Verbonden Leven

Zoek

Zoektip

Zoektip:

tik vb. Mt. 1,21-12
tik een specifieke zoekterm in (vb. engel) 

Joh.5,1-3a.5-16 (1/04/2025)

     Later was er een feest van de Joden
       en Jezus ging op naar Jeruzalem.
     In Jeruzalem nu, bij de Schaapspoort, is er een vijver,
       die in het Hebreeuws Betesda/Bethzatha genoemd wordt,
       en vijf zuilengangen heeft.
     In die gangen lag altijd een groot aantal zieken, verlamden en verdorden.
     Er was daar ook iemand die al achtendertig jaar ziek was.
     Jezus zag hem liggen
       en wetende dat hij daar al lang lag, vroeg hij hem:
       “Is het je bedoeling gezond te worden?”
     De zieke antwoordde hem:
       “Heer, ik heb geen mens die,
       wanneer het water in beroering komt,
       mij in de vijver helpt,
       en terwijl ik het zelf probeer, daalt een ander vóór mij erin af.”
     Jezus zei tegen hem:
       “Ontwaak! Neem je draagbaar en wandel!”
     Onmiddellijk werd hij gezond, nam zijn draagbaar en wandelde rond. Die dag was een sabbat.
10    Daarom zeiden de Joden tot de genezene: “Het is sabbat.
       Het is je niet geoorloofd je draagbaar op te nemen.”
11    Hij antwoordde hun:
       “Degene die mij gezond heeft gemaakt,
       híj heeft mij gezegd: neem je draagbaar en wandel.”
12    Ze vroegen hem dus:
       “Wie is die mens, die jou gezegd heeft ‘neem je draagbaar en wandel’?”
13    Maar de genezene wist niet wie het was.
       Jezus had zich ondertussen teruggetrokken in de menigte.
14    Later vond Jezus hem in de tempel en zei hem:
       “Kijk! Je bent nu gezond geworden.
       Zondig [verwijder] je niet meer opdat er je niets ergers overkomt.”
15    De genezene ging weg en berichtte aan de Joden
       dat het Jezus was die hem gezond gemaakt had.
16    Hierom begonnen de Joden Jezus te (ver)volgen
       en zochten ze hem te doden,
       omdat hij zo’n dingen deed op sabbat.

We kennen het onderhand wel wat, die o zo andere houding van Jezus t.o.v. de farizeeën – en dus ook de oproep te durven zien waar wij farizeïsch doen en meer op Jezus zouden kunnen gaan gelijken. Maar hier spant het wel de kroon! 38 jaar lang hebben ze niet naar de man omgekeken, en nu hij genezen is verwijten ze hem dat! Overigens: dat doen niet alleen de farizeeën, álle omstaanders – en dat zijn er wel wat op een publieke plaats in 38 jaar tijd! – laten de zieke man liggen (je zou ‘passend’ ook kunnen zeggen: vallen).
Het voornaamste wat Jezus anders doet is: hem zíen!, hem aanspreken, én werkelijk luisteren naar wat hij te zeggen heeft. Dit ‘andere’, hoe gewoon het er ook uitziet, maar het is radicaal verschillend van wat ‘de omstaanders’ doen, geneest de man!
Het heeft hier al vaak geklonken: Ook wij kunnen vandaag mensen genezen! En het Jezus-recept is simpel: Zíe de mens met een vraag, een nood, rond je; wees zó nabij dat je hem of haar kunt aanspreken, op een toon die niet betuttelend is, maar louter mede-levend; en luister naar wat die werkelijk vertelt. Je zult verwonderd zijn van het ‘resultaat’!

Joh.8,21-30 (8/04/2025)

21    Opnieuw zei Jezus tegen hen [de farizeeën en schriftgeleerden]:
       “Ik ga heen en jullie zullen mij zoeken,
       maar in je zonden zul je sterven.
       Waar ik heen ga, kunnen jullie niet komen.”
22    De Joden zeiden daarop:
       “Hij zal toch niet zichzelf doden,
       omdat hij zegt ‘waar ik heen ga, kunnen jullie niet komen’?”
23    Jezus zei hen:
       “Jullie zijn uit de beneden-dingen,
       ik ben uit de boven-dingen;
       jullie zijn van deze wereld,
       ik ben niet van deze wereld.
24     Ik heb jullie dus gezegd
       dat je zult sterven in je zonden,
       want als je er niet op vertrouwt dat ‘ik-ben’
       zul je sterven in je zonden.”
25    Ze vroegen hem nu: “Wie ben jij dan?”
       En Jezus zei:
       “Wat ik van het begin al tegen jullie zei!
26    Veel heb ik over jullie te zeggen en te oordelen.
       Degene die mij gezonden heeft is waarachtig
       en wat ik van hem gehoord heb,
       zeg ik tot de wereld.”
27    Zij herkenden niet dat hij hen over de Vader sprak.
28    Dus zei Jezus verder:
       “Wanneer jullie de mensenzoon omhoog zullen hebben geheven,
       dan zullen jullie herkennen dat ‘ik-ben’
       en dat ik niets doe uit mezelf,
       maar dat ik uitspreek
       wat mijn Vader mij geleerd heeft.
29    Die mij gezonden heeft, is met mij;
       de Vader heeft mij niet alleen gelaten,
       omdat ik altijd doe wat hem lief is.”
30    Toen hij zo sprak,
       gingen velen hun vertrouwen stellen in hem.

Het blijft gaan over het diepe Mysterie van Jezus’ eenheid met de Vader. Het is dan ook onuitputtelijk. De farizeeën en schriftgeleerden geraakten er niet uit. Nóg iets wat we met hen gemeenschappelijk hebben! Wat hopelijk een verschil is tussen ons en hen, is of we dan maar zijn boodschap van ons afschuiven of er net geboeid door raken.
Wat zijn die ‘boven-dingen’ en ‘beneden-dingen’? Het klinkt voor ons al snel als iets geografisch, ergens in de ruimte gesitueerd. Of misschien ook als wat men lang ‘bovennatuur’ heeft genoemd, maar al evenzeer een misleidende benaming is, alsof het dan gaat over iets ‘boven’ (en lees ook: beter dan) de gewone natuur.
Jezus was zelf tegelijk helemaal G-d en mens. Het goddelijke laat zich dus blijkbaar invoegen in het menselijke, en omgekeerd! Wie leert kijken – en Jezus is daar een uitmuntende leermeester voor – zal het goddelijke in het menselijke leren zien. En wie het geduld heeft te groeien – en ook daarin Jezus ultiem te volgen – zal ook het menselijke in het goddelijke zien!

Joh.13,21-33.36-38 (15/04/2025)

21    Toen Jezus dit zei,
       raakte zijn innerlijk sterk beroerd
       en hij getuigde:
       Amen, amen, ik zeg jullie:
       Eén van jullie zal mij uitleveren.”
22    De leerlingen keken naar elkaar
       in vertwijfeling over wie hij dit zei.
23    Eén van zijn leerlingen
       – de leerling die Jezus liefhad –
       lag aan zijn borstzijde.
24    Simon Petrus wenkte hem
       om hem te vragen wie het was over wie hij dit zei.
25    Hij leunde dus tegen Jezus’ borst en vroeg:
       “Heer, wie is het?”
26    Jezus antwoordde:
       “Het is degene aan wie ik het stuk brood zal geven
       dat ik zal indopen.”
       En hij doopte het stuk brood in
       en gaf het aan Simon van Keriot.
27    En na dit stuk brood
       ging de tegenstander [satan] in hem.
       Jezus zei:
       “Wat je te doen hebt, doe dat snel.”
28    Niemand van de aanliggenden begreep wat hij zei.
29    Sommigen dachten dat Jezus hem opdroeg
       te kopen wat nodig was voor het feest
       of dat hij iets aan de armen moest geven,
       omdat Judas de geldbeurs had.
30    Nadat hij het stuk brood tot zich had genomen,
       ging hij onmiddellijk weg.
       Het was nacht.
31    Toen hij was weggegaan, zei Jezus:
       “Nu komt de grootheid van de mensenzoon aan het licht,
       en in hem de grootheid van God.
32    Als Gods grootheid in hem aan het licht komt,
       zal God ook hem in die grootheid laten delen,
       en wel onmiddellijk.
33    Kinderen, nog maar een korte tijd ben ik bij jullie.
       Je zult mij zoeken,
       maar zoals ik al zei tegen de Joden
       ‘waarheen ik ga, kunnen jullie niet komen’,
       zo zeg ik het nu ook tegen jullie.”
36    Simon Petrus vroeg hem:
       “Heer, waar ga je heen?”
       Jezus antwoordde hem:
       “Waar ik heen ga, kun je mij nu niet volgen.
       Later zul je mij volgen.”
37    Petrus zei opnieuw:
       “Heer, waarom kan ik je nu niet volgen?
       Mijn leven wil ik voor je geven!”
38    Jezus antwoordde:
       “Jij wil je leven voor mij geven?
       Amen, amen, ik zeg je:
       Nog voor een haan kraait,
       zul je mij driemaal verloochend hebben.”

Opnieuw wordt er maaltijd gehouden. Vrienden onder elkaar. En Jezus weet dat twee van hen op het punt staan hem te laten vallen. Hij spoort hen aan te doen wat moet gedaan.
Drie onder hen trekken mijn aandacht.
Johannes: Hij geniet duidelijk van de liefde van zijn vriend. Er staat wel degelijk dat het Jezus is die van hem hield (niet omgekeerd). Hij is voor mij een oproep om te Leven-IN-vertrouwen, weet hebbende van G-ds Liefde voor mij!
Judas: Hij wordt in bezit genomen van het kwaad. Wanhopig worstelt hij met alle verwachtingen die door zijn hoofd spelen. Durf ik in de spiegel te kijken die Judas mij voorhoudt?
En tenslotte Petrus, vastberaden kondigt hij aan dat hij zijn leven wil geven voor Jezus. Bij het opgaan van de zon echter heeft hij hem al drie keer verloochend. Maar is het wel verloochening? Misschien wil hij wel dat wat hem het meest dierbaar is beschermen? Is het dat wat hem leidt? Wil hij zijn vriendschap niet te grabbel gooien voor spot en leedvermaak? Of moet de Liefde eerst nog meer verankerd worden om het ten volle te durven Léven, het uit te schreeuwen?
En ik?

Joh.20,11-18 (22/04/2025)

       [Nadat Petrus en Johannes het lege graf hadden gezien en weer weggegaan]
11    Maria [van Magdala] was wenend bij het graf blijven staan.
       Zo wenend, boog zij zich naar het graf toe
12    en aanschouwde twee boodschappers [angeloi]
       die daar zaten in het wit,
       één aan het hoofdeinde en één aan het voeteneinde,
       daar waar het lichaam van Jezus had gelegen.
13    Ze zeiden tegen haar:
       “Vrouw, waarom ween je?”
       Ze antwoordde hen:
       “Omdat ze mijn heer hebben weggenomen
       en ik niet weet waar ze hem hebben gebracht.”
14    Toen keerde zij zich om, naar achter [= weg van het graf]
       en aanschouwde Jezus die daar stond,
       zonder te weten dat het Jezus was.
15    Jezus zei haar:
       “Vrouw, waarom ween je? Wie zoek je?”
       Menend dat het de tuinman was, zei ze:
       “Heer, als jij hem weggedragen hebt,
       zeg me waar je hem hebt neergelegd,
       zodat ik hem kan halen.”
16    Nu zei Jezus tegen haar: “Maria.”
       Zij keerde om en zei: “Rabboeni!”
       – wat wil zeggen: mijn meester.
17    Jezus zei haar:
       “Hou mij niet vast,
       want ik ben nog niet opgegaan naar mijn Vader.
       Maar ga naar mijn broers en zeg hen:
       Ik ga op naar mijn en jullie Vader,
       naar mijn en jullie God.”
18    Maria van Magdala ging naar de leerlingen
       en berichtte hen dat zij de Heer had gezien
       en dat hij dit tegen haar had gezegd.

Het ‘noli me tangere’ – hou mij niet vast – is in de loop der tijden een veel voorkomend thema geworden. Zowel in de schilderkunst als in de muziek is het veelvuldig verbeeld en verklankt. Ook in de spiritualiteit speelt het een belangrijke rol. Ook in de onze?
Mensen blijken geneigd zich vast te klampen. Waaraan ze dat doen, kan nogal gevarieerd zijn, maar steeds gaat het om iets waar ze denken een zekere stevigheid in te vinden – een stevigheid die ze momenteel kwijt zijn. Heel begrijpelijk dus, misschien zelfs noodzakelijk. En toch zegt Jezus meteen en nadrukkelijk: “Neen, dat is niet de weg naar het nieuwe leven.” Het nieuwe leven is immers zo nieuw, dat wij het ons eigenlijk niet kunnen voorstellen. Om die onzekerheid op te lossen, klampen wij ons dan maar vast aan oude zekerheden. Maar dat belet ons dus het nieuwe te zien!
“Hou mij niet vast!” Het is een spiritualiteit van niet vastklampen, maar met open handen en geest in het leven te staan, en daar te zíen waar het nieuwe zich aanmeldt.

Joh.6,30-35 (6/05/2025)

30 Ze zeiden hem daarop:
“Welk teken doe jij dan,
zodat wij [in]zien en je vertrouwen?
Wat is jouw werk?
31 Onze voorvaderen hebben het manna gegeten in de woestijn
– zoals geschreven staat:
brood uit de hemel gaf hij hen te eten.” [Ps.78,24]
32 Jezus antwoordde hen:
Amen, amen, ik zeg jullie:
Niet Mozes heeft jullie het brood uit de hemel gegeven,
maar mijn Vader geeft jullie het ware brood uit de hemel.
33 Want het brood van God
is hij die neerdaalt uit de hemel
en leven geeft aan de wereld.”
34 Nu zeiden ze tegen hem:
“Heer, geef ons altijd dat brood!”
35 En Jezus zei:
“Ik ben het brood ten leven.
Wie naar mij toe komt, zal geen honger meer hebben,
en wie in mij vertrouwt, zal nooit meer dorst hebben.”

Hier wordt een vergelijking gemaakt tussen Mozes en Jezus, maar die levert wel wat verwarring op i.p.v. verheldering. Of zou Johannes dit met opzet gedaan hebben om net het bijzondere van Jezus aan te geven?
Het klopt natuurlijk dat ‘het brood uit de hemel’, het manna in de woestijn, niet door Mozes zelf was gegeven, maar door G-d. Mozes was een bemiddelaar tussen de mensen en G-d.
Enerzijds wordt Jezus hier in dezelfde lijn geplaatst: ook hij is bemiddellaar, schakelfiguur tussen G-d en mens. Voor de Joden wordt dit duidelijk in het brood dat hij hen te eten gaf, want voor een goed verstaander verwijst dat naar het manna. Maar anderzijds gebeurt er méér: Jezus identificeert zich met dat brood, dat manna! Hij moet dus wel rechtstreeks van G-d uitgegaan zijn.
Daarmee identificeert hij zich niet alleen met het manna, maar ook met G-d zelf!
Zullen wij dan voor óns leven dezelfde vraag stellen: “Heer, geef ons altijd dat brood!” En zullen wij dan ingaan op zijn antwoord?

Joh.10,22-30 (13/05/2025)

22    Toen was er in Jeruzalem het Vernieuwingsfeest.
       Het was winter.
        [Gr.: egkania < Hebr.: chanoeka, ook Lichtfeest genoemd, feest van de (her)inwijding van de tempel in 164 v.Chr., 8 dagen gevierd beginnend op 25ste Kislev = december]
23    Jezus wandelde in de tempel,
       in de zuilengang van Salomo.
24    De Joden omringden hem en vroegen:
       “Hoe lang hou je ons leven nog in spanning?
       Als jij de Gezalfde [Christos/Messiah] bent,
       zeg het ons dan vrijmoedig.”
25    Jezus antwoordde hun:
       “Ik heb het jullie gezegd,
       maar je gelooft het niet.
       De werken die ik doe in de naam van mijn Vader,
       die getuigen voor mij.
26    Maar je gelooft het niet
       omdat jullie niet van mijn schapen zijn:
27    mijn schapen geven gehoor aan mijn stem.
       Ik ken ze
       en zij volgen mij.
28    En ik geef ze volheid van leven,
       in der eeuwigheid gaan ze niet verloren,
       en niemand zal ze uit mijn hand roven.
29    Wat de Vader mij gegeven heeft,
       is groter dan alles,
       en niemand is bij machte
       te roven uit de hand van mijn Vader.
30    En ik en de Vader zijn één.”

Jezus spreekt zijn tegenstanders aan: mensen die niet geloven – dat staat er twee keer. Maar wie zijn dat? Zijn het alleen de Joden of worden ook wij aangesproken? Hebben ook wij niet gelijkaardige vragen en een zeker ongeduld? “Hoe lang hou je ons leven nog in spanning?” “Waarom blijft het allemaal zo in het vage?” “Waarom grijpt G-d niet in?” Elke generatie opnieuw komen deze vragen aan de orde. Het zijn vragen van mensen op zoek naar bevestiging en naar zekerheid.
Tegenover het leven dat gekenmerkt wordt door deze meer dan terechte vragen en onzekerheden, plaatst Jezus de warme tegenstroom van zijn liefdevolle belofte. Hij verzekert dat wie aan hem is toevertrouwd, wie hem volgt, niet verloren zal gaan. In verbondenheid met hem kan niets in de hele wereld hen scheiden van G-ds’ liefde. En ja, dit alles kan heel onzeker voelen. Het is immers – puur rationeel – niet te bewijzen. Je kunt het alleen maar geloven, of met andere woorden: Je toevertrouwen aan het eeuwige leven dat Jezus belooft, nl. dat we – nu reeds – gekend zijn en dat we in die kennis geborgen zijn.