouw werk?
31 Onze voorvaderen hebben het manna gegeten in de woestijn
– zoals geschreven staat:
brood uit de hemel gaf hij hen te eten.” [Ps.78,24]
32 Jezus antwoordde hen:
“Amen, amen, ik zeg jullie:
Niet Mozes heeft jullie het brood uit de hemel gegeven,
maar mijn Vader geeft jullie het ware brood uit de hemel.
33 Want het brood van God
is hij die neerdaalt uit de hemel
en leven geeft aan de wereld.”
34 Nu zeiden ze tegen hem:
“Heer, geef ons altijd dat brood!”
35 En Jezus zei:
“Ik ben het brood ten leven.
Wie naar mij toe komt, zal geen honger meer hebben,
en wie in mij vertrouwt, zal nooit meer dorst hebben.”
Hier wordt een vergelijking gemaakt tussen Mozes en Jezus, maar die levert wel wat verwarring op i.p.v. verheldering. Of zou Johannes dit met opzet gedaan hebben om net het bijzondere van Jezus aan te geven?
Het klopt natuurlijk dat ‘het brood uit de hemel’, het manna in de woestijn, niet door Mozes zelf was gegeven, maar door G-d. Mozes was een bemiddelaar tussen de mensen en G-d.
Enerzijds wordt Jezus hier in dezelfde lijn geplaatst: ook hij is bemiddellaar, schakelfiguur tussen G-d en mens. Voor de Joden wordt dit duidelijk in het brood dat hij hen te eten gaf, want voor een goed verstaander verwijst dat naar het manna. Maar anderzijds gebeurt er méér: Jezus identificeert zich met dat brood, dat manna! Hij moet dus wel rechtstreeks van G-d uitgegaan zijn.
Daarmee identificeert hij zich niet alleen met het manna, maar ook met G-d zelf!
Zullen wij dan voor óns leven dezelfde vraag stellen: “Heer, geef ons altijd dat brood!” En zullen wij dan ingaan op zijn antwoord?
Joh.10,22-30 (13/05/2025)
22 Toen was er in Jeruzalem het Vernieuwingsfeest.
Het was winter.
[Gr.: egkania < Hebr.: chanoeka, ook Lichtfeest genoemd, feest van de (her)inwijding van de tempel in 164 v.Chr., 8 dagen gevierd beginnend op 25ste Kislev = december]
23 Jezus wandelde in de tempel,
in de zuilengang van Salomo.
24 De Joden omringden hem en vroegen:
“Hoe lang hou je ons leven nog in spanning?
Als jij de Gezalfde [Christos/Messiah] bent,
zeg het ons dan vrijmoedig.”
25 Jezus antwoordde hun:
“Ik heb het jullie gezegd,
maar je gelooft het niet.
De werken die ik doe in de naam van mijn Vader,
die getuigen voor mij.
26 Maar je gelooft het niet
omdat jullie niet van mijn schapen zijn:
27 mijn schapen geven gehoor aan mijn stem.
Ik ken ze
en zij volgen mij.
28 En ik geef ze volheid van leven,
in der eeuwigheid gaan ze niet verloren,
en niemand zal ze uit mijn hand roven.
29 Wat de Vader mij gegeven heeft,
is groter dan alles,
en niemand is bij machte
te roven uit de hand van mijn Vader.
30 En ik en de Vader zijn één.”
Jezus spreekt zijn tegenstanders aan: mensen die niet geloven – dat staat er twee keer. Maar wie zijn dat? Zijn het alleen de Joden of worden ook wij aangesproken? Hebben ook wij niet gelijkaardige vragen en een zeker ongeduld? “Hoe lang hou je ons leven nog in spanning?” “Waarom blijft het allemaal zo in het vage?” “Waarom grijpt G-d niet in?” Elke generatie opnieuw komen deze vragen aan de orde. Het zijn vragen van mensen op zoek naar bevestiging en naar zekerheid.
Tegenover het leven dat gekenmerkt wordt door deze meer dan terechte vragen en onzekerheden, plaatst Jezus de warme tegenstroom van zijn liefdevolle belofte. Hij verzekert dat wie aan hem is toevertrouwd, wie hem volgt, niet verloren zal gaan. In verbondenheid met hem kan niets in de hele wereld hen scheiden van G-ds’ liefde. En ja, dit alles kan heel onzeker voelen. Het is immers – puur rationeel – niet te bewijzen. Je kunt het alleen maar geloven, of met andere woorden: Je toevertrouwen aan het eeuwige leven dat Jezus belooft, nl. dat we – nu reeds – gekend zijn en dat we in die kennis geborgen zijn.
Joh.10,1-10 (12/05/2025)
1 “Amen, amen, ik zeg jullie:
Wie de binnenhof van de schapen
niet binnengaat door de deur,
maar binnenklimt langs ergens anders,
is een dief, een rover.
2 Maar wie binnengaat door de deur,
is de herder van de schapen.
3 Voor hem doet de deurwachter open
en de schapen geven gehoor aan zijn stem.
Hij roept zijn schapen bij name
en leidt ze naar buiten.
4 En wanneer hij alle naar buiten heeft gedreven,
gaat hij voor hen uit
en de schapen volgen hem
omdat ze zijn stem kennen.
5 Maar een ander zullen ze zeker niet volgen;
ze zullen van hem wegvluchten
omdat ze van de ander de stem niet kennen.”
6 Deze parabel vertelde Jezus tegen hen,
maar ze herkenden niet wat het was
dat hij tegen hen zei.
7 Jezus zei dus opnieuw tegen hen:
“Amen, amen, ik zeg jullie:
Ik ben de deur voor de schapen.
8 Allen die vóór mij gekomen zijn,
waren dieven, rovers,
nee, de schapen hebben aan hen geen gehoor gegeven.
9 Ik ben de deur.
Als iemand door mij naar binnen gaat,
zal hij bevrijd worden:
hij zal in- en uitgaan en weide vinden.
10 De dief komt voor niets anders
dan om te stelen, te slachten en verloren te laten gaan.
Ik ben gekomen
opdat zij leven zouden hebben,
en wel in overvloed.”
Voor ons zijn formules als ‘ik ben’ vaak misleidend. Wij zeggen: ik ben die of die, ik ben zo oud, kortom ik ben van alles en nog wat.
In de Hebreeuwse denkwereld schuiven ‘ik ben’ en ‘ik doe’ helemaal over elkaar heen. Daar geldt: Ik ben wat ik doe. ‘Zijn’ is er een werk-woord en drukt dynamiek uit. ‘Zijn’ is ‘functioneren’. Het is geen absoluut, onaanraakbaar, metafysisch zijn, maar wel zijn-voor-jou, betrokken zijn, gevoeld en gekend worden.
Daarom zijn de ‘Ik ben’-namen bij Jezus altijd verbonden met wat hij doet. Hij is wat hij doet. En omgekeerd. Hij doet wat hij is. De ‘Ik ben’-namen zijn geen automatismen, maar werkwoorden die alleen maar bestaan als ze vervoegd en gedeeld worden.
Al Jezus’ ‘Ik ben’-woorden zijn ook inclusief. Jezus doet er steeds onmiddellijk op volgen: jullie …! Ik ben de deur – jullie zullen door mij in- en uitgaan. Als wij niet doen als hij, als hij niet ‘gedaan’ wordt, ís hij niet. Hij kan alleen maar zijn, als hij gedaan wordt, ook door jou en mij.
Joh.1,6-8.19-28 (13/12/2020)
Er was een mens, gezonden door God, zijn naam was Johannes.
Het was zijn taak getuige [marturein – martelaar] te zijn zodat hij zou getuigen van het licht,
zodat velen zouden vertrouwen door hem. Niet hijzelf was het licht, hij was getuige van het licht.
En dit is het getuigenis van Johannes, toen de Joden uit Jeruzalem enige priesters en Levieten [tempeldienaars]
afvaardigden om hem te vragen: Wie ben jij?
Hij verklaarde met klem: “Ik ben de gezalfde niet!” Ze vroegen hem: “Maar wie ben je dan? ben je Elia?”
– Hij zei: “Ik ben niet Elia.” “Ben je de profeet?” – Hij zei: “Nee.” “Maar wie ben je dan?
dat wij een antwoord kunnen geven aan wie ons gezonden hebben. Wat zeg je over jezelf?”
“Ik, ik ben de stem van iemand die roept in de woestijn:
Richt de weg van de Heer! [Jes.10,3], zoals de profeet Jesaja heeft gezegd.
Ook waren er afgezanten van de farizeeën.
Zij vroegen hem: “Waarom doop je dan, als je niet de gezalfde bent, noch Elia, noch de profeet?”
Johannes antwoordde: “Ik doop in water. Midden onder jullie staat hij van wie jullie geen weet hebben,
de na mij komende die vóór mij is geworden, van wie ik niet waard ben zelfs maar de riem van zijn schoen los te maken.”
Dit alles gebeurde in Betanië over de Jordaan, waar Johannes doopte.
Johannes de Doper. Johannes de Voorloper, noemen de Orthodoxe Christenen hem ook heel terecht.
Johannes de Doorverwijzer, noem ikzelf hem graag.
Het volk hing aan zijn lippen; ze waren vol verwachting van de Messias en dachten zeker meer dan eens
dat het Johannes zelf zou zijn. En dan zegt hij ‘doodleuk’: Ik ben de Messias NIET! En ook niet … en ook niet …
Je moet maar durven om zo op de laagste plaats te gaan staan! Maar is het nu juist niet omdat hij dat heeft willen en durven doen,
dat hij die Doorverwijzer kon zijn?! Hij wees niet naar zichzelf, maar naar degene om wie het echt allemaal ging.
Pas door die ‘kleine’ plaats in te nemen, kon hij zijn ‘grootse’ taak vervullen!
Hoeveel ruimte zou er komen voor Gods rijk, als mensen – laat ons maar beginnen bij onszelf – wat minder naar zichzelf zouden verwijzen,
maar daar datgene waar het echt over gaat in het leven?!